Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek, boek 1
artikel 1:268

LJN: BM0566, Gerechtshof Leeuwarden , 200.035.340/01

Datum uitspraak: 01-04-2010
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Inhoudsindicatie: Ontheffing gezag.





Uitspraak

Beschikking d.d. 1 april 2010
Zaaknummer 200.035.340

HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Beschikking in de zaak van
1. [appellante],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. P. van Bommel, kantoorhoudende te Franeker,

tegen

[X],
regio Friesland en Flevoland, locatie [vestigingsplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad,


Belanghebbenden:

1. De heer en mevrouw [B],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders,

2. [WSJ],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: WSJ.






Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 4 maart 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige [kind (D)], geboren op [geboortedatum] te Leeuwarden. Bepaald is dat de voogdij wordt uitgeoefend door Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) en wordt uitgevoerd door WSJ. Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de ouders tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen.





Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 2 juni 2009, hebben de ouders verzocht de beschikking van 4 maart 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende het inleidend verzoek tot ontheffing af te wijzen met toewijzing van het verzoek van de ouders om een uitgebreidere omgangsregeling.

Van de zijde van de raad is geen verweerschrift ontvangen.

Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken.

Ter zitting van 4 februari 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder en de vader, bijgestaan door mr. Van Bommel, namens de raad is de heer Van der Hoef verschenen. Voorts zijn de heer [B] (de pleegouder) en mevrouw R. de Vries namens WSJ verschenen. Tevens was op verzoek van de moeder haar begeleider, de heer B. Kalsbeek, ter zitting aanwezig.





De beoordeling

Inleiding

1. Uit de affectieve relatie van de ouders is [D] geboren. De moeder is belast met het éénhoofdig gezag over [D]. Enkele weken na haar geboorte is [D] in een pleeggezin geplaatst, alwaar zij nog steeds verblijft.

2. De raad heeft in eerste aanleg verzocht om de moeder van het gezag over [D] te ontheffen. De ouders hebben hiertegen verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend om een ruimere omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft daarop beslist zoals vermeld onder 'Het geding in eerste aanleg'. Tegen deze beslissing is door de ouders hoger beroep ingesteld.

Niet-ontvankelijk

3. Voor zover de vader hoger beroep heeft ingesteld tegen de ontheffing van moeder van het gezag, is het hof van oordeel dat de vader niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep nu hij niet belast is met het gezag over [D].

4. De vader kan wel worden ontvangen in zijn hoger beroep tegen de afwijzing van de rechtbank met betrekking tot het vaststellen van een ruimere omgangsregeling.

Het hoger beroep

5. De ouders hebben aangevoerd dat zij door het instellen van hoger beroep later aan [D] kunnen laten zien dat zij alles gedaan hebben om bij haar betrokken te blijven, omdat zij zo veel van haar houden.

6. De moeder heeft in hoger beroep gesteld dat, nu zij bereid is om [D] in het huidige pleeggezin te laten opgroeien, niet voldaan is aan de voorwaarden voor een gedwongen ontheffing. Zij stelt zich op het standpunt dat zij de verlengingen van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing niet zal bestrijden. Wel heeft moeder aangegeven te beseffen dat de procedures met betrekking tot de genoemde jaarlijkse verlengingen onzekerheid met zich meebrengen voor [D].

7. De ouders vinden dat het éénhoofdig gezag van moeder -in het belang van [D]- in stand moet blijven, omdat de ouders dit als drijfveer gebruiken om hun leven te verbeteren en een verbetering van hun leefomstandigheden in het belang van [D] is. Voorts zijn de ouders het niet eens met de afwijzing van de rechtbank van hun verzoek om een ruimere omgangsregeling met [D] vast te stellen. De ouders hebben verzocht om een omgangsregeling vast te stellen van éénmaal per vier weken twee uur, althans éénmaal per zes weken twee uur, te vermeerderen met een aantal dagdelen per jaar waarop de ouders met [D] een gezellige activiteit mogen ondernemen. De ouders wonen inmiddels -met de nodige begeleiding- in een beschermde woonvorm. De ouders stellen moeite te hebben met het feit dat de frequentie van de omgangsmomenten zo laag is. Volgens hen reageert [D] heel goed op de contactmomenten. Moeder is er heel trots op dat haar band met [D] verbetert.

8. De ouders hebben aangegeven te accepteren dat [D] blijvend opgroeit in een pleeggezin, maar zij zijn van mening dat het opbouwen van een band tussen hen als biologische ouders en [D] hierbij ook erg belangrijk is. De ouders hebben er nog op gewezen dat hun begeleidster eventueel aanwezig kan zijn tijdens de contacten bij een ruimere omgangsregeling van éénmaal per vier weken.

Het oordeel van het hof

9. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ouders niet in staat zijn (geweest) om voor [D] te zorgen. De ouders erkennen dit ook. Uit het rapport van de raad van 30 september 2008 komt naar voren dat moeder tijdens de eerste zes maanden van de zwangerschap van [D] drugs en medicijnen heeft gebruikt en daarnaast sigaretten en weed heeft gerookt. Nadat moeder er achter kwam dat zij zwanger was, is zij gaan afbouwen. [D] is hierdoor prematuur geboren en vertoonde na haar geboorte lange tijd ernstige afkickverschijnselen. De moeder kon de verantwoordelijkheid voor [D] niet dragen en bovendien ontbrak het haar aan inzicht en pedagogische vaardigheden. Daarom verblijft [D] al sinds haar geboorte in 2002 (afgezien van de eerste weken na haar geboorte die zij in het ziekenhuis heeft doorgebracht) in het huidige pleeggezin. Zij heeft zich daar uiteindelijk goed ontwikkeld en is daar gehecht. De ouders stellen zich erbij neer te leggen dat [D] in een pleeggezin opgroeit.

De ontheffing van het gezag

10. Artikel 1:266 BW bepaalt dat een ouder kan worden ontheven van het gezag over zijn kind op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoe¬ding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar¬tegen niet verzet. Op grond van het bepaalde in artikel 1:268 lid 1 BW kan de ont¬hef¬¬fing niet worden uit¬ge¬sproken indien de ouder zich tegen de ontheffing ver¬zet, tenzij er sprake is van één van de uitzonderingen als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel.

11. Voor wat betreft het hoger beroep van de moeder tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de ontheffing van het ouderlijk gezag, is het hof van oordeel dat de beschikking van de rechtbank in stand dient te blijven. De Hoge Raad heeft beslist dat het blijk geven van duurzame bereidheid om het kind in het pleeggezin te laten opgroeien weliswaar in de beoordeling dient te worden betrokken, maar niet zonder meer in de weg staat aan een gedwongen ontheffing (HR 4 april 2008, LJN BC5726). Het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn/haar opvoedingssituatie dient als zeer zwaarwegend mee te worden gewogen.

12. Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de ouders blijvend niet in staat zijn om de zorg voor [D] op zich te nemen. De ouders hebben onvoldoende inzicht in hun beperkingen en in wat een kind nodig heeft. Gezien de kwetsbaarheid van [D], de persoonlijke problematiek, de verstandelijke beperking en de leefomstandigheden van de ouders, acht het hof het in het belang van [D] om duidelijkheid te scheppen over haar toekomstperspectief.

13. Het hof overweegt daarom dat, ondanks dat de moeder heeft verklaard in te stemmen met de uithuisplaatsing, de ontheffing noodzakelijk is in het belang van [D]. Onvoldoende valt uit te sluiten dat de moeder in de nabije toekomst niet langer instemt met de uithuisplaatsing, mede gelet op het feit dat de moeder gevoelens van jaloezie richting de pleegmoeder moeilijk kan onderdrukken.

14. Het belang van de moeder om het gezag over [D] te behouden weegt naar het oordeel van het hof niet op tegen het belang van [D] bij continuïteit en stabiliteit in haar leven. Zij is gebaat bij duidelijkheid omtrent haar toekomstperspectief, dat is gelegen in het pleeggezin waar zij al gedurende haar hele jonge leventje verblijft en waar zij zich goed ontwikkelt. De spanning en onrust die gepaard gaat met het jaarlijks verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden weggenomen. Het hof merkt hierbij nog op dat de ouders altijd de ouders van [D] zullen blijven. De ouders hebben laten zien hun best te doen en te vechten voor hun dochter. Echter het belang van [D] dient hier voorop te staan. Dat dit mogelijk een terugval van de ouders met zich mee zal brengen, kan dit uitgangspunt niet anders maken.

15. Concluderend is het hof met de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden voor gedwongen ontheffing, nu de moeder -hoewel zij haar best doet en veel liefde voelt voor [D]- als ongeschikt en onmachtig moet worden gezien om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en dat een gegronde vrees bestaat voor de zedelijke of geestelijke belangen van [D] of haar gezondheid.

Het verzoek om een ruimere omgangsregeling

16. Het hof overweegt dat een goede omgangsregeling tussen [D] en haar ouders uiteindelijk zal bijdragen aan de toekomstige identiteitsontwikkeling van [D].

17. WSJ heeft desgevraagd aangegeven dat eerst gestreefd wordt naar een stabiele situatie, waarna de haalbaarheid van een uitbreiding aan de orde zal komen. In eerste instantie zijn de ouders namelijk meerdere malen niet komen opdagen bij een gepland omgangsmoment. Inmiddels verlopen de omgangsmomenten beter doordat de ouders hierin begeleid worden. Ter zitting heeft WSJ echter aangegeven dat het laatste omgangsmoment niet is doorgegaan, omdat de begeleider van de ouders het zou zijn vergeten. WSJ wil daarom eerst werken aan continuïteit, voordat tot een uitbreiding van de omgangsregeling kan worden gekomen.

18. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het aan WSJ dient te worden overgelaten om de omgangsregeling, indien deze goed blijft verlopen, nader in te vullen. WSJ dient telkens weer een goede afweging te maken tussen het belang van [D] en de belangen van de ouders om uiteindelijk tot een zo optimaal mogelijke omgangsregeling te komen.

19. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op juiste gronden, welke het hof overneemt en tot de zijne maakt, overwogen dat het verzoek van de ouders om een ruimere omgangsregeling op dit moment afgewezen dient te worden.

Slotsom

20. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank de bestreden beschikking op goede gronden heeft gegeven. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.





De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.





Aldus gegeven door mrs. Garos, voorzitter, Beversluis en Rietveld, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 1 april 2010 in bijzijn van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl