- rechtspraak
LJN: BN2044, Rechtbank Roermond , AWB 10 / 360
Datum uitspraak: 16-07-2010
Inhoudsindicatie: Toepassing bestuurlijke lus in een geval waarbij naar de letterlijke tekst van artikel 8:51a van de Awb er geen sprake is van een gebrek in het bestreden besluit nu het motiveringsgebrek eerst in de beroepsfase is opgekomen, doordat verweerder heeft geweigerd een in beroep overgelegd aanvullend deskundigenrapport in beschouwing te nemen. Wel wordt voldaan aan hetgeen in de memorie van toelichting wordt verstaan onder het begrip “gebrek” namelijk: een strijdigheid met een geschreven of ongeschreven rechtsregel die kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien deze niet tijdens de beroepsprocedure wordt weggenomen. Het instrument van de bestuurlijke lus dient het belang van spoedige (finale) beëindiging van het geschil en het niet toepassen van dit instrument in het onderhavige geval zou leiden tot een formele vernietiging wegens een motiveringsgebrek waarbij verweerder zou worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het deskundigenrapport.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer Procedurenummer: AWB 10 / 360 Tussenuitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8: van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake [naam eiser] te [woonplaats eiser], eiser, gemachtigde mr. C. Billen, tegen de Minister van Justitie, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 februari 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen afwijzing van eisers verzoek om wijziging van zijn geslachtsnaam, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 14 juli 2010, waar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.H.I. Hoogenraad. |
2. Overwegingen
2.1. Op 17 mei 2008 heeft eiser een verzoek tot geslachtsnaamwijziging ingediend. Bij besluit van 8 januari 2009 is dat verzoek afgewezen op de grond dat het Besluit geslachtsnaamwijziging niet in de gevraagde geslachtsnaamwijziging voorziet. 2.2. Bij het thans bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamwijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van eiser in ernstige mate zal schaden en dat niet voldaan is aan de grond voor geslachtsnaamwijziging dat eiser psychische hinder ondervindt van zijn huidige geslachtsnaam. Verder heeft verweerder gesteld dat een politieke of religieuze bijbetekenis van een naam geen grond oplevert voor geslachtsnaamwijziging. Ten tijde van de naturalisatie is de naam gevolgd die in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerd stond. Tot slot heeft verweerder gesteld te betreuren dat niet eenduidig is geadviseerd over geslachtsnaamwijziging, hoewel dat niet wegneemt dat thans het verzoek niet kan worden ingewilligd. 2.3. In beroep heeft eiser een nieuw rapport van een deskundige overgelegd, afkomstig van drs. A.T.M. Kok, gedateerd 18 maart 2010, en aangevoerd dat uit beantwoording van de vragen in de Bijsluiter blijkt dat eiser hinder ondervindt van zijn huidige naam en volgens de deskundige lijdt aan een “gemaskeerde posttraumatische stressstoornis” met de kans op een depressieve stemming. Gesteld is verder dat het verband tussen ziekte en geslachtsnaam blijkt uit het niet verder kunnen ontwikkelen en wortelen, waarbij ook wordt gewezen op het belang van de geslachtsnaam voor de identiteit. Tot slot is aangevoerd dat eiser elke dag last heeft van traumatische ervaringen door geslachtsnaam. 2.4. Bij verweerschrift heeft verweerder gesteld dat het rapport van drs. Kok gelet op de rechterlijke ex tunc-toetsing buiten beschouwing dient te blijven nu dat is van na de datum van het bestreden besluit. 2.5. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. 2.6. Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd. Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit geslachtsnaamwijziging; verder: het Besluit) regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht. 2.7. Ingevolge artikel 6 van het Besluit kan een verzoek tot geslachtsnaamswijziging dat niet op een van de voorgaande artikelen kan worden gebaseerd, worden ingewilligd, indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden. De minister hanteert bij de beoordeling van aanvragen om geslachtsnaamswijziging waarin artikel 6 van het Besluit is ingeroepen, de vaste gedragslijn die is neergelegd in de "Bijsluiter bij aanvragen om geslachtsnaamswijziging" (hierna: de Bijsluiter). In de Bijsluiter wordt de ernstige schade van geestelijke en/of lichamelijke gezondheid aangeduid met het begrip `psychische hinder'. Die hinder moet blijken uit een door de aanvrager overgelegd rapport van een deskundige. Bij de beoordeling van de aanvraag gelden volgens de Bijsluiter de volgende uitgangspunten: 1. Het rapport moet zijn opgesteld door een onafhankelijke deskundige; 2. Uit het rapport moet blijken dat de aanvrager de geslachtsnaamswijziging daadwerkelijk wil; 3. Er moet een relatie bestaan tussen de psychische hinder van de aanvrager en (I) het dragen van de bestaande geslachtsnaam dan wel (II) het niet dragen van de door de aanvrager gewenste geslachtsnaam. Ten aanzien van de relatie tussen de psychische hinder en de huidige of gewenste geslachtsnaam moet de onafhankelijke deskundige volgens de Bijsluiter de volgende vragen in ieder geval beantwoorden: a. Welke blijken van psychische ziekte vindt u of welke diagnose kunt u stellen? b. Wat is het verband tussen deze blijken van ziekte en het dragen van de bestaande dan wel het niet dragen van de gewenste geslachtsnaam? c. Zo u geen psychische ziekte aanwezig acht, op welke andere wijze blijkt er psychische hinder op grond van het dragen van de bestaande geslachtsnaam dan wel het niet dragen van de gewenste geslachtsnaam? d. Is deze hinder van een dusdanige aard dat er daardoor gevaar optreedt voor de gezondheidstoestand van de aanvrager? 2.8. Aan de orde is de beantwoording van de vraag of eiser aanspraak kan maken op wijziging van zijn geslachtsnaam op grond van artikel 6 van het Besluit. 2.9. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat op grond van de rapportages die zijn uitgebracht door A. van Duursen, gedateerd 12 mei 2009 en 19 oktober 2009, niet kan worden vastgesteld dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamwijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van eiser in ernstige mate zal schaden en dat is voldaan aan de grond voor geslachtsnaamwijziging in die zin dat eiser in ernstige mate psychische hinder ondervindt van zijn huidige geslachtsnaam. 2.10. Eiser heeft in beroep zijn aanspraken op geslachtsnaamwijziging nader onderbouwd met het overgelegde rapport van drs. Kok. Verweerder heeft daarentegen gesteld dat dit rapport in deze procedure buiten beschouwing dient te blijven en dat eiser op grond daarvan een nieuwe aanvraag kan indienen. 2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding om de beoordeling van dat rapport in beroep buiten beschouwing te laten nu daarmee nader is onderbouwd hetgeen eiser van meet af aan in de aanvraagprocedure heeft betoogd en het rapport niet kan worden aangemerkt als nieuw feit of omstandigheid. De ex tunc-beoordeling van het bestreden besluit door de rechtbank staat aan het meebeoordelen van dat rapport niet in de weg nu in dat rapport geen feiten of omstandigheden worden beoordeeld die na het bestreden besluit zijn opgekomen. Drs. Kok heeft in het rapport zijn visie gegeven over de in deze procedure te beantwoorden vragen en in zoverre een nadere motivering gegeven van reeds eerder door eiser gestelde feiten en omstandigheden. 2.12. Nu de goede procesorde zich evenmin verzet tegen het inbrengen van het rapport van drs. Kok en verweerder dit stuk niet (alsnog) heeft betrokken in de besluitvorming, leidt het voorgaande de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser in beginsel voor gegrondverklaring in aanmerking komt en het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek in aanmerking komt voor vernietiging op de grond dat met overlegging van het rapport van drs. Kok niet meer onomstreden is dat eiser geen aanspraken heeft op geslachtsnaamwijziging en dat verweerder dat rapport niet –alsnog- in zijn beoordeling heeft betrokken. 2.13. Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Naar de letterlijke tekst van bedoeld artikel is geen sprake van een gebrek in het bestreden besluit nu het in 2.12 beschreven motiveringsgebrek eerst in de beroepsfase is opgekomen. Overigens voegt de rechtbank hieraan toe dat wel wordt voldaan aan hetgeen in de memorie van toelichting wordt verstaan onder het begrip “gebrek” namelijk: een strijdigheid met een geschreven of ongeschreven rechtsregel die kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien deze niet tijdens de beroepsprocedure wordt weggenomen. Het per 1 januari 2010 in de Awb ingevoerde instrument van de bestuurlijke lus dient het belang van spoedige (finale) beëindiging van het geschil en het niet toepassen van dit instrument in het onderhavige geval zou leiden tot een formele vernietiging wegens een motiveringsgebrek waarbij verweerder zou worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het rapport van drs. Kok. Hierin heeft de rechtbank aanleiding gezien om het bepaalde in artikel 8:51a van de Awb toe te passen. 2.14. In artikel 8:51b van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de rechtbank zo spoedig mogelijk meedeelt of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen. Tevens is bepaald dat, indien het bestuursorgaan overgaat tot herstel van het gebrek, het de rechtbank zo spoedig mogelijk schriftelijk meedeelt op welke wijze het gebrek is hersteld. Ter zitting heeft verweerders vertegenwoordigster verklaard medewerking te geven aan de bestuurlijke lus, de medisch adviseur te verzoeken het rapport van drs. Kok alsnog te beoordelen en het resultaat daarvan ter nadere besluitvorming mee te nemen. 2.15. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64 van de Awb geschorst en bepaald dat verweerder binnen vier weken na de datum van deze tussenuitspraak nadere besluitvorming bekend maakt aan de rechtbank. 2.16. Ter voorlichting van (de gemachtigde van) eiser merkt de rechtbank nog op dat hij in de gelegenheid zal worden gesteld om te reageren op de nadere besluitvorming en dat de rechtbank mede op basis daarvan over dat besluit een oordeel zal geven in de einduitspraak, waarbij ook onderwerpen als vergoeding van griffierecht en proceskostenveroordeling aan de orde kunnen komen. |
3. Beslissing
De rechtbank: stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het door de rechtbank onder 2.12 beschreven motiveringsgebrek te herstellen door het rapport van drs. A.T.M. Kok van 18 maart 2010 te (doen) beoordelen, in de besluitvorming te betrekken en daarvan mededeling te doen aan de rechtbank. |
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. mr.drs. E.J. Govaers,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 16 juli 2010.
Tegen deze tussenuitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Uwwet.nl