




artikel 3:40
Onderwerp:
Datum uitspraak: 07-04-2000
Rechtsgebied: Civiel overig
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
De overeenkomst, zoals uitgelegd door de Rechtbank, verplichtte de Gemeente tot een prestatie die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in strijd was met dwingende bepalingen van de Wegenwet, en ook nadien met die bepalingen in strijd is gebleven doordat de Gemeente niet erin is geslaagd het terrein geldig aan het openbaar verkeer te onttrekken. Blijkens de gedingstukken heeft Parkeerexploitatie niet gesteld dat de overeenkomst was aangegaan onder de voorwaarde dat het terrein geldig aan het openbaar verkeer zou worden onttrokken. Dat in het algemeen een openbare bestemming niet onveranderlijk behoeft te zijn, doet niet eraan af dat in het onderhavige geval sprake is van een duurzame verplichting tot het verrichten van een verboden prestatie.
Ook dit betoog mist doel. Het ziet eraan voorbij dat de Rechtbank als de kenmerkende prestatie waartoe de Gemeente door de overeenkomst werd verplicht, niet heeft beschouwd het enkele ter beschikking stellen van het terrein, maar het ter beschikking stellen van het terrein “als afgesloten en bewaakt terrein, waar tegen betaling geparkeerd kan worden”. De door de wet verboden beperkingen in de toegankelijkheid van het terrein zouden dus bij uitvoering van de overeenkomst een permanent karakter hebben.
De klacht kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het derde lid van art. 3:40 bevat slechts een uitzondering op het bepaalde in het tweede lid. De Rechtbank heeft echter toepassing gegeven aan het eerste lid van dat artikel.
Klik hier voor de hele uitspraak.
Uwwet.nl


