Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

Datum uitspraak: 10-08-2010



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Het gaat in het onderhavige geval om de tenuitvoerlegging van een vonnis van 3 mei 1991 waarbij naast de hoofdsom de wettelijke rente is toegewezen. Dat betekent dat artikel 3:324 BW van toepassing is, dat ziet op de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak, en niet artikel 3:308 BW, dat ziet op de verjaring van rechtsvorderingen.

De vraag of de lange verjaringstermijn van lid 1 van artikel 3:324 BW van toepassing is of de korte verjaringstermijn van lid 3 van dit artikel, moet worden beoordeeld aan de hand van de vordering zoals deze in de toewijzing daarvan in het vonnis van 3 mei 1991 vorm heeft gekregen. Wat betreft de hoofdsom bevat het dictum geen veroordeling tot betaling in termijnen: de oorspronkelijke verplichting van [appellant] om in 18 maandelijkse termijnen te betalen is in het vonnis gefixeerd op een bedrag dat ineens dient te worden betaald. Daarom geldt voor de toegewezen hoofdsom, waarin ook rente is begrepen, naar het voorlopig oordeel van het hof de verjaringstermijn van lid 1.

Wat betreft de veroordeling tot betaling van rente over die hoofdsom is het hof voorshands van oordeel dat daarop lid 3 van toepassing is, dat bepaalt: "De verjaringstermijn bedraagt vijf jaren voor wat betreft hetgeen ingevolge de uitspraak bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald". Het hof verwijst in dit verband naar de parlementaire geschiedenis waaruit blijkt dat artikel 3:324 lid 3 BW niet slechts ziet op een hoofdverplichting tot periodieke betaling, maar ook op bijkomende verplichtingen zoals de betaling van renten. Volgens de parlementaire geschiedenis is deze uitzondering op de ingevolge lid 1 in het algemeen geldende termijn van twintig jaren gemaakt voor die situaties waarin een uitspraak strekt tot betaling bij het jaar of een kortere termijn, aangezien in dat geval, met name wanneer het om geldbedragen gaat, voor de schuldenaar het gevaar dreigt dat bij niet-betaling deze bedragen tot onredelijke hoogte zullen oplopen, terwijl van de schuldeiser mag worden verwacht dat hij tijdig tot een stuitingshandeling overgaat (MvA II, Parl. Gesch. 3, p. 943).


Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl