Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO1975, Rechtbank 's-Gravenhage , 356716 / FA RK 10-242

Datum uitspraak: 02-09-2010
Inhoudsindicatie: Verzoek om nihilstelling kinderalimentatie ten behoeve van kinderen die bij de grootouders moederszijde verbleven en nadien onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst. Relatie tussen kinderalimentatie en de ouderbijdrage als bedoeld in de Wet op de Jeugdzorg.





Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector familie- en jeugdrecht

Enkelvoudige kamer

Rekestnummer: FA RK 10-242
Zaaknummer: 356716
Datum beschikking: 2 september 2010

Alimenatie

Beschikking op het op 8 januari 2010 ingekomen verzoek van:

[de man],
wonende te [plaats A],
advocaat: mr. J.A. Korver te Beusichem.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw],
wonende te [plaats B],
advocaat: mr. M.C. Buys-Zuurmond te Leiden.





Procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief met bijlagen van 7 juni 2010 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlage van 9 juni 2010 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlagen van 11 juni 2010 van de zijde van de man.

De hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige A], heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek. De hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige B], is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het verzoek.

Op 17 juni 2010 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld.
Hierbij zijn de man met diens advocaat, alsmede de advocaat van de vrouw verschenen.
Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.





Verzoek en verweer
Het verzoek van de man luidt - met wijziging van na de beschikking van deze rechtbank van 19 februari 2008 - :
primair, te bepalen dat de man met ingang van 15 mei 2008 geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen meer verschuldigd is;
subsidiair, de door de man te betalen bijdrage met ingang van 15 mei 2008 op nihil te bepalen, dan wel te verlagen tot een bedrag dat de rechtbank juist acht,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

De man stelt als grond voor zijn primaire verzoek een wijziging van omstandigheden waardoor voormelde beschikking niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, en als grond voor zijn subsidiaire verzoek dat het hem aan draagkracht ontbreekt de hem opgelegde bijdrage te voldoen.

De vrouw voert verweer dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken en verzoekt de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen, kosten rechtens.





Feiten
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Uit de vrouw zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige B], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993, die door de man is erkend;
- [minderjarige A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993, die door de man is erkend.
- De vrouw is van rechtswege alleen met het gezag over minderjarigen belast.
- Beide minderjarigen verblijven sinds 15 mei 2008 niet meer bij de vrouw.
- De minderjarigen hebben van 15 mei 2008 tot en met 30 juli 2008 bij de man verbleven en vervolgens bij hun grootouders moederszijde (hierna: de grootouders).
- [minderjarige A] heeft daarna van 26 maart 2009 tot en met 29 juli 2009 bij de man verbleven.
- [minderjarige B] heeft weer van 10 april 2009 tot en met 29 juli 2009 bij de man verbleven.
- Vanaf 30 juli 2009 hebben de minderjarigen tot aan de hierna te noemen uithuisplaatsing opnieuw verbleven bij de grootouders.
- De minderjarigen zijn bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 25 augustus 2009 met ingang van 25 augustus 2009 tot 25 augustus 2010 onder toezicht gesteld, alsmede is aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland machtiging tot uithuisplaatsing verleend.
- [minderjarige B] verblijft sinds 11 november 2009 en [minderjarige A] verblijft sinds 17 januari 2010 in [plaats C].
- De man is op [huwelijksdatum] 2003 in het huwelijk getreden. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2004 het (thans nog minderjarige) kind, [minderjarige C], geboren.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 19 februari 2008 is - voor zover hier van belang bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2007 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 187,50 per kind per maand zal betalen.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedraagt de door de man te betalen bijdrage voor de minderjarigen met ingang van 1 januari 2008 € 191,72 per kind per maand, met ingang van 1 januari 2009 € 199,19 per kind per maand en thans € 203,78 per kind per maand.
- Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), dat belast is met de vaststelling en inning van de ouderbijdrage als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg ((Wet van 22 april 2004, Stb. 306), heeft de man bij besluit van 26 januari 2010 voor [minderjarige B] met ingang van 28 oktober 2009 en bij besluit van 12 maart 2010 voor [minderjarige A] met ingang van 15 december 2009 een ouderbijdrage opgelegd. Bij besluit van 6 april 2010 zijn eerder genoemde besluiten vernietigd, waarbij tevens alle vorderingen op de man zijn komen te vervallen.





Beoordeling

Nu de man gewijzigde omstandigheden stelt - inhoudende dat de minderjarigen vanaf
15 mei 2008 niet meer bij de vrouw hebben gewoond - zal de rechtbank de man in zijn verzoek ontvangen. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of de door de man gestelde wijziging van omstandigheden noopt tot wijziging van de door de man te betalen kinderbijdrage.

De man heeft gesteld dat hij vanaf 15 mei 2008 geen kinderalimentatie meer aan de vrouw verschuldigd is omdat hij en zijn echtgenote sindsdien de verzorgers/stiefouders van de minderjarigen waren en in een later stadium de grootouders van de minderjarigen deze taak hebben overgenomen tot aan het moment van de feitelijke uithuisplaatsing. Er is (nog) geen ouderbijdrage in het kader van de uithuisplaatsing bepaald. Dit zal geschieden nadat de te betalen kinderbijdrage op nihil wordt gesteld, aldus de man. Subsidiair heeft de man gesteld geen draagkracht te hebben om de bij beschikking van 19 oktober 2008 van deze rechtbank vastgestelde kinderbijdrage te betalen.

De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. Zij heeft gesteld geen aanspraak te maken op een kinderbijdrage voor de perioden waarin de kinderen bij de man hebben verbleven. Zij heeft tevens gesteld dat zij van het LBIO heeft vernomen dat voor de man per 28 oktober 2009 een ouderbijdrage in het kader van de Wet op de Jeugdzorg zal worden vastgesteld. Indien deze ouderbijdrage lager is dan de huidige kinderbijdrage, zal, aldus de vrouw, moeten worden nagegaan of de man alsnog een bijdrage dient te leveren voor de tijd dat de kinderen in het weekend en in de vakanties bij de vrouw dan wel haar ouders verblijven. Ook zal de vrouw kosten moeten maken voor kleding en dergelijke.

De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de door de man te betalen kinderbijdrage op nihil dient te worden bepaald voor de perioden dat de kinderen bij hem verbleven. De rechtbank zal derhalve dienovereenkomstig beslissen.

Anders dan de man, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw terecht aanspraak maakt op de door de man verschuldigde kinderbijdrage tot aan het moment van uithuisplaatsing van de minderjarigen op grond van de genoemde beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 25 augustus 2009 (met uitzondering, zoals hiervoor overwogen, van de perioden waarin de minderjarigen bij de man verbleven).

De rechtbank acht daartoe allereerst van belang dat de vrouw het ouderlijk gezag alleen uitoefent. Deze omstandigheid brengt onder meer met zich dat de vrouw, anders dan de man, op grond van het bepaalde in artikel 1:247 lid 2 BW bevoegd is te beslissen over de feitelijke verblijfplaats van de minderjarigen tot aan de genoemde beschikking van 25 augustus 2009.

Voorts acht de rechtbank van belang dat ouders op grond van het bepaalde in artikel 1:404 BW verplicht zijn naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen en dat in het geval, voor zover in dezen relevant, een ouder zijn verplichting tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding niet of niet behoorlijk nakomt, de andere ouder op grond van het bepaalde in artikel 1:406 BW de rechtbank kan verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder ten behoeve van het kind zal moeten uitkeren. Uit deze bepalingen volgt enerzijds dat voor de vraag welke ouder kan verzoeken om de vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een kind bepalend is welke ouder het kind verzorgt en opvoedt. Anderzijds volgt hieruit dat de grootouders rechtens geen aanspraak kunnen maken op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een kind.

Nu alleen de vrouw bevoegd is tot bepaling van de feitelijke verblijfplaats van de minderjarigen en nu alleen ouders jegens elkaar aanspraak kunnen maken op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een kind, moet er naar het oordeel van de rechtbank vanuit worden gegaan dat de vrouw σσk gedurende de perioden waarin de minderjarigen voorafgaand aan hun uithuisplaatsing hun feitelijke verblijfplaats bij de grootouders hebben gehad, dient te worden beschouwd als de ouder die de minderjarigen heeft verzorgd en opgevoed.

Op basis van de door partijen overgelegde stukken kan de rechtbank niet beoordelen of terecht is dat de man, zoals hij onweersproken heeft gesteld, over twee kwartalen van 2009 kinderbijslag ten behoeve van de minderjarigen heeft ontvangen en dat hij blijkens de door de man overgelegde correspondentie door het LBIO is aangemerkt als laatst verzorgende ouder. Een en ander staat naar het oordeel van de rechtbank in het licht van het vorenstaande evenwel los van de vraag of de man gedurende de betreffende perioden verplicht is tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en doet in dezen dan ook niet ter zake.

Of de vrouw de ontvangen kinderbijdragen daadwerkelijk heeft aangewend ten behoeve van de minderjarigen, regardeert de man voorts naar het oordeel van de rechtbank niet, hoezeer het ook onwenselijk moet worden geacht indien dit niet het geval is geweest. Overigens heeft de man, gelet op de betwisting door de vrouw, niet aannemelijk gemaakt dat de bijdragen niet zijn aangewend ten behoeve van de minderjarigen.

Ten slotte acht de rechtbank het volgende van belang. Ingevolge het bepaalde in artikel 69, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg, voor zover in dezen relevant, zijn onderhoudsplichtige ouders aan het Rijk een bijdrage verschuldigd in de kosten van aan een jeugdige geboden jeugdzorg van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vorm die verzorging en verblijf omvat, waarop hij ingevolge deze wet aanspraak heeft. Ingevolge het bepaalde in artikel 71, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg is onder meer geen ouderbijdrage verschuldigd door de ouder ten aanzien van wie de rechter op de voet van de artikelen 406 en 407 van Boek 1 BW een bedrag heeft bepaald dat hij periodiek moet betalen ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind. Ingevolge het bepaalde in artikel 69 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (Besluit van 16 december 2004, Stb. 703) wordt een tot gelding gebrachte aanspraak op verblijf aangewezen als vorm van zorg waarvoor een bijdrage als bedoeld in de artikelen 69 en 70 van de Wet op de jeugdzorg verschuldigd is. Eerst na de uithuisplaatsing van de minderjarigen krachtens de genoemde beschikking van 25 augustus 2009 is op grond van deze bepalingen derhalve sprake van een tot gelding gebrachte aanspraak op verblijf in de zin van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg, en daarmee van een verschuldigde ouderbijdrage. Dit behoudens de in die wet genoemde uitzonderingssituaties. Van een (dubbele) verplichting van de man tot betaling van zowel een kinderbijdrage aan de vrouw als een ouderbijdrage aan het Rijk voor dezelfde kosten is derhalve geen sprake, terwijl anders dan de man heeft gesteld, van een pleegoudervergoeding voor de grootouders geen sprake kan zijn zonder een aanspraak op verblijf in de zin van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.

De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat zij ook na de uithuisplaatsing nog kosten voor de kinderen moet maken en dat er ook dan ook nog behoefte bestaat aan een extra bijdrage van de man onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze stelling.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank zal de door de man te betalen bijdragen over na te melden periode op nihil bepalen:
- 15 mei 2008 tot en met 30 juli 2008 voor beide minderjarigen,
- 26 maart 2009 tot en met 9 april 2009 voor [minderjarige A],
- 10 april 2009 tot en met 29 juli 2009 voor beide minderjarigen,
- met ingang van 11 november 2009 voor [minderjarige B],
- met ingang van 17 januari 2010 voor beide minderjarigen,

en dient zij behoefte en draagkracht te bepalen over de perioden:
- 31 juli 2008 tot en met 25 maart 2009 ten behoeve van beide minderjarigen,
- 27 maart 2009 tot en met 9 april 2009 ten behoeve van [minderjarige B],
- 30 juli 2009 tot en met 10 november 2009 ten behoeve van beide minderjarigen,
- 11 november 2009 tot en met 16 januari 2010 ten behoeve van [minderjarige A].

Behoefte van de minderjarigen
De behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding staat als niet weersproken vast.

Draagkracht
De rechtbank stelt voorop dat vanaf 1 maart 2009 de nieuwe rangorde van onderhoudsgerechtigden geldt (artikel 1:400 BW), hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige in beginsel geen rekening wordt gehouden met de nieuwe partner van de man, zodat de draagkracht van de man volledig ten behoeve van de kinderen kan worden aangewend. Dit betekent dat van de bijstandsnorm voor een alleenstaande wordt uitgegaan, de woonlasten in beginsel bij helfte worden gedeeld, een draagkrachtpercentage van 70 wordt gehanteerd en dat de beschikbare draagkracht wordt verdeeld over alle kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is.

De rechtbank dient derhalve de situatie vσσr en nα 1 maart 2009 te beoordelen.


Met betrekking tot de periode vσσr 1 maart 2009 zal de rechtbank gelet op het inkomen van de echtgenote van de man (€ 11.732,42 bruto op jaarbasis) het gemiddelde van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en de alleenstaande oudernorm, alsmede een draagkrachtpercentage van 52,5 hanteren. Voor de periode na 1 maart 2009 gaat de rechtbank uit van de aanbevelingen zoals thans geformuleerd in het rapport alimentatienormen.

De man heeft twee draagkrachtberekeningen overgelegd, ιιn met betrekking tot de periode voor de verkoop van zijn 'oude' woning en ιιn met betrekking tot de periode na de verkoop en levering van die woning op 29 april 2010, zoals blijkt uit de overgelegde afrekening van de notaris van voornoemde datum. Nu de bijdrage ten behoeve van [minderjarige A] per 17 januari 2010 op nihil zal worden bepaald, zoals hiervoor is overwogen, hoeft de rechtbank op de tweede berekening geen acht te slaan.

De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit van zijn gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2006, 2007 en 2008 ad respectievelijk € 52.448,80, € 48.415,03 en € 61.962,09, zijnde € 54.275,31.

De rechtbank houdt voorts rekening met:
- de zelfstandigenaftrek;
- de MKB-vrijstelling;
- de fiscaal aftrekbare premie arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- de fiscaal aftrekbare hypotheekrente;
- de bijtelling van het eigenwoningforfait;
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.

De man heeft de volgende maandelijkse lasten opgevoerd die ter terechtzitting door de vrouw zijn betwist:
a) € 624,38 aan rente 'oude' woning, bij een eigenwoningforfait van € 1.259,50;
b) € 1.415,25 aan rente 'nieuwe' woning, bij een eigenwoningforfait van € 1.595,--;
c) € 206,25 aan rente overbruggingskrediet;
d) € 47,44 aan premie hypotheekbeschermer;
e) € 363,04 aan inleg spaarverzekering;
f) € 95,-- aan forfait overige eigenaarslasten 'oude' woning;
g) € 95,-- aan forfait overige eigenaarslasten 'nieuwe' woning;
h) € 48,04 aan vastrecht energie 'oude' woning;
i) € 234,16 aan premie zorgverzekering;
j) € 129,50 aan bijdrage inkomensafhankelijke zorgverzekering op aanslag;
k) € 27,50 aan eigen risico zorgverzekering;
l) € 9,07 aan premie begrafenisverzekering;
m) € 50,-- aan kosten kinderopvang
n) € 35,-- aan premie lijfrente:
o) € 291,51 aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering;
p) € 700,-- aan kosten van het in 2004 geboren kind van de man.

a) t/m h) woonlasten
De vrouw heeft gesteld dat met de lasten van de 'nieuwe' woning van de man geen rekening gehouden dient te worden, onder meer omdat de man de noodzaak van de aanschaf van deze woning niet heeft aangetoond, terwijl het feit dat zijn 'oude' woning ten tijde van de in dezen relevante periode nog niet was verkocht, niet ten laste van zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarigen mag komen.

De rechtbank stelt voorop dat de echtgenote van de man in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en ook inkomen genereert. Gelet hierop gaat de rechtbank er bij de berekening van de draagkracht van de man van uit dat zijn echtgenote de helft van de met de 'oude' woning gemoeide lasten draagt.

De rechtbank is van oordeel dat de met de 'nieuwe' woning gemoeide lasten als redelijke uitgaven van de man ten opzichte van de minderjarigen en daarmee als noodzakelijke lasten kunnen worden beschouwd. Dit gezien het verblijf van de minderjarigen na 15 mei 2008 voor langere duur bij de man en nu de stelling van de man dat zijn 'oude' woning voor een dergelijk verblijf niet als passend kon worden beschouwd niet, althans onvoldoende gemotiveerd is weersproken door de vrouw. De rechtbank neemt in dit verband mede in aanmerking dat niet gebleken is dat bij aanvang van het verblijf van de minderjarigen bij de man per 15 mei 2008 en de momenten waarop zij nadien bij hem zijn gaan wonen zekerheid bestond over de duur van dat verblijf. Onweersproken is verder dat de man en zijn echtgenote gedurende de eerste periode waarin de minderjarigen bij hem verbleven, op 15 juli 2008, de 'nieuwe' woning hebben gekocht.

Niettemin acht de rechtbank het redelijk dat de echtgenote van de man, een derde deel van de lasten in verband met de 'nieuwe' woning voor haar rekening neemt, nu de rechtbank aannemelijk acht dat de aankoop van een ruimere woning, waarbij onder meer tevens de garage is verbouwd tot kapsalon opdat zij daar haar bedrijf kan uitoefenen, ook voordelen voor de vrouw heeft opgeleverd.

Bij de bepaling van de draagkracht van de man houdt de rechtbank derhalve rekening met:
- € 312,19 aan rente 'oude' woning;
- € 943,50 aan rente 'nieuwe' woning;
- € 137,50 aan rente overbruggingskrediet;
- € 16,48 aan premie hypotheekbeschermer;
- € 121,01 aan inleg spaarverzekering;
- € 47,50 aan forfait overige eigenaarslasten 'oude' woning;
- € 63,33 aan forfait overige eigenaarslasten 'nieuwe' woning.

De rechtbank houdt gelet op de betwisting door de vrouw geen rekening met het vastrecht energie 'oude' woning, nu deze in de bijstandsnorm is verdisconteerd.

i) t/m k) ziektekosten
De rechtbank neemt, nu de echtgenote van de man in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, voor beide perioden alleen de premie van de zorgverzekering van de man in aanmerking, waarvan in 2008 € 54,-- en in 2009 € 43,-- in de bijstandsnorm was verdisconteerd, alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage op aanslag ad € 133,-- in 2008 en € 130,-- in 2009.

De rechtbank houdt gelet op de betwisting door de vrouw geen rekening met het eigen risico, nu de man niet heeft onderbouwd dat hij deze kosten werkelijk moet maken.

l) premie begrafenisverzekering
De rechtbank houdt, gelet op de betwisting door de vrouw en het rapport alimentatienormen, geen rekening met de premie van de begrafenisverzekering.

m) kosten kinderopvang
De rechtbank zal gelet op de betwisting door de vrouw met deze post geen rekening houden nu de betreffende kosten niet nader zijn onderbouwd, terwijl ook niet is aangegeven welke opvangtoeslag de man en diens echtgenote ontvangen.

n) en o)
De rechtbank zal gelet op het feit dat de man een onderneming heeft en derhalve zelf voor zijn oudedagsvoorziening en inkomen tijdens ziekte e.d. moet zorgen, met deze kosten rekening houden. De rechtbank is van oordeel dat de man met overlegging van de bankafschriften waaruit de betaling van de premies blijkt en uit de aangiften inkomstenbelasting waaruit blijkt dat deze als fiscale aftrekposten worden opgevoerd, heeft aangetoond dat hij deze kosten daadwerkelijk maakt.

p) de kosten van het in 2004 geboren kind van de man
De rechtbank zal gelet op de betwisting door de vrouw met deze post geen rekening houden.
Wat betreft de periode vσσr 1 maart 2009 houdt de rechtbank rekening met de kosten van [minderjarige C] door bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van het gemiddelde van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en de bijstandsnorm voor een eenoudergezin, alsmede van een draagkrachtpercentage van 50.
Wat betreft de periode na 1 maart 2009 sluit de rechtbank aan bij de nieuwe voorrangsregel voor onderhoudsgerechtigden en verdeelt zij de draagkracht van de man gelijkelijk over zijn drie kinderen.

Voor de man geldt tot 1 maart 2009 het gemiddelde van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder alsmede een draagkrachtpercentage van 52,5 en nadien de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70.

Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat de man gedurende de gehele periode waarop zijn verzoek betrekking heeft voldoende draagkracht had om de bij beschikking van 19 februari 2008 vastgestelde bijdrage voor [minderjarige A] en [minderjarige B] te betalen. Van een rechtens relevante wijziging is in zoverre geen sprake, zodat de rechtbank het verzoek, behoudens voor de periode waarin de minderjarigen bij de man hebben verbleven, zal afwijzen.

Matiging
De man heeft ter terechtzitting verzocht de door hem te betalen bijdrage te matigen, stellende dat de vrouw deze niet aan de grootouders die kosten voor de minderjarigen hebben gemaakt heeft doorbetaald, alsook dat de vrouw sinds mei 2008 niet meer feitelijk als verzorgende ouder kan worden aangemerkt.

De man gaat eraan voorbij dat het bepaalde in artikel 1: 399 BW geen grondslag biedt voor matiging van de onderhoudsverplichting van de man, nu deze ziet op de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen.

Proceskosten

Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.





Beslissing

De rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van
19 februari 2008 - :

bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige B], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
- van 15 mei 2008 tot en met 30 juli 2008 op nihil,
- van 10 april 2009 tot en met 29 juli 2009 op nihil,
- vanaf 11 november 2009 op nihil;

bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
- van 15 mei 2008 tot en met 30 juli 2008 op nihil,
- van 26 maart 2009 tot en met 29 juli 2009 op nihil,
- vanaf 17 januari 2010 op nihil;

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.





Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt in tegenwoordigheid van mr. D. Spierenburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl