Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek - boek 3 - vermogensrecht
artikel 163 - rechtspraak

LJN: AA5401, Hoge Raad , C98/223HR

Datum uitspraak: 07-04-2000
Rechtsgebied: Civiel overig






Uitspraak

7 april 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/223HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest

in de zaak van:

PARKEEREXPLOITATIE AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr M.H. van der Woude,

t e g e n

DE GEMEENTE AMSTERDAM (STADSDEEL AMSTERDAM-ZUID),

gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr R.M. Schutte.





1. Het geding in feitelijke instanties

Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Parkeerexploitatie - heeft bij exploit van 31 mei 1995 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Gemeente te veroordelen om aan Parkeerexploitatie te betalen een bedrag van ƒ 382.025,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 1993, alsmede een bedrag van ƒ 3.466,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
De Gemeente heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 16 april 1996 De Gemeente veroordeeld om aan Parkeerexploitatie te betalen een bedrag van ƒ 1.036,34, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 mei 1995. Voorts heeft de Kantonrechter, voor zover de vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad van de Gemeente, zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de Rechtbank te Amsterdam. Het meer of anders gevorderde is bij dit vonnis afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Parkeerexploitatie hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.
Bij vonnis van 29 april 1998 heeft de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.





2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft Parkeerexploitatie beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advo-caten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.





3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Parkeerexploitatie heeft met ingang van 1 december 1992 (volgens Parkeerexploitatie) dan wel 16 januari 1993 (volgens de Gemeente) van de Gemeente gehuurd het openbare parkeerterrein gelegen aan het Concertgebouwplein te Amsterdam ter hoogte van de nummers 3 tot en met 13, hoek Van Baerlestraat, tegenover het Concertgebouw.
(ii) De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van drie jaar. Parkeerexploitatie zou op het parkeerterrein betaald en beheerd parkeren invoeren, waartoe het terrein zou worden afgesloten met een slagboom.
(iii) Naar aanleiding van ingekomen bezwaren van aan het Concertgebouwplein gevestigde bedrijven heeft de Gemeente aan Parkeerexploitatie verzocht om de exploitatie, die aanvankelijk vanaf 1 december 1992 zou plaatsvinden, op te schorten; daarna is de exploitatie met ingang van 16 januari 1993 aangevangen. Voor de door Parkeerexploitatie als gevolg van dit uitstel geleden schade is begin januari 1993 tussen partijen een schadevergoeding overeengekomen.
(iv) Bij beschikking van 2 maart 1993 heeft de Voorzitter van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State bij wege van voorlopige voorziening beslist dat de slagboom permanent geopend dient te blijven, dat het betrokken weggedeelte op dezelfde voet als vóór 1 december 1992 toegankelijk dient te blijven, en dat voor het parkeren ter plaatse niet op andere wijze dan vóór 1 december 1992 parkeergeld mag worden geheven.
(v) Op 3 maart 1993 heeft Parkeerexploitatie de exploitatie van het parkeerterrein gestaakt.
(vi) Bij besluit van 14 juli 1993 heeft de Gemeente het betrokken gedeelte van het Concertgebouwplein aan het openbaar verkeer onttrokken. Dit besluit is bij uitspraak van 30 september 1993 door de Voorzitter van de Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State vernietigd.
(vii) Op 9 december 1993 is namens de Gemeente aan Parkeerexploitatie medegedeeld dat zij definitief afzag van het invoeren van beheerd en betaald parkeren. Bij brief van 15 december 1993 is deze mededeling aan Parkeerexploitatie bevestigd.
(viii)Parkeerexploitatie heeft de Gemeente telkenmale aansprakelijk gesteld voor de door Parkeerexploitatie te lijden schade. Begin 1995 heeft de Gemeente aan Parkeerexploitatie een aantal schadeposten geheel of nagenoeg geheel vergoed, tot een totaalbedrag van ƒ 129.278,73.

3.2 Parkeerexploitatie vordert in dit geding schadevergoeding, in hoofdzaak ter zake van gederfde winst over het tijdvak 3 maart 1993 - 30 juni 1994, in totaal een bedrag van ƒ382.025,-- te vermeerderen met wettelijke rente.
De Kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst nietig is wegens strijd met de dwingend-rechtelijke bepalingen van de Wegenwet, en dat Parkeerexploitatie daarom geen aanspraak kan maken op vergoeding van gederfde winst. Hij heeft de vordering afgewezen, behalve voor zover zij een restant van de door Parkeerexploitatie gemaakte kosten betrof. Voor zover de vordering was gebaseerd op een onrechtmatige daad van de Gemeente, heeft de Kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de Rechtbank.

3.3 De Rechtbank heeft eveneens geoordeeld dat de huurovereenkomst nietig is. Zij heeft daartoe in rov. 7 van haar vonnis het volgende overwogen:
“De huurovereenkomst verplicht de gemeente tot het ter beschikking stellen van een gedeelte van de openbare weg als afgesloten en bewaakt terrein, waar tegen betaling geparkeerd kan worden. Hieruit vloeit voort dat het gebruik van de openbare weg wordt beperkt, ook al zou Parkeerexploitatie - zoals zij stelt - gebruik kunnen maken van een geautomatiseerde slagboom.
Deze voor de gemeente kenmerkende prestatie dwingt tot een met de wet strijdige beperking in het gebruik van de weg, nu het geen beperking betreft die krachtens de artikelen 6 en 14 van de Wegenwet is toegestaan.
Gelet op de aard en de strekking van deze dwingende wetsbepalingen, die tot doel hebben de onbeperkte toegankelijkheid van openbare wegen zoveel mogelijk te waarborgen, levert dit strijd op met de openbare orde en leidt tot nietigheid van de huurovereenkomst op grond van artikel 3:40, eerste lid BW.”

In aansluiting daarop heeft de Rechtbank in rov. 8 overwogen dat het betoog van Parkeerexploitatie dat geen sprake is van een uitdrukkelijk verbod in de Wegenwet, niet opgaat omdat de art. 6 en 14 Wegenwet uitputtend regelen op welke wijze de rechthebbende en onderhoudsplichtige het gebruik van de openbare weg kan beperken. Een niet geregelde beperking, aldus de Rechtbank, “levert (wederom gezien de aard en strekking van de wettelijke regeling) zonder meer strijd met de openbare orde op.”

3.4 De onderdelen 1 en 2 van het middel zijn gericht tegen rov. 7 van het bestreden vonnis.
Onderdeel 1 gaat uit van de veronderstelling dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat partijen zijn overeengekomen dat de Gemeente het terrein “met instandhouding van de openbare bestemming aan Parkeerexploitatie ter beschikking diende te stellen”. Onderdeel 2 veronderstelt dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat de Gemeente zich bij de overeenkomst heeft verbonden het terrein desnoods met schending van de wet aan Parkeerexploitatie ter beschikking te stellen.
Beide veronderstellingen berusten op een verkeerde lezing van de aangevallen overwegingen, zodat deze onderdelen niet tot cassatie kunnen leiden.

3.5.1 Ook onderdeel 3 komt op tegen hetgeen de Rechtbank in rov. 7 heeft overwogen. Het onderdeel strekt in de eerste plaats ten betoge dat de Rechtbank heeft miskend dat de art. 6 en 14 Wegenwet noch enige andere wettelijke bepaling meebrengen dat een overeenkomst als de onderhavige nietig is op de grond dat het verhuurde weggedeelte ten tijde van het sluiten van de overeenkomst een openbare bestemming had. Die bestemming, aldus dit betoog, is immers geen onveranderlijk gegeven.
Dit betoog faalt. De overeenkomst, zoals uitgelegd door de Rechtbank, verplichtte de Gemeente tot een prestatie die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in strijd was met dwingende bepalingen van de Wegenwet, en ook nadien met die bepalingen in strijd is gebleven doordat de Gemeente niet erin is geslaagd het terrein geldig aan het openbaar verkeer te onttrekken. Blijkens de gedingstukken heeft Parkeerexploitatie niet gesteld dat de overeenkomst was aangegaan onder de voorwaarde dat het terrein geldig aan het openbaar verkeer zou worden onttrokken. Dat in het algemeen een openbare bestemming niet onveranderlijk behoeft te zijn, doet niet eraan af dat in het onderhavige geval sprake is van een duurzame verplichting tot het verrichten van een verboden prestatie.

3.5.2 In de tweede plaats betoogt het onderdeel dat de bepalingen van de Wegenwet niet de strekking hebben afbreuk te doen aan de geldigheid van rechtshandelingen, doch slechts beogen de openbare functie van de weg te waarborgen. Dit doel, aldus dit betoog, wordt bereikt wanneer feitelijke beperkingen in het gebruik verboden worden, zodat “in voorkomend geval” de verhuurder de overeenkomst niet mag nakomen, en voor het bereiken van dit doel is nietigheid van de overeenkomst niet nodig.
Ook dit betoog mist doel. Het ziet eraan voorbij dat de Rechtbank als de kenmerkende prestatie waartoe de Gemeente door de overeenkomst werd verplicht, niet heeft beschouwd het enkele ter beschikking stellen van het terrein, maar het ter beschikking stellen van het terrein “als afgesloten en bewaakt terrein, waar tegen betaling geparkeerd kan worden”. De door de wet verboden beperkingen in de toegankelijkheid van het terrein zouden dus bij uitvoering van de overeenkomst een permanent karakter hebben.

3.6 Onderdeel 4 kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Anders dan het veronderstelt, heeft de Rechtbank de door haar aangenomen strijd met de openbare orde niet gegrond op andere feiten en omstandigheden dan de op het openbare karakter van het terrein inbreuk makende kenmerkende prestatie waartoe de overeenkomst de Gemeente verplicht.

3.7 Onderdeel 5 komt op tegen rov. 8 van het bestreden vonnis. Het strekt in de eerste plaats ten betoge dat de art. 6 en 14 Wegenwet het oog hebben op feitelijke beperkingen in het gebruik van de openbare weg, en daarmee nog niet beslissend zijn ten aanzien van de rechtsgeldigheid van de overeenkomst die tot die beperkingen verplicht. Dit zou de Rechtbank hebben miskend.
Dit betoog komt neer op een herhaling van de in onderdeel 3 aangevoerde rechtsklacht en kan dus evenmin als dat onderdeel tot cassatie leiden.
Voorts klaagt het onderdeel over onbegrijpelijkheid van het in rov. 8 vervatte oordeel van de Rechtbank dat de overeenkomst in strijd is met de openbare orde. Ook deze klacht faalt. Dit oordeel van de Rechtbank berust op hetgeen zij in de rov. 7 en 8, gelezen in onderling verband en samenhang, heeft overwogen. Deze overwegingen zijn niet onbegrijpelijk, noch ook de daaraan verbonden gevolgtrekking.

3.8 Tenslotte bevat het middel nog een klacht tegen het oordeel van de Rechtbank (rov. 9) dat aan Parkeerexploitatie geen beroep toekomt op het derde lid van art. 3:40 BW.
De klacht kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het derde lid van art. 3:40 bevat slechts een uitzondering op het bepaalde in het tweede lid. De Rechtbank heeft echter toepassing gegeven aan het eerste lid van dat artikel.





4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt Parkeerexploitatie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op ƒ 8.857,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.





Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Heemskerk, Van der Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman en Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 7 april 2000.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl