Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

Datum uitspraak:23-11-2010



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Artikel 611, lid 1 Rv:
'Een dwangsom verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is."
Artikel 3:324 leden 1, 2 en 4 BW:
"1. De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak verjaart door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de uitspraak, of, indien voor tenuitvoerlegging daarvan vereisten zijn gesteld waarvan de vervulling niet afhankelijk is van de wil van degene die de uitspraak heeft verkregen, na de aanvang van de dag, volgende op die waarop deze vereisten zijn vervuld.
2. Wordt vóórdat de verjaring is voltooid, door een der partijen ter aantasting van de ten uitvoer te leggen veroordeling een rechtsmiddel of een eis ingesteld, dan begint de termijn eerst met de aanvang van de dag, volgende op die waarop het geding daarover is geëindigd.
3. (...)
4. Voor wat betreft renten, boeten, dwangsommen en andere bijkomende veroordelingen, treedt de verjaring, behoudens stuiting of verlenging, niet later in dan de verjaring van de bevoegdheid tot ten uitvoerlegging van de hoofdveroordeling."

De inhoud van artikel 611g Rv, komt overeen met de inhoud van artikel 7 van voornoemde bijlage bij de Benelux-Overeenkomst.
Uit de Parlementaire geschiedenis van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek (boek 3, blz 912 en 913), betreffende de totstandkoming van artikel 611g Rv blijkt dat in de Memorie van Antwoord onder meer is gesteld:
"Het zou met de strekking van de dwangsom en met de billijkheid in strijd zijn, indien de schuldeiser deze nog lange tijd na de overtreding zou kunnen vorderen en, ingeval zij per tijdseenheid of overtreding is vastgesteld, haar bovendien door stil te zitten tot een onevenredige hoogte zou kunnen doen oplopen. Het is daarom wenselijk ten aanzien van verbeurde dwangsommen een korte verjaringstermijn op te nemen, welke in het onderhavige artikel op zes maanden wordt gesteld. Het spreekt vanzelf dat de bepalingen betreffende stuiting en verlenging op deze gewone extinctieve verjaring van toepassing zijn."

De wetgever heeft dat, blijkens de parlementaire geschiedenis, in dit geval ook beoogd door de in Boek 3 BW opgenomen bepalingen betreffende stuiting en verlenging op deze gewone extinctieve verjaring van toepassing te laten zijn.

Het hof is voorts van oordeel dat de wetgever daarmee mede heeft beoogd om het bepaalde in artikel 3:324 lid 2 BW op de in artikel 611g Rv genoemde dag waarop de verjaringstermijn van zes maanden een aanvang neemt, van toepassing te laten zijn.

In artikel 611g Rv is geen specifieke regeling gegeven ter zake van de gevolgen die het instellen van een rechtsmiddel als voormeld heeft voor het moment waarop de verjaring van de bevoegdheid tot ten uitvoerlegging van de opgelegde dwangsommen aanvangt.
Het hof is daarom en ook omdat de (overige) algemeen geldende regels terzake stuiting en verlenging van verjaringstermijnen op de verjaring van dwangsommen van toepassing zijn, van oordeel dat de in artikel 3:324 lid 2 BW gegeven regeling het in artikel 611g Rv genoemde tijdstip waarop de verjaringstermijn aanvangt opnieuw vaststelt.

Daarbij merkt het hof op dat de in artikel 3:324 lid 1 BW genoemde duur van de verjaringstermijn van twintig jaar, waarnaar artikel 3:324 lid 2 BW verwijst, in dit geval blijft gehandhaafd op de in artikel 611g Rv genoemde - specifiek voor dwangsommen bedoelde - termijn van zes maanden.




Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl