Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek, boek 1
artikel 1:327 lid 1 sub b

LJN: BL9738, Gerechtshof 's-Hertogenbosch , HV 200.048.572

Datum uitspraak: 30-03-2010
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Inhoudsindicatie: Ontzetting van voogdes uit voogdij op grond van verwaarlozing van haar verplichtingen en het feit dat zij niet in staat moet worden geacht de voogdij behoorlijk uit te oefenen. (Art. 1:327 lid 1 aanhef en sub b BW)





Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht

Uitspraak: 30 maart 2010
Zaaknummer: HV 200.048.572/01
Zaaknummers eerste aanleg: 195546/JE RK 09-1370 en 197972/FA RK 09-4396

in de zaak in hoger beroep van:

[X.] en [Y.],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [X.] respectievelijk [Y.],
advocaat: mr. E.R.T. Tromp,

tegen

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord en Zuidoost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,
geïntimeerde,v hierna te noemen: de raad.





1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 augustus 2009.





2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 november 2009, hebben [X.] en [Y.] verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.

2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 8 december 2009, heeft de raad verzocht het verzoek van [X.] en [Y.] af te wijzen als ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

2.2.1. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 december 2009, heeft Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting) verzocht het verzoek van [X.] en [Y.] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2010. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [X.] en [Y.], bijgestaan door mr. E.R.T. Tromp;
- mevrouw [Z.] (hierna te noemen: de moeder);
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W.A.J. Bekker en mevrouw P.M.C. Bertrums;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw M.R.M. van Rooij en de heer S. Meessen.

2.3.1. De vader van de hierna te noemen minderjarigen [dochter 1.] en [zoon] de heer [A.] (hierna te noemen: [A.]) en de vader van de hierna te noemen minderjarige [dochter 2.] de heer [B.] (hierna te noemen: [B.]) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.3.2. Het hof heeft de minderjarige [dochter 1.] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling aangaande de voorlopige voogdij d.d. 10 juli 2009 en en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 augustus 2009;
- de vervolgplannen van aanpak van de stichting d.d. 26 november 2009 betreffende [dochter 1.], [zoon] en [dochter 2.];
- de brief van mevrouw [C.] d.d. 12 januari 2010;
- de brief van de moeder, ingekomen ter griffie op 14 januari 2010;
- de brief van mevrouw [D.], ingekomen ter griffie op 14 januari 2010;
- de brief van mevrouw [E.], ingekomen ter griffie op 14 januari 2010;
- de brief van de advocaat van [X.] en [Y.] d.d. 27 januari 2010 met als bijlage het rapport ‘Justitiële maatregelen in het pleeggezin [Y.], een onderzoek’ van de heer dr. [F.] (hierna te noemen: [F.]) d.d. december 2009;
- de ter zitting door de advocaat van [X.] en [Y.] overgelegde pleitnotities.





3. De beoordeling

3.1. De moeder en [A.] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van de moeder en [A.] zijn geboren:
- [dochter 1.] [A.] (hierna: [dochter 1.]), op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
- [zoon] [A.] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats].
[dochter 1.] en [zoon] zijn door [A.] erkend.
Hierna hebben de moeder en [B.] een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van de moeder en [B.] is geboren:
- [dochter 2.] [B.] (hierna: [dochter 2.]), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats].
[dochter 2.] is door [B.] erkend.

3.2. Sinds 5 augustus 2003 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. De moeder heeft [dochter 1.] en [zoon] op 28 augustus 2003 en [dochter 2.] op 2 september 2003 vrijwillig uit huis laten plaatsen bij de Stichting Kind van de Rekening (thans en hierna te noemen: Stichting Kind), welke stichting onder meer wordt gerund door [X.] en [Y.]. Bij beschikking van 11 september 2003 zijn de kinderen met een machtiging uit huis geplaatst bij Stichting Kind.

3.3. Bij beschikking van de rechtbank Roermond van 5 april 2006 is de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de kinderen en is [X.] benoemd tot voogdes over hen. Bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 juli 2009 heeft de rechtbank [X.] geschorst in de uitoefening van de voogdij over de minderjarigen en bepaald dat de maatregel vervalt na verloop van 6 weken, tenzij voor het einde van de termijn een verzoek tot ontzetting aanhangig is gemaakt. Bij beschikking van 22 juli 2009 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de beschikking van 1 juli 2009 bekrachtigd en de zaak voor verder onderzoek en nadere behandeling aangehouden.
De kinderen zijn op 2 juli 2009 in verschillende crisispleeggezinnen geplaatst.

3.4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank [X.] ontzet uit de voogdij over [dochter 1.], [zoon] en [dochter 2.], de stichting benoemd tot voogdes over voornoemde minderjarigen, [X.] veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording van het gevoerde bewind aan de benoemde voogdes en het meer of anders verzochte afgewezen.

3.5. [X.] en [Y.] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.

3.6. [X.] en [Y.] voeren onder meer aan dat ten onrechte door de rechtbank wordt geoordeeld dat het gedrag van de minder- jarigen zodanig zorgelijk is dat zij in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat zij behoefte hebben aan opvoeders met specifieke pedagogische kwaliteiten in combinatie met hulpverlening en behandeling door professionals. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat [X.] niet in staat is het opvoedingsklimaat te creëren waaraan deze minderjarigen behoefte hebben en niet in staat is tot een behoorlijke uitoefening van de voogdij. Er is geen objectief onderzoek door de raad verricht en de conclusies van de raad zijn onjuist. Uit het rapport van [F.] volgt dat de beschuldigingen en misstanden onjuist zijn. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat uit het rapport van de Inspectie Jeugdzorg naar voren komt dat [X.] en Stichting Kind niet beschikken over voldoende pedagogische kennis en voldoende pedagogisch geschoold personeel. De Inspectie beoordeelt Stichting Kind op grond van kwaliteitsnormen waaraan pleeggezinnen niet behoeven en ook onmogelijk kunnen voldoen. Het rapport van de Inspectie is derhalve onjuist. Voorts concludeert de rechtbank ten onrechte dat uit de opvoedstijl van [X.] en [Y.] blijkt dat zij niet steeds inzien welke pedagogische benadering de minderjarigen, gelet op hun belaste verleden en mogelijke kindeigen problematiek, nodig hebben. Er is voorbijgegaan aan het feit dat hulp van buitenaf wordt ingeschakeld zodra het gaat om kinderen met ernstige problemen. Verder overweegt de rechtbank ten onrechte dat Stichting Kind de maximale opname-capaciteit heeft overschreden en dit ten koste lijkt te zijn gegaan van de aandacht voor en de begeleiding van de minderjarigen. [X.] en [Y.] erkennen dat de maximale opname-capaciteit incidenteel overschreden werd, maar zij hebben altijd oog gehad voor de belangen van de kinderen. Ook concludeert de rechtbank ten onrechte dat [X.] geen concrete op [dochter 1.], [zoon] en [dochter 2.] afzonderlijk gerichte ideeën heeft aangereikt ter invulling van hun specifieke behoeften. Verder deelt de rechtbank ten onrechte de zorg van de raad over het ontbreken van een rol van de moeder in het leven van de minderjarigen. Het is voor de kinderen volstrekt duidelijk wie hun moeder is. Bij de uithuis- plaatsing van de kinderen is voorts volstrekt voorbij gegaan aan het effect dat deze actie op de kinderen moest hebben. Er is nader onderzoek nodig om te onderzoeken waar het gedrag dat de kinderen thans vertonen het gevolg van is.

3.7. De raad voert - kort samengevat - aan dat de raad zich niet kan verenigen met de inhoud en strekking van het beroepschrift en de raad acht een bekrachtiging van de bestreden beschikking in het belang van de minderjarigen. De ontzetting is terecht uitgesproken en de gronden zijn hiervoor onverkort aanwezig. De raad verwijst voor een nadere onder- bouwing naar zijn rapportage van 11 augustus 2009. De ontwikkelingen die in de hulpverlening op dit moment naar voren komen hebben de raad ertoe gebracht aangifte te doen tegen [X.] en [Y.] vanwege verdenking van kindermishandeling in brede zin (met fysieke-, psychische en zedenkenmerken). Indien het hof aanleiding ziet om met het verzoek van [X.] en [Y.] mee te gaan, dan verzoekt de raad het hof het onderzoek van de politie af te wachten.

3.8. De stichting voert - kort samengevat - aan dat zij de bestreden beschikking op de juiste gronden acht afgegeven. Zij onderschrijft de in het verzoekschrift van de raad aangevoerde gronden. Na de uithuisplaatsing in juli 2009 waren de kinderen getraumatiseerd en niet gesocialiseerd. Zij waren niet te handhaven in het pleeggezin. Het fors problematische gedrag van de kinderen en het sterk klem zitten van de kinderen wordt veroorzaakt doordat zij de afgelopen jaren in een bedreigende omgeving en gezinssituatie hebben geleefd. Het is van cruciaal belang dat de kinderen veiligheid leren ervaren. In het belang van de kinderen moet worden voorkomen dat zij terugkeren naar het gezinshuis van [X.] en [Y.]. De kinderen zijn aangewezen op een behandelgroep. De stichting heeft het contact tussen [X.] en [Y.] met de kinderen stop gezet, omdat de begeleide contacten zeer belastend waren voor de kinderen. Inmiddels heeft de stichting het contact met de moeder weer opgestart en deze contacten zullen gaandeweg worden uitgebreid.

3.9. [dochter 1.] heeft in raadkamer onder meer verklaard dat in het gezinshuis van [X.] en [Y.] sprake is geweest van geweld en sexueel grensoverschrijdend gedrag. Ook verklaarde zij dat haar verteld is door [X.] dat haar eigen moeder niet meer leefde. [dochter 1.] wil niet meer worden terug geplaatst bij hen en zij wil ook geen contact meer met hen. Eenmaal in de twee weken ziet zij haar broer en zus. [dochter 1.] wil weer contact met haar moeder.
[dochter 1.] verblijft thans in een observatiegroep in een behandelinrichting. Hiervoor heeft zij sinds juli 2009 in 3 pleeg- gezinnen verbleven. De wisselingen van pleeggezin hadden mede te maken met de aanhoudende en belastende pogingen van appellanten om contact met [dochter 1.] te hebben, hetgeen ook heeft geleid tot stiekem gedrag waarvan [dochter 1.] aangeeft veel last van gehad te hebben. Thans wordt aan de hand van een persoonlijkheidsonderzoek bepaald in welk pleeggezin zij zal worden geplaatst. Er is momenteel een contactverbod met [X.] en [Y.].

3.10. De moeder heeft ter zitting onder meer verklaard dat de plek waar de kinderen nu verblijven het gedrag van de kinderen ten goede komt in tegenstelling tot het verblijf bij [X.] en [Y.]. De moeder heeft geen vertrouwen in [X.] en [Y.]. Zij heeft zes jaar lang gehoord dat het beter was dat zij de kinderen niet zou zien. De wens van [dochter 1.] om haar weer te zien doet de moeder goed.

3.11. Het hof overweegt het volgende.

3.11.1. Ingevolge artikel 1:327 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank, indien zij dit in het belang van die minderjarigen noodzakelijk oordeelt, een voogd ontzetten op grond van misbruik van zijn bevoegdheid, verwaarlozing van zijn verplichtingen, of de omstandigheid dat hij niet in staat is tot een behoorlijke uitoefening van zijn voogdij.

3.11.2. Uit de vervolgplannen van aanpak van de stichting d.d. 26 november 2009 blijkt dat de kinderen na de plaatsing op 2 juli 2009 het volgende zorgelijke gedrag hebben laten zien. [dochter 2.]
[dochter 2.] laat zich in het crisispleeggezin - waar ze op 2 juli 2009 samen met [zoon] is geplaatst - zien als een getraumatiseerd meisje. Ze “fladdert” door het huis en ze is vluchtig in het contact. Voorts pakt ze spullen af van andere kinderen en maakt ze ook dingen stuk. [dochter 2.] lijkt vrij emotieloos te zijn. ’s Avonds laat om 23.00 uur is zij vaak nog klaarwakker. Op 27 augustus 2009 is [dochter 2.] samen met [zoon] geplaatst in een kort-verblijf-pleeggezin. In dit pleeggezin gaat het zeer moeizaam met [dochter 2.]. Ze is grenzeloos wat betreft eten, aandacht en lichamelijke affectie. [dochter 2.] heeft geen gevoel voor afstand en nabijheid. Ze liegt en ze steelt en ze lijkt geen besef te hebben dat dit niet kan. Ook in dit pleeggezin maakt [dochter 2.] spullen van anderen kapot. [dochter 2.] kan en wil alleen luisteren en reageren na het in het vooruitzicht stellen van een beloning. Ze gedraagt zich onbeschaamd. Ze toont geen respect voor iets of iemand. Verder smeert ze met ontlasting. Ze is ’s nachts niet zindelijk en heeft overdag vaak ongelukjes. Ze bijt en zuigt op haar hand totdat het vel kapot is en begint er dan aan te krabben. Uiteindelijk gaat [dochter 2.] - nadat ze door [zoon] is opgejut - zo door het lint dat ze in dit pleeggezin de andere kinderen, de pleegmoeder en de huisdieren gaat slaan. [dochter 2.] is vervolgens op 20 oktober 2009 overgeplaatst naar een crisispleeggezin.
[zoon] In het crisispleeggezin waar [zoon] op 2 juli 2009 is geplaatst laat [zoon] zich zien als een getraumatiseerde jongen. Hij schrikt snel en kan apathisch voor zich uit kijken. Dit kan geruime tijd aanhouden. In het kort-verblijf-gezin waar hij op 27 augustus 2009 is geplaatst gaat het zeer moeizaam met [zoon]. Hij is er onvoorspelbaar en snel gefrustreerd. Hij is bang en onzeker. Hij reageert met agressie op frustratie. Hij liegt en er is een sterk vermoeden dat hij steelt. [zoon] lijkt een zeer negatief zelfbeeld te hebben. Hij laat provocerend gedrag zien en hij lijkt hierin “plezier” te hebben. Hij probeert bondjes aan te gaan met de volwassenen om hem heen en hij probeert jonge kinderen negatieve zaken aan te leren.
[dochter 1.] In de twee crisispleeggezinnen waarin [dochter 1.] heeft verbleven van 2 juli 2009 tot en met 6 september 2009 laat [dochter 1.] zich zien als een rustig, lief meisje. Ze kan echter ook jokken en erg boos worden. [dochter 1.] is een apart meisje. Zij is erg bezig met haar uiterlijk en ze kleedt zich zo dat ze ouder lijkt dan dat ze is. [dochter 1.] lijkt een negatief zelfbeeld te hebben. Ze heeft aangegeven dat zij het Syndroom van Down heeft terwijl hier absoluut geen sprake van is.

3.11.3. [dochter 1.] heeft in raadkamer verklaard niet terug te willen worden geplaatst bij [X.] en [Y.]. Uit haar verklaring bij het hof komt naar voren dat zij tijdens haar verblijf bij [X.] en [Y.] is geconfronteerd met geweld en seksueel overschrijdend gedrag. Uit de stukken blijkt dat ook [dochter 2.] en [zoon] hebben verklaard dat in het gezinshuis sprake was van geweld.

3.11.4. In aansluiting op vorenstaande blijkt uit de stukken voorts nog dat de heer [G.] (hierna te noemen: [G.]), kinderarts bij ziekenhuis Bernhoven (hierna te noemen: Bernhoven), de stichting heeft verzocht, bij afzonderlijke brieven d.d. 23 oktober 2009, [zoon] voor acute kinderpsychiatrische diagnostiek en follow-up te plaatsen in kinderpsychiatrisch centrum Herlaarhof (Herlaarhof) vanwege vermoedens van een posttraumatische stressstoornis bij [zoon] en sterke vermoedens van chronische lichamelijke- en psychische mishandeling en [dochter 2.] voor acute kinderpsychiatrische diagnostiek en follow-up op te nemen vanwege vermoedens van seksueel misbruik dan wel een ernstige posttraumatische stressstoornis. Verder heeft [G.] geadviseerd de medicatie die [zoon] kreeg (ongeveer 3 mg/kg Methylfenidaat per dag) en die [dochter 2.] kreeg (Medikinet vanwege vermeende ADHD) te stoppen, aangezien er geen verschil bij hen merkbaar is indien zij deze medicatie wel of niet innemen.

3.11.5. Uit de brief van mevrouw [H.] - GZ-psycholoog en instroomcoördinator bij Herlaarhof (hierna te noemen: [H.]) - d.d. 5 november 2009, is het hof onder meer nog het volgende gebleken. In het kader van de beoordeling van opname in de kliniek is geconcludeerd dat [zoon] en [dochter 2.] een zeer belaste geschiedenis hebben waarbij sprake is van ernstige verwaarlozing en mishandeling die diepe sporen bij hen hebben nagelaten. Deze kinderen lijken geen enkele basis te hebben. Ze zijn niet opgevoed en niet gesocialiseerd. Voorts hebben ze geen enkele identiteit en stabiliteit. Ze zijn alleen op zichzelf gericht (vanuit zelfbescherming) en kunnen niet met zichzelf of anderen in contact gaan. Er is geen sprake van identiteit of van introspectie. Een pleeggezin is nu niet geïndiceerd, evenmin als een klinische opname binnen de psychiatrie. Zonder opvoeding en socialisatie kan niet worden behandeld. Voor [zoon] en [dochter 2.] is het van belang dat zij eerst een stabiele basis krijgen middels een vaste woonplek, zoals een kinderhuis. Middels opvoeding, stabiliteit, structuur, dagelijkse veiligheid en via bijvoorbeeld mediatietherapie (waarbij de leefgroep de rol van de ouders overneemt) moet de hechting op gang worden gebracht en worden begonnen met socialiseren.
[zoon] verblijft sinds 30 oktober 2009 en [dochter 2.] sinds 24 november 2009 in een behandelgroep.

3.11.6. Ter zitting hebben [X.] en [Y.] aangevoerd dat het toch op zijn minst opmerkelijk is te noemen dat het jarenlang in het pleeggezin goed is gegaan met de kinderen, terwijl de kinderen nu met ernstige psychische- en gedragsproblemen kampen. Zij hebben aangevoerd dat volgens [F.] juist bij kinderen bij wie sprake is van een hechtingsstoornis - en bij deze kinderen is volgens [F.] sprake van een hechtingsstoornis - een opnieuw wegrukken uit een voor hen veilige omgeving zeer ernstige gevolgen zal hebben. Dit leidt tot een terugval in “oud” gedrag. De kinderen gaan opnieuw het gedrag vertonen dat zij eerder (voor de plaatsing bij pleegouders) ook vertoonden en vaak nog ernstiger probleemgedrag. Het hof merkt aangaande het rapport van [F.] op dat het hof is gebleken dat [F.] - vanuit algemene uitgangspunten die bekend zijn uit onderzoek en literatuur - verslag doet van een onderzoek naar de gang van zaken die tot de jeugdbeschermings- maatregelen hebben geleid. Het hof is niet gebleken dat [F.] zelf betrokken is geweest bij het bij de kinderen verrichte onderzoek en evenmin dat hij inzicht heeft gehad in hun specifieke problematiek. Ook heeft [F.] de informatie van Bernhoven en Herlaarhof niet betrokken in zijn onderzoek. Bovendien acht het hof het niet aannemelijk dat de bevindingen van Herlaarhof - inhoudende dat [zoon] en [dochter 2.] een zeer belaste geschiedenis hebben waarbij sprake is van ernstige verwaarlozing en mishandeling die bij hen diepe sporen heeft nagelaten - betrekking hebben op de periode vóór de plaatsing van deze kinderen bij [X.] en [Y.]. Immers, [dochter 2.] was ten tijde van deze plaatsing pas 7 maanden oud, terwijl bij [dochter 2.] en [zoon] sprake is van eenzelfde soort problematiek. Daarbij komt dat bij [dochter 1.], die eerst in het gezinshuis van [X.] en [Y.] is geplaatst toen zij 6 jaar was, de problematiek van niet opgevoed en niet gesocialiseerd zijn niet, althans zeker niet in dezelfde hevige mate, lijkt voor te komen. Dit lijkt zich niet te verhouden met de stelling van appellanten dat het gedrag van de kinderen stamt uit de opvoedingssituatie waarin de kinderen hebben verbleven voordat zij bij hen geplaatst werden. Het hof overweegt verder dat uit niets is gebleken dat de oorzaak van het huidige gedrag van de kinderen (voor een groot deel) is ontstaan door de plaatsing van 2 juli 2009. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de deskundigheid en objectiviteit van de raad, de kinderarts [G.] en kinderpsychiatrisch centrum Herlaarhof.

3.12. Reeds op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen concludeert het hof dat [X.] haar verplichtingen als voogd heeft verwaarloosd en niet in staat moet worden geacht de voogdij over [dochter 1.], [zoon] en [dochter 2.] behoorlijk uit te oefenen.

3.13. Het hof acht het in het kader van de in deze te nemen beslissing niet van belang om op de overige aspecten van de zaak in te gaan.

3.14. Op grond van het vorenstaande zal het hof onder verbetering van gronden de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.





4. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt onder verbetering van gronden de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 augustus 2009;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Roermond.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Mertens, Raab en Renckens en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2010. Conc. MS

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl