Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO1888, Rechtbank Alkmaar , 114953 / FA RK 09-938

Datum uitspraak: 30-06-2010
Inhoudsindicatie: Een verzoek tot wijziging van bij convenant overeengekomen partneralimentatie wegens grove miskenning van de wettelijke maatstaven afgewezen.





Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR

Sector civiel recht
BB

zaak- en rekestnummer: 114953 / FA RK 09-938
datum: 30 juni 2010

Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken

in de zaak van:

[NAAM VROUW],
wonende te Wieringerwerf, gemeente Wieringermeer,
verzoekende partij,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers,

tegen:

[NAAM MAN],
wonende te Lelystad,
gerekwestreerde,
advocaat aanvankelijk mr. G.J.A.M. Gloudi, thans mr. P. Delawi.

Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de vrouw en de man.





HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Ter griffie van deze rechtbank is op 4 november 2009 een verzoekschrift van de vrouw ingekomen, waarin wordt verzocht het door partijen op 30 oktober 2006 ondertekende convenant voor wat betreft artikel 1 en 2 te wijzigen in die zin dat artikel:
1.1 komt te luiden: de man zal met ingang van de eerste van de maand volgend op de beëindiging van het geregistreerd partnerschap maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw een bruto alimentatie van euro] 1.800,-- betalen;
2.1 komt te luiden: indien de vrouw inkomsten uit arbeid geniet en deze inkomsten een bedrag van euro] 12.663,-- per jaar (referentie jaarinkomen in 2007) niet te boven gaan, zullen deze inkomsten geen invloed hebben op de hoogte van de alimentatie. Indien de eigen inkomsten uit arbeid dit bedrag van euro] 12.663,-- bruto te boven gaan, zal de alimentatie verminderd worden met 50% van het meerdere.

De man heeft daarop een verweerschrift ingediend, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van het verzoek.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 mei 2010, alwaar zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Mutsaers en de man, bijgestaan door mr. Delawi.





DE BEHANDELING VAN DE ZAAK

Partijen zijn gehuwd in de gemeente Wieringermeer op 20 augustus 1971. Het huwelijk van partijen is omgezet in een geregistreerd partnerschap in de gemeente Wieringermeer op 16 augustus 2006. De verklaring van partijen tot beëindiging van de partnerschapregistratie is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Wieringermeer op 1 november 2006. Bij op 30 oktober 2006 ten overstaan van notaris mr. A. Demaret te Obdam verleden scheidingsconvenant hebben partijen de gevolgen van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap geregeld.

De vrouw voert als gronden voor het verzoek aan dat de in voormeld scheidingsconvenant overeengekomen uitkering in haar levensonderhoud tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, in die zin dat indien de gebruikelijke alimentatie- uitgangspunten van behoefte en draagkracht zouden zijn gehanteerd, het convenant nimmer tot stand zou zijn gekomen op de wijze zoals nu is gebeurd. Partijen zijn door de notaris niet geadviseerd over hetgeen op alimentatiegebied aan de orde dient te komen. Partijen zijn onopzettelijk door onjuist inzicht afgeweken van de wettelijke maatstaven, waardoor een wanverhouding is ontstaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die door partijen is overeengekomen. De man had ten tijde van de omzetting van het huwelijk in een geregistreerd partnerschap een inkomen van tenminste euro] 2.250,-- netto per maand, exclusief vakantiegeld en andere emolumenten. De vrouw had een inkomen inclusief emolumenten van ongeveer euro] 700,-- netto per maand. Uitgaande van de ook in 2006 gebruikelijke alimentatiebehoefteberekening van de 60%-norm is de netto behoefte van de vrouw te stellen op euro] 1.837,-- per maand, waarop haar eigen inkomen in mindering strekt, zodat netto euro] 1.137,-- resteert. Gebruteerd stelt de vrouw haar behoefte op ongeveer euro] 1.800,-- per maand.

Ter bestrijding van het standpunt van de vrouw voert de man het volgende aan. Partijen hebben het scheidingsconvenant opgesteld nadat zij ten overstaan van een scheidingsbemid-delaar dienaangaande afspraken hebben gemaakt. Voorafgaand aan de gemaakte afspraken zijn er een vijftal uitvoerige besprekingen geweest waarbij de gevolgen van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap aan de orde zijn geweest. De wijze van totstandkoming van deze regeling is met voldoende waarborgen omkleed. Er is sprake van een evenwichtig pakket waarbij ook bepalingen ten gunste van de vrouw zijn opgenomen, zoals de bepaling van de eigen inkomsten van de vrouw (artikel 2) en de bepaling van artikel 4 lid 2 als afwijking van het bepaalde in artikel 160 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast heeft de vrouw in het verleden zelf ook toepassing gegeven aan de in het convenant opgenomen bepalingen omtrent de partneralimentatie voor wat betreft verrekening van de alimentatie. De vrouw zou, daar waar zij in het verleden zelf is uitgegaan van het convenant, thans het convenant niet mogen aanvechten. Ook is er geen sprake van zodanige wijziging van omstandigheden dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid partijen niet meer aan het niet wijzigingsbeding kunnen worden gehouden.

De rechtbank overweegt als volgt.

Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan gewijzigd worden, als zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee is bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbij-drage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen de situatie waarin partijen onbewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en die waarin dat bewust is gebeurd. Indien namelijk zou komen vast te staan dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, zou de vrouw niet kunnen worden ontvangen in het verzoek voor zover dat is gebaseerd op de grondslag van grove miskenning van de wettelijke maatstaven.

De man heeft weliswaar betoogd dat er diverse besprekingen vooraf zijn gegaan aan het opstellen en ondertekenen van het convenant, doch uit de in dat kader overgelegde corres-pondentie is op te maken dat die besprekingen nagenoeg uitsluitend tot onderwerp hadden de verdeling van de gemeenschap van goederen en dan met name de echtelijke woning, de inboedel, de premies levensverzekering, diverse bankrekeningen, de belastingaanslagen en schulden. Uit die correspondentie kan niet worden afgeleid dat de ten laste van de man vast te stellen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw uitdrukkelijk en inhoudelijk (uitvoerig) aan de orde is geweest. Met name is niet komen vast te staan dat de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht onderwerp van inhoudelijke discussie zijn geweest. Daar komt bij dat de man stelt dat hij reeds ten tijde van het opstellen van het convenant niet in staat was de overeengekomen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te voldoen. Ook overweegt de rechtbank dat de vrouw op grond van het convenant, naast de helft van de hypothecaire lasten, euro] 340,-- per maand aan de man zou betalen als gebruiksvergoeding voor de bewoning van de echtelijke woning. Zij heeft echter niet aan die verplichting voldaan aangezien, zo voert zij aan, de man aan haar niet de overeengekomen uitkering in haar levensonderhoud betaalde. De man heeft aangevoerd de gebruikersvergoeding te hebben verrekend met de uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw. De man heeft de hypotheeklasten volledig voor zijn rekening genomen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat beide partijen niet (volledig) aan het convenant hebben voldaan dan wel hebben kunnen voldoen. Op grond van het vorenstaande dient de rechtbank te onderzoeken of partijen bij het aangaan van de in het convenant opgenomen onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de vrouw onbewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.

Nu partijen bij het aangaan van het convenant mogelijk onbewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, zal de rechtbank aan de hand van de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht alsnog beoordelen welke uitkering tot levensonderhoud van de vrouw als in overeenstemming met voormelde wettelijke maatstaven heeft te gelden.

De rechtbank gaat bij de beoordeling van de draagkracht van de man uit van de gegevens zoals opgenomen in de bijlage 2010 (eerste helft) bij het rapport van de werkgroep alimentatienormen. Bij de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de door hem overgelegde draagkrachtberekening bij brief van 12 mei 2010. Daarbij zal de rechtbank aan de zijde van de man rekening houden met een bedrag aan netto inkomsten van (12 x euro] 340,-- =) euro] 4.080,--, zijnde het in het convenant overeengekomen bedrag dat de vrouw aan de man zal betalen als gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning. Anders dan de man in de draagkrachtberekening heeft opgenomen, wordt rekening gehouden met euro] 1.958,-- aan arbeidskorting. Ook houdt de rechtbank rekening met de volledige woonlas-ten van de man inclusief het niet door de man opgevoerde bedrag van euro] 95,-- per maand aan forfait overige eigenaarslasten.

Op grond van het vorenstaande heeft de man een draagkrachtruimte van euro] 868,-- per maand, waarvan 60% beschikbaar is, zijnde euro] 521,-- per maand. Gebruteerd levert dit een bedrag op van euro] 898,-- per maand.

De vrouw heeft als grond voor het verzoek aangevoerd dat de in het convenant overeenge-komen uitkering tot haar levensonderhoud tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven in die zin dat aan de overeengekomen uitkering geen behoeftebere-kening en geen draagkrachtberekening ten grondslag hebben gelegen. Uitgaande van de hierboven berekende draagkracht van de man is de rechtbank van oordeel dat de destijds overeengekomen uitkering in overeenstemming is te achten met de wettelijke maatstaven, waarbij de rechtbank vaststelt dat deze uitkering wordt begrensd door de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw de overeengekomen uitkering overstijgt. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het convenant niet tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw om artikel 1.1 van het convenant te wijzigen wordt derhalve afgewezen. Ten aanzien van artikel 2.1 van het convenant merkt de rechtbank op dat partijen kennelijk hebben willen regelen dat indien het (reguliere) inkomen van de vrouw zou stijgen, de helft aan haar ten goede zou komen en de helft in mindering zou komen op de bijdrage van de man aan haar. Dit komt de rechtbank niet onredelijk voor, zodat ook op dit punt niet kan worden gesproken van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Ook dit verzoek van de vrouw wordt afgewezen.

De stelling van de man dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij zich niet aan de verplichting heeft gehouden zoals opgenomen in artikel 10 van het convenant, inhoudende dat partijen, alvorens zij zich tot de rechter zullen wenden, zullen trachten in onderling overleg dan wel in overleg met een scheidingsbemiddelaar te komen tot oplossing van interpretatie- of uitvoeringsgeschillen van het convenant, maakt dit oordeel niet anders. Een dergelijke afspraak kan immers niet in de weg staan aan het recht van (één van) partijen zich tot de rechter te wenden.

Tenslotte overweegt de rechtbank dat voor zover de man zich beroept op het niet wijzigings-beding, dit standpunt van de man, gelet op het voorgaande, zonder verdere bespreking kan blijven. De vrouw heeft bovendien niet aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden, een en ander zoals genoemd in lid 3 van artikel 159 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.





DE BESLISSING

De rechtbank:

Wijst de verzoeken van de vrouw af.





Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. van Leeuwen, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2010 in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl