Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek - boek 1 - personenrecht en familierecht
artikel 394 - rechtspraak

Onderwerp: BEPERKING BEGRIP LEVENSGEZEL

Datum uitspraak: 10-08-2001
Rechtsgebied: Personen-en familierecht



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Bij de beoordeling van deze grondslag moet worden vooropgesteld: 1) dat het EHRM in par. 37 van zijn uitspraak van 22 april 1997 in de zaak X, Y en Z/Het Verenigd Koninkrijk (Reports 1997-II/35, p. 619, NJ 1998, 235) in een geval van een vrouw, een bij haar door k.i.d. verwekt kind, en een transsexuele man die langdurig met haar samenleeft, weliswaar heeft geoordeeld dat "the Court considers that de facto family ties link the three applicants", zodat art. 8 toepasselijk is, maar dat uit die uitspraak niet kan worden afgeleid dat in een geval als het onderhavige sprake is van "family life" als bedoeld in art. 8 tussen de vrouwelijke partner van de moeder en het kind; 2) dat de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens steeds het standpunt heeft ingenomen dat "despite the evolution of attitudes towards homosexuality, a stable homosexual relationship between two women does not fall within the scope of the right to respect for family life ensured by Article 8 of the Convention" (zie o.m. ECRM 19 mei 1992, zaak 15666/89, Nemesis Rechtspraak 1992, nr. 6, blz. 21, welke uitspraak de Commissie op 15 mei 1996, D.R. 85, in dezelfde bewoordingen nog eens heeft herhaald voor "a stable homosexual relationship between two men"); 3) dat de ECRM in voormelde beslissing van 19 mei 1992 tevens heeft geoordeeld "that the (...…) positive obligations of a State under Article 8 do not go so far as to require that a woman (...…) living together with the mother of a child and the child itself, should be entitled to get parental rights over the child."; 4) dat het EHRM tot nu toe zich niet heeft uitgelaten over de vraag of in geval van een homosexuele relatie sprake is van "family life" en ook niet over de vraag of in een geval als hier aan de orde sprake is van "family life" van de moeder, haar vrouwelijke partner en het kind. De slotsom van het in 3.7.2 overwogene moet zijn dat uit de rechtspraak van de EHRM en de beslissingen van de ECRM tot nu toe niet kan worden afgeleid dat in een geval als het onderhavige sprake is van "family life" tussen een kind en de (voormalige) vrouwelijke partner van zijn moeder. Nu voorts over de vraag of in geval van een homosexuele relatie sprake is van "family life" als bedoeld in art. 8 EVRM tussen de Lidstaten van de Raad van Europa geen eensgezindheid bestaat, moet worden aangenomen dat te dien aanzien aan de Lidstaten een "wide margin of apprecation" toekomt (vgl. o.m. par. 44 van de hiervóór in 3.7.2 onder 1) genoemde uitspraak van het EHRM). Dit een en ander brengt mee dat, anders dan in het in de beschikking van de Hoge Raad van 26 april 1996, nr. 8788, NJ 1997, 119, veronderstellenderwijs aangenomen geval, uit art. 8 EVRM niet kan worden afgeleid dat deze bepaling in een geval als het onderhavige een positieve verplichting oplegt om een kind een aanspraak op levensonderhoud toe te kennen jegens de (voormalige) vrouwelijke partner van zijn moeder. Aangenomen zal derhalve moeten worden dat de beperking in art. 1:394 BW van het begrip levensgezel tot mannelijke levensgezel niet een schending oplevert van art. 8 EVRM. Art. 14 EVRM geeft geen zelfstandig recht op vrijwaring van discriminatie. Deze bepaling voorziet slechts in een verbod van discriminatie in verband met het genot van rechten en vrijheden die gewaarborgd zijn door de (andere) bepalingen van het EVRM en de daarbij behorende protocollen. Voor de toepasselijkheid van art. 14 EVRM is schending van deze bepalingen niet vereist. Het moet echter wel gaan om feiten die vallen binnen het bereik van één of meer van deze bepalingen (zie o.m. EHRM 3 oktober 2000, zaak Camp en Bourimi/Nederland, NJ 2001, 258, par. 34). "Family life" omvat ook materiële belangen zoals onderhoudsplichten (EHRM 13 juni 1979, zaak Marckx, Serie A nr. 31, NJ 1980, 462). Onderhoudsplichten kunnen derhalve vallen binnen het bereik van art. 8. Art. 53 EVRM laat de nationale wetgever de vrijheid om een verdergaande bescherming te bieden dan de bepalingen van het EVRM geven. De Nederlandse rechter is evenwel gebonden aan art. 94 Gr.w, ingevolge welke bepaling binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen. Een zodanige onverenigbaarheid kan niet worden aangenomen uitsluitend op basis van een uitleg door de nationale - Nederlandse - rechter van het begrip "family life" in het licht van recent tot stand gekomen wetgeving, die leidt tot een verdergaande bescherming dan op grond van de rechtspraak van het EHRM met betrekking tot art. 8 EVRM mag worden aangenomen.


Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl