Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO7901, Gerechtshof 's-Hertogenbosch , HD 200.038.830

Datum uitspraak: 07-12-2010
Inhoudsindicatie: Huur bedrijfsruimte. Inschrijving B.V. in handelsregister.





Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.038.830

arrest van de zevende kamer van 7 december 2010

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X.] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. P.M. Frinking,

tegen:

1. [Y.],
wonende te [woonplaats] (België),
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
2. [Z.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.G.H. Vogels,

op het bij exploot van dagvaarding van 27 maart 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 31 december 2008 tussen appellante - [X.] - als eiseres en geïntimeerden – [Y.] en [Z.] - als gedaagden.





1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 154796/HA ZA 07-365)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, het incidentele vonnis van 29 augustus 2007 en het tussenvonnis van 24 oktober 2007.





2. Het geding in hoger beroep

2.1 [X.] is tijdig van het eindvonnis van 31 december 2008 in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [X.] onder overlegging van vijf producties (nrs. 11-15) zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van haar vorderingen.

2.2 [Y.] en [Z.] hebben bij afzonderlijke memorie van antwoord de grieven bestreden. [Y.] heeft hierbij één productie overgelegd.

2.3 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.





3. De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.





4. De beoordeling

4.1 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a) Bij notariële akte van 13 oktober 2003 is de besloten vennootschap The Move BV opgericht. [Y.] en [Z.] waren oprichters, aandeelhouders en bestuurders van The Move BV.
b) Op 14 oktober 2003 heeft de notaris de stukken van The Move BV naar de Kamer van Koophandel gestuurd ter eerste inschrijving van de vennootschap in het handelsregister. Op 16 oktober 2003 heeft de inschrijving plaatsgevonden.
c) Op 14 oktober 2003 heeft The Move BV met [X.] een huurovereenkomst gesloten voor een periode van vijf jaren en met ingang van 15 oktober 2003 met betrekking tot een bedrijfsruimte en een buitenterrein te [vestigingsplaats]. De huurprijs bedroeg € 5.000,= per maand. Als waarborg voor de juiste nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst hebben [Y.] en [Z.] een bankgarantie ad € 17.850,= afgegeven.
d) Per 28 november 2003 heeft [Y.] zich als bestuurder van The Move BV uit het handelsregister laten uitschrijven. Vanaf februari 2004 heeft The Move BV niet meer aan haar betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst voldaan. [Z.] heeft dit bij brief van 29 januari 2004 aan [X.] aangekondigd. [X.] heeft op 22 maart 2004 de bankgarantie ingeroepen en medio 2005 het gehuurde verkocht.

4.2 [X.] stelt dat zij schade heeft geleden doordat The Move BV vanaf februari 2004 niet meer aan haar betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst heeft voldaan. [Y.] en [Z.] zijn als bestuurders van The Move BV voor die schade aansprakelijk, primair op grond van artikel 2:180 lid 2 sub a BW en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW. [X.] vordert, samengevat, hoofdelijke veroordeling van [Y.] en [Z.] tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 78.704,57 in verband met achterstallige huurtermijnen en € 12.262,95 in verband met courtagekosten vanwege de verkoop van het gehuurde, een en ander met rente en kosten. [Y.] en [Z.] hebben ieder voor zich de vorderingen van [X.] gemotiveerd bestreden.

4.3 De rechtbank heeft bij incidenteel vonnis van 29 augustus 2007 een beroep van [Z.] op onbevoegdheid verworpen en bij tussenvonnis van 24 oktober 2007 een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 27 mei 2008 plaatsgevonden. Bij eindvonnis van 31 december 2008 heeft de rechtbank de vorderingen van [X.] op beide grondslagen afgewezen.

4.4 Artikel 2:180 lid 1 BW bepaalt dat de bestuurders van een vennootschap verplicht zijn de vennootschap te doen inschrijven in het handelsregister. Deze verplichting is eveneens opgenomen in artikel 5 lid 1 Handelsregisterwet. Artikel 2:180 lid 2 BW bepaalt, voor zover in deze zaak van belang:
De bestuurders zijn naast de vennootschap hoofdelijk aansprakelijk voor elke tijdens hun bestuur verrichte rechtshandeling waardoor de vennootschap wordt verbonden in het tijdvak voordat:
a. de opgave ter eerste inschrijving in het handelsregister, vergezeld van de neer te leggen afschriften, is geschied,
(..).
In dit geval is, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, de opgave op 15 of 16 oktober 2003 gedaan, terwijl de huurovereenkomst op 14 oktober 2003 is gesloten. De huurovereenkomst is derhalve een rechtshandeling die dateert van vóór de opgave ter eerste inschrijving in het handelsregister. De vraag is nu of dit onder de gegeven omstandigheden leidt tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de toenmalige bestuurders van The Move BV, [Y.] en [Z.]. Met de rechtbank beantwoordt het hof deze vraag ontkennend, en wel om de volgende redenen.

4.5 Artikel 2:180 lid 2 BW beoogt bestuurders te prikkelen om aan de op hen op grond van artikel 2:180 lid 1 BW en artikel 5 lid 1 Handelsregisterwet rustende verplichting tot inschrijving van de vennootschap te voldoen. Op de niet-naleving daarvan heeft de wetgever de vergaande sanctie van hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders gesteld voor de in bedoeld tijdvak aangegane verplichtingen van de vennootschap. Deze aansprakelijkheid wordt niet opgeheven op het moment dat alsnog aan de verplichting tot de opgave ter eerste inschrijving is voldaan. De reden van deze op de bestuurders rustende verplichting tot inschrijving van de door hen opgerichte onderneming is hierin gelegen dat het handelsregister onder meer ertoe strekt derden inzicht te geven in de ondernemingen met wie zij handelen c.q. overeenkomsten sluiten. Door de inschrijving in het handelsregister wordt voor derden kenbaar of de personen met wie zij van doen hebben daadwerkelijk (kunnen) optreden voor de rechtspersonen namens welke zij zeggen op te treden en vanaf welk moment dat het geval is.

4.6 Op het moment dat de huurovereenkomst werd gesloten had [X.] kennelijk voldoende duidelijkheid over haar wederpartij bij die overeenkomst. Zoals blijkt uit de door [X.] overgelegde huurovereenkomst was deze aanvankelijk gesteld ten name van The Move BV i.o. en werd de tenaamstelling bij de ondertekening van de overeenkomst gewijzigd in The Move BV. [X.] was er vooraf van op de hoogte dat [Y.] en [Z.] doende waren een besloten vennootschap op te richten onder de naam The Move BV en dat deze vennootschap de wederpartij bij de huurovereenkomst zou worden. Ten tijde van het ondertekenen van de huurovereenkomst was [X.] ervan op de hoogte dat de besloten vennootschap inmiddels was opgericht zodat de overeenkomst ten name van The Move BV gesteld kon worden en ook gesteld werd. De opgave aan de Kamer van Koophandel is meteen na de oprichting van The Move BV verricht en overeenkomstig de gedane opgave heeft op 16 oktober 2003 registratie in het handelsregister plaatsgevonden. The Move BV heeft aldus op een gebruikelijke wijze en zonder vertraging gehandeld. Daarmee is voldaan aan de ratio van de verplichting tot opgave.

4.7 Gelet op deze omstandigheden mist artikel 2:180 lid 2 sub a BW in het onderhavige geval toepassing. Immers, zoals hiervoor reeds overwogen, heeft deze bepaling ten doel derden via registratie in het handelsregister inzicht te geven in de hoedanigheid van de contractspartij. [X.] benadrukt nog dat in de wetsgeschiedenis is opgenomen dat voorzichtige bestuurders wachten met het aangaan van zware verplichtingen totdat de opgave ter eerste inschrijving is geschied (mvg punt 29). Dat is evident, want dan doet het probleem zich niet voor. Daarmee is evenwel nog niet gezegd dat in alle gevallen onvoorzichtigheid van bestuurders op dit punt zonder meer leidt tot hoofdelijke aansprakelijkheid. Zoals hiervoor aangegeven, is dat hier niet het geval.

4.8 De conclusie is dat de vorderingen van [X.] voor zover deze primair zijn gebaseerd op artikel 2:180 lid 2 sub a BW afgewezen dienen te worden. Grief 1, die hierop betrekking heeft, wordt daarom verworpen.

4.9 De grieven 2 tot en met 5 zien op afwijzing van de vorderingen van [X.] op de subsidiaire grondslag daarvoor, te weten het gestelde onrechtmatig handelen van [Y.] en [Z.] respectievelijk van [Y.] alleen. Het gaat hierbij enerzijds om de stelling van [X.] dat [Y.] en [Z.] de huurovereenkomst met haar hebben gesloten terwijl zij wisten of redelijkerwijs hadden behoren te weten dat The Move BV haar betalingsverplichtingen uit hoofde van die overeenkomst niet zou kunnen nakomen en anderzijds om de stelling dat aan [Y.] een ernstig verwijt valt te maken omdat zij niet langer voor financiering van de vennootschap zorgde hoewel zij daartoe wel in staat was.

4.10 Voor de beoordeling van het eerstbedoelde verwijt heeft de rechtbank in het vonnis waarvan beroep (r.o. 4.12) onbestreden de uit vaste jurisprudentie voortvloeiende maatstaf weergegeven. Toegepast op het onderhavige geval leidt deze maatstaf tot de vraag of er ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst, derhalve op 14 oktober 2003, bij [Y.] en [Z.] wetenschap bestond of had moeten bestaan dat The Move BV haar betalingsverplichtingen jegens [X.] niet zou kunnen nakomen (r.o. 4.13). De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord op de grond dat [X.] haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd.

4.11 Volgens [X.] hebben [Y.] en [Z.] ten onrechte de schijn van kredietwaardigheid gewekt door de wijze waarop door [Y.] en haar partner [A.] ambitieuze bouwplannen voor de bedrijfsruimte zijn gepresenteerd, door de duur van de huurovereenkomst en door het bedingen van een koopoptie. Met deze stellingen, wat daar verder ook van zij, heeft [X.] haar stelling evenmin voldoende onderbouwd. Hieruit kan immers niet worden afgeleid dat bij [Y.] en [Z.] de wetenschap bestond of redelijkerwijs had behoren te bestaan dat The Move BV niet aan haar verplichtingen uit de huurovereenkomst zou kunnen voldoen. Ook hetgeen [X.] verder naar voren heeft gebracht, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, biedt geen feitelijke onderbouwing voor die stelling.

4.12 Wat het tweede verwijt betreft, dat [X.] vooral tegen [Y.] aanvoert, overweegt het hof het volgende. [Y.] is vanwege verschillen van inzicht met [Z.] per eind november 2003 uitgetreden als bestuurder van The Move BV. Iets anders is in ieder geval niet gesteld of gebleken. The Move BV heeft daarna nog twee maanden aan haar verplichtingen jegens [X.] voldaan, totdat [Z.] eind januari 2004 liet weten dat de vennootschap daartoe niet langer in staat zou zijn. Op [Y.] rustte tegenover [X.] niet de verplichting om (voor bepaalde of onbepaalde tijd) als bestuurder aan te blijven en/of in de financiering van The Move BV te blijven voorzien. Dat het beëindigen van de financiële bemoeienis van [Y.] met The Move BV onder de gegeven omstandigheden jegens [X.] onrechtmatig zou zijn, is door [X.] niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd. De enkel poneren van stellingen is tegenover de betwisting daarvan door [Y.] en [Z.] niet toereikend. Dat geldt met name ook voor de stelling van [X.] dat [Y.] over financiële middelen beschikte en dat naar haar zeggen haar vader bereid zou zijn zo nodig financieel bij te springen. Het kan zijn dat [X.] vertrouwen had in de financiële draagkracht van The Move BV vanwege de financiële positie van [Y.], maar dit betekent niet dat [Y.] gehouden was aan de verwachtingen van [X.] tegemoet te komen. Gesteld noch gebleken is dat [X.] (afgezien van de uitgewonnen bankgarantie) enige garantie of borgstelling van de kant van [Y.], haar vader of haar partner [A.] heeft bedongen. Voor de teleurgestelde verwachtingen van [X.] behoeven [Y.] en [Z.] bij deze stand van zaken niet op te komen.

4.13 De conclusie is dat de vorderingen van [X.] voor zover deze subsidiair zijn gebaseerd op artikel 6:162 BW afgewezen dienen te worden. De grieven 2 tot en met 5, die hierop betrekking hebben, worden daarom verworpen.

4.14 Door [X.] zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander resultaat leiden zodat het bewijsaanbod van [X.] als niet relevant wordt gepasseerd.

4.15 De vorderingen van [X.] komen niet voor toewijzing in aanmerking zodat grief 7, die zich hiertegen richt, wordt verworpen. Dat geldt ook voor grief 6 die betrekking heeft op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.

4.16 Nu alle grieven zijn verworpen, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd met veroordeling van [X.] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.





5. De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt [X.] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [Y.] begroot op € 2.424,= aan vast recht en op € 1.631,= aan salaris advocaat en aan de zijde van [Z.] begroot op € 2.424,= aan vast recht en op € 1.631,= aan salaris advocaat;

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.





Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Keizer en Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 december 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl