Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO3357, Rechtbank Almelo , 103925 / FA RK 09-843

Datum uitspraak: 20-10-2010
Inhoudsindicatie: Totstandkoming alimentatieovereenkomst en nihilstelling alimentatie. Man heeft niet voldaan aan stelplicht met betrekking tot een wijziging van omstandigheden. Geen nihilstelling.





Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht

Zaaknummer: 103925 / FA RK 09-843 (h)

Beschikking van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 20 oktober 2010, in de zaak van:

[Eiseres
verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoekster,
advocaat: mr. A.W. van Rutten,

tegen

[gedaagde],
verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
belanghebbende,
advocaat: mr. W.G. ten Brummelhuis.





Het procesverloop
Bij op 3 juli 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de vrouw verzocht de partneralimentatie vast te stellen.

Op 10 mei 2010 is een verweerschrift ter griffie van deze rechtbank ingekomen. Dit verweerschrift bevat tevens een zelfstandig verzoek.

Op 12 juli 2010 is een verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek ter griffie ingekomen.

Op 25 augustus 2010 heeft de man aanvullende stukken in het geding gebracht.

Op 2 september 2010 zijn zowel van de zijde van de vrouw als van de zijde van de man aanvullende stukken ter griffie ingekomen.

De zaak is behandeld ter terechtzitting van 6 september 2010. Ter zitting zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door mr. Van Rutten en de man, bijgestaan door mr. Ten Brummelhuis. De standpunten zijn toegelicht. De man heeft aanvullende stukken in het geding gebracht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

Op 13 september 2010 heeft de vrouw aanvullende stukken in het geding gebracht.

Van de zijde van de man zijn op 20 september 2010 aanvullende stukken ter griffie ingekomen.

Op 24 september 2010 heeft de vrouw een aanvullende brief in het geding gebracht.

De beschikking is bepaald op heden.





De vaststaande feiten

De volgende feiten die van belang zijn voor de beoordeling van dit geschil staan vast.
Partijen zijn gehuwd geweest.

Bij beschikking van 19 september 2007 van deze rechtbank is de echtscheiding uitgesproken. Partijen hebben een echtscheidingsconvenant opgesteld. Het convenant is aan de echtscheidingsbeschikking gehecht en maakt onderdeel uit van deze beschikking.

De standpunten van partijen





Het verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 11 oktober 2007 met een bedrag ad € 350,-- per maand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, alsmede de man te veroordelen om een bedrag ad € 922,30 per maand te voldoen wegens achterstallige alimentatie en indexering, onder de bepaling dat, indien de man niet of niet tijdig de onderhoudsbijdragen aan de vrouw voldoet, de kosten van tenuitvoerlegging van de in deze te wijzen beschikking voor rekening van de man worden gebracht.

De vrouw heeft haar oorspronkelijke verzoek in haar verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek van de man gewijzigd. Zij verzoekt na wijziging primair, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen gemaakte afspraken betreffende de kosten van levensonderhoud van de vrouw zoals vastgelegd in de brief van 1 april 2010, vast te leggen in een beschikking en te bepalen dat de inhoud van voornoemde brief deel zal uitmaken van de beschikking.

Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting te kennen gegeven dat haar oorspronkelijke verzoek als subsidiair verzoek onder het gewijzigde verzoek dient te worden gelezen.

Het verweer, tevens houdend zelfstandig verzoek

De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzochte. Daarnaast verzoekt hij kort gezegd, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij met ingang van
1 mei 2009 niet langer gehouden is een bijdrage aan de vrouw te voldoen, zodat deze bijdrage met ingang van 1 mei 2009 op nihil wordt gesteld, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.





De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

Het primaire verzoek van de vrouw

1. Nu de vrouw thans na wijziging verzoekt de (gepretendeerde) tussen partijen gesloten overeenkomst betreffende de kosten van levensonderhoud van de vrouw, zoals weergegeven in de brief van 1 april 2010 (overgelegd als productie 1 bij het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek) vast te leggen in een beschikking en te bepalen dat de inhoud van de brief deel uitmaakt van de beschikking, dient de rechtbank zich eerst te buigen over de vraag of een overeenkomst zoals door de vrouw aangegeven tot stand is gekomen.

1.1 De vrouw stelt zich op het standpunt dat partijen in de loop van deze procedure overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en de voldoening van de achterstallige alimentatie. Ter onderbouwing heeft de vrouw voornoemde brief van de hand van haar raadsvrouw aan de heer [X] (die door de raadsvrouw in de brief wordt aangeduid als de vertegenwoordiger van de man) overgelegd, alsmede een faxbericht van 29 april 2010 met daarin de reactie daarop van de heer [X] namens de man.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.

1.2 In de door de vrouw overgelegde brief van 1 april 2010 wordt door haar raadsvrouw een uiteenzetting gegeven van de tussen partijen gemaakte afspraken. Een aantal van die afspraken ziet op de alimentatie (de voldoening van de achterstand in betaling inbegrepen) en een aantal ziet op de verdeling van de echtelijke woning en de aflossing van de gemeenschappelijke schulden.

1.3 In het faxbericht van 29 april 2010 wordt bevestigd dat de afspraken tussen partijen in de brief van 1 april 2010 juist zijn weergegeven. Opgemerkt wordt tevens dat de man nog niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen en dat dit ligt aan het feit dat hij op dit moment over te weinig inkomsten beschikt. Tevens wordt opgemerkt dat, indien de onderhavige procedure door de vrouw zou worden voortgezet, de man geen behoefte meer heeft om de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en de overige tussen partijen bestaande huwelijkse schulden.

1.4 De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande niet kan worden afgeleid dat, zoals de vrouw stelt, een (alimentatie)overeenkomst tot stand is gekomen. Zijdens de man is immers in voormeld faxbericht van 29 april 2010 aangegeven dat, zou de procedure worden voortgezet, de afspraken met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en de andere huwelijkse schulden geen doorgang vinden.
Deze afspraken zijn onderdeel van een totale overeenkomst, waarvan ook een onderdeel is de afspraak over de alimentatie. Dit houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat de afspraken met betrekking tot de alimentatie niet los kunnen worden gezien van de andere afspraken. Het tegendeel is door de vrouw onvoldoende gesteld.
Nu de onderhavige procedure in gang is gezet, kan, gelet op het standpunt hierover van de man zoals verwoord in voornoemd faxbericht van 29 april 2010, uit de stellingen van partijen niet worden afgeleid dat tussen partijen een (nieuwe) alimentatieovereenkomst tot stand is gekomen.


Het subsidiaire verzoek van de vrouw en het zelfstandige verzoek van de man

2. Nu de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, van oordeel is dat partijen geen perfecte overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de brief van de vrouw van 1 april 2010, kunnen deze afspraken niet als zodanig in een beschikking worden opgenomen. Daarmee komt de rechtbank toe aan een beoordeling van de vraag of de in het echtscheidingsconvenant opgenomen bijdrage van de man aan de vrouw van € 350,- kan worden aangemerkt als een overeenkomst tot betaling van partneralimentatie.

2.1 De vrouw is van mening dat sprake is van een overeenkomst tot de betaling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. De man heeft dit gemotiveerd betwist. Hij is van mening dat sprake is van een vrijwillige bijdrage van zijn kant.

2.2 De afspraak die partijen hebben gemaakt in het echtscheidingsconvenant luidt als volgt:
“[Gedaagde] behoeft op basis van het inkomen op basis van het trema-model geen alimentatie te betalen, doch is bereid € 350,-- per maand te betalen. Dit bedrag wordt door [gedaagde] niet fiscaal afgetrokken en behoeft dus door [eiseres] ook niet te worden opgegeven.”

De rechtbank is van oordeel dat deze afspraak te kwalificeren is als een alimentatieovereenkomst. Partijen zijn een maandelijkse bijdrage overeengekomen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man heeft gesteld dat deze bijdrage zuiver en alleen werd betaald om de vrouw in staat te stellen een woning te huren. De man erkent hiermee dat de opzet was dat hij structureel maandelijks zou bijdragen in de behoefte van de vrouw. Dat dit slechts een vrijwillige bijdrage zou betreffen, wordt weersproken door het feit dat deze afspraak tussen partijen in het convenant is vastgelegd, alsook door de bewoordingen van de afspraak. Dat in het convenant tevens is vastgelegd dat de man op basis van de Trema-normen eigenlijk geen bijdrage hoeft te voldoen, maar vrijwillig bereid is om € 350,- per maand aan de vrouw te betalen en dat de man de bijdrage niet zal aftrekken voor zijn inkomstenbelasting zodat deze bijdrage ook voor de vrouw niet belast zal zijn, doet hier niets aan af. Zoals de vrouw terecht opmerkt, geeft dit slechts aan dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het sluiten van de overeenkomst.

3. Met de vaststelling dat de door partijen in het echtscheidingsconvenant gemaakte afspraak kan worden aangemerkt als alimentatieovereenkomst, komt de rechtbank toe aan een beoordeling van het (subsidiaire) verzoek van de vrouw te bepalen dat de man met ingang van 11 oktober 2007 een bedrag ad € 350,-- per maand aan partneralimentatie dient te voldoen, alsmede de man te veroordelen om een bedrag ad € 922,30 te voldoen aan achterstallige alimentatie.

3.1 De man concludeert tot afwijzing van dit verzoek en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek, voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat de afspraak in het echtscheidingsconvenant wel is aan te merken als een alimentatieovereenkomst, te bepalen dat hij niet langer gehouden is een bijdrage aan de vrouw te voldoen. Hij verzoekt nihilstelling van de bijdrage met ingang van 1 mei 2009.

3.2 De rechtbank overweegt dat partijen ten tijde van de echtscheiding een echtscheidingsconvenant hebben opgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat in dat convenant, dat onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking, ook een bedrag aan partneralimentatie is opgenomen. Indien een onderhoudsbijdrage bij rechterlijke uitspraak is vastgesteld, maar de rechter daarbij slechts op verzoek van partijen een tussen hen gesloten alimentatieovereenkomst heeft vertaald in een dictum, moet in het kader van artikel 1:401 BW die onderhoudsbijdrage worden beschouwd als bij overeenkomst vastgesteld. Voor wijziging van alimentatieovereenkomsten gelden de maatstaven van de leden 1 en 5 van artikel 1:401 BW. Dit betekent dat er ofwel sprake dient te zijn van een wijziging van omstandigheden waardoor de overeenkomst niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet ofwel dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man doet een beroep op beide criteria ter onderbouwing van zijn verzoek tot nihilstelling.

3.3 De man stelt dat er ten tijde van het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant sprake was van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, aangezien reeds voorzien kon worden dat hij de bijdrage aan de vrouw niet kon betalen. De man heeft gespeculeerd op een stijging van de inkomsten van zijn bedrijf, hetgeen echter niet is gerealiseerd. De vrouw heeft deze stelling gemotiveerd betwist en stelt dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.

3.4 De rechtbank is van oordeel dat uit de bewoordingen van de alimentatieafspraak in het convenant valt op te maken dat partijen bij het opstellen van het convenant bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Hierin valt immers te lezen dat de man op basis van het inkomen geen alimentatie behoeft te betalen, maar dat hij toch bereid is een bijdrage per maand te betalen.

De man heeft in het licht hiervan en gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, nagelaten te onderbouwen waaruit de grove miskenning van de wettelijke maatstaven zou bestaan. Gelet daarop vormt deze grond geen grond voor wijziging van de alimentatieovereenkomst.

3.5 De man stelt daarnaast dat zijn omstandigheden zijn gewijzigd waardoor de alimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De man heeft echter verzuimd concreet te stellen welke omstandigheden zijn gewijzigd ten opzichte van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van het convenant zijn uitgegaan. In het verzoekschrift staat alleen vermeld dat de omstandigheden zijn gewijzigd. Ook ter zitting heeft de man hierover geen duidelijkheid verschaft.

3.6 De man heeft weliswaar een groot aantal financiële stukken in het geding gebracht, maar nagelaten te onderbouwen wat zijn inkomen was ten tijde van het sluiten van het convenant. Zo is het niet mogelijk voor de rechtbank om een vergelijk te maken met zijn huidige inkomen. Door het niet voldoen aan de stelplicht van de man is de rechtbank niet in staat een oordeel te geven over de vraag of en met ingang van welke datum er een wijziging van omstandigheden is opgetreden en wat de financiële consequenties van een eventuele wijziging zijn. Aan de stelling van de man dat hij in redelijkheid en billijkheid vanaf
1 mei 2009 niet gehouden kan worden tot betaling van een bijdrage aan de vrouw gaat de rechtbank voorbij, aangezien dit beginsel geen zelfstandige wijzigingsgrond voor een alimentatieovereenkomst zonder niet-wijzigingsbeding vormt. De rechtbank zal het zelfstandig verzoek van de man afwijzen.

4. Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de man het (subsidiaire) verzoek van de vrouw onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dit verzoek zal daarom worden toegewezen. Ten aanzien van de verzochte veroordeling van de man tot voldoening van een bedrag ad € 922,30 aan achterstallige alimentatie overweegt de rechtbank dat de vrouw haar belang bij dit verzoek heeft onderbouwd met de stelling dat de deurwaarder niet wenste mee te werken aan executie omdat hij de inhoud van het echtscheidingsconvenant te onduidelijk vond. De man heeft hier niets tegen in gebracht. De rechtbank acht dit onderdeel van het verzoek van de vrouw op grond van het voorgaande toewijsbaar als volgt.

Kosten tenuitvoerlegging

5. De rechtbank zal het verzoek te bepalen dat de man de kosten van de tenuitvoerlegging zal voldoen als hij de alimentatie niet vrijwillig betaalt, afwijzen. Dit verzoek is niet op de wet gegrond. Executiekosten moeten immers worden verhaald door de executie zelf. Indien de executiekosten zijn aan te merken als nakosten in de zin van artikel 237 lid 4 Wetboek Burgerlijk Rechtsvordering dient de daar voorgeschreven procedure te worden gevolgd.

De proceskosten

6. Omdat partijen gehuwd zijn geweest, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd.





De beslissing

De rechtbank:

I. Bepaalt het bedrag dat de man met ingang van 11 oktober 2007 aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op € 350,-- (driehonderdenvijftig euro) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

II. Veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag ad € 922,30 (negenhonderdentweeëntwintig euro), zijnde de achterstallige alimentatie over de maanden mei 2009 en juni 2009 en de wettelijke indexering voor de periode van 1 januari 2008 tot en met april 2009.

III. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

IV. Wijst af het meer of anders verzochte.





Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. M.A.H. Heijink en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010 in tegenwoordigheid van mr. J.V.R. van Raaij, griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl