Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM6831, Rechtbank Utrecht , 274256 / HA ZA 09-2190

Datum uitspraak: 12-05-2010
Inhoudsindicatie: Uitleg overeenkomst. "Zich committeren tot afname" mag in dit geval niet als resultaatsverbintenis worden uitgelegd, slechts als inspanningsverbintenis, gelet op de gevoerde onderhandelingen en de verderen tekst van de overeenkomst.





Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT

Sector handels- en familierecht

zaaknummer / rolnummer: 274256 / HA ZA 09-2190

Vonnis van 12 mei 2010

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHELTON HUMAN SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Elst,
eiseres,
advocaat: mr. R.J. Verweij,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SALTO GROEP BV,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat: mr. P.V. Kleijn.

Partijen zullen hierna Shelton en Salto genoemd worden.





1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 18 november 2009;
• het proces-verbaal van comparitie van 11 februari 2010.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.





2. De feiten

2.1. Shelton is een onderneming die er naar streeft organisaties te verbeteren door ondersteuning en begeleiding te bieden aan P&O afdelingen en HR consultants door middel van wetenschappelijk ontwikkelde methoden en producten. Twee producten waarover Shelton beschikt zijn Prevue (een methode om werkgerelateerde karakteristieken van mensen te meten) en MTQ (een vragenlijst om mentale weerbaarheid te meten).

2.2. Salto is een holding. Tot de 'Salto groep' behoort Salto Depiro B.V. (hierna: Salto Depiro), welke vennootschap zich bezig houdt met het verlenen van diensten en adviezen op het gebied van arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, reïntegratie en arbeidsbemiddeling.

2.3. Shelton wilde haar producten meer te gelde maken en Salto wilde voor bepaalde opdrachten gebruik maken van deze producten. Daartoe hebben zij een samenwerkings-overeenkomst gesloten. Salto is bij deze overeenkomst contractspartij, maar facturen van Shelton zouden naar Salto Depiro gezonden worden.

2.4. In het kader van de onderhandelingen tussen partijen met betrekking tot de samenwerkingsovereenkomst is namens Salto op 6 november 2007 een e-mailbericht naar Shelton gestuurd waarin staat:
“(…)
We komen tot het volgende voorstel:
Afname meters
• We willen de afspraak maken dat we in 2008 500 meters afnemen.
• We willen de levering per tranche van ongeveer 40 stuks per maand en bij levering ook de facturatie. We willen dit dus niet allemaal op 1 januari geleverd krijgen en rekenen dus niet per januari af voor het totaal (zou bijna een ton zijn).
Exclusiviteit
• De exclusiviteit willen we vervolgens wel beperken tot onze 6 grote concurrenten in de reintegratiemarkt en 4 in de mobiliteitsmarkt. De lijst zal ik aanleveren.
• We zouden willen afspreken dat het recht op exclusiviteit vervalt op 31/12/2008 als Salto geen 500 meters heeft afgenomen.
(…)
Wat ons betreft is dit een finaal voorstel. Zoals afgesproken kunnen we met de te certificeren medewerkers en het aantal af te nemen tests altijd opschalen. Belangrijk in dit geheel is dat wij graag, met bovenstaande als ondergrond, eerst een gezamenlijke klant willen binnenhalen. En natuurlijk nog velen die zullen volgen.
Ik hoop dat bovenstaande genoeg intentie voor je uitspreekt en dat we de contracten definitief kunnen gaan opmaken en tekenen. (…)”

2.5. In de op schrift gestelde en ondertekende samenwerkingsovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) is onder meer opgenomen:
“Artikel 2 – Implementatie Prevue en MTQ
(…)
• De implementatie vindt plaats zodra de eerste gezamenlijke klant er is. Alsdan worden afspraken gemaakt over de implementatie en de afnameaantallen.
(…)
Artikel 3 Acquisitie en uitvoering
(…)
• SHELTON blijft onverminderd gerechtigd het gebruiksrecht van één of meer versies van Prevue en MTQ aan derden te verlenen, m.u.v. bedrijven in de Re-integratie- en Mobiliteitsmarkt welke gespecificeerd zijn in bijlage 3. In elk geval zullen SHELTON en SALTO samen acquireren op de Gemeentemarkt en daarbij leads wederzijds gezamenlijk oppakken. SALTO committeert zich om in 2008 500 (zegge: vijfhonderd) meters af te nemen. Mochten dit er meer dan 1000 (zegge: éénduizend) blijken te zijn, dan worden voor het jaar 2009 nieuwe afspraken tussen SHELTON en SALTO gemaakt, met uitbreiding van de exclusiviteit voor SALTO tot het gebruik van MTQ en Prevue.
(…)”
Met het woord “meters” worden de producten Prevue en MTQ bedoeld. De Overeenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar, met ingang van 1 januari 2008.

2.6. Op 20 oktober 2008 heeft Shelton aan Salto Depiro een factuur gezonden ad € 80.000,- exclusief BTW voor een (grotendeels) fictieve afname van 500 producten. Tot dan toe had Salto 5 producten afgenomen.

2.7. Naar aanleiding van deze factuur hebben partijen diverse gesprekken met elkaar gevoerd waarbij zij van mening bleken te verschillen over de vraag of er voor Salto op grond van de Overeenkomst een verplichting tot afname van 500 producten bestond of niet.





3. Het geschil

3.1. Shelton vordert samengevat -:
• een verklaring voor recht dat Salto jegens Shelton toerekenbaar is tekortgeschoten door het niet nakomen van haar contractuele afnameverplichting,
• veroordeling van Salto tot betaling van € 42.075,00 aan Shelton ter vergoeding van tot dusverre hierdoor geleden schade,
• veroordeling van Salto tot vergoeding van alle overige door Shelton hierdoor geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat,
vermeerderd met rente en kosten.

3.2. Salto voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





4. De beoordeling

4.1. Shelton stelt dat Salto zich met de Overeenkomst heeft verplicht in 2008 minimaal 500 producten van haar af te nemen. Nu zij hieraan niet heeft voldaan is er volgens Shelton sprake van een toerekenbare tekortkoming op grond waarvan Salto gehouden is de schade die Shelton hierdoor heeft geleden te vergoeden. Beide partijen hebben tijdens de comparitie verklaard dat zij dachten dat het aantal van 500 af te nemen producten zonder probleem gehaald zou worden. Het gezamenlijk vinden van klanten voor de producten bleek echter veel moeilijker dan verwacht, wat volgens partijen vooral te maken had met de ontwikkeling van de markt als gevolg van de kredietcrisis. Voor het aannemen van een schade-vergoedingsplicht aan de zijde van Salto zal duidelijk moeten worden dat tussen partijen een resultaatsverbintenis is overeengekomen (het standpunt van Shelton) en geen inspanningsverbintenis (het standpunt van Salto).

4.2. Shelton baseert haar standpunt op de zin die in artikel 3 van de Overeenkomst is opgenomen: “Salto committeert zich om in 2008 500 (zegge: vijfhonderd) meters af te nemen”. Volgens Shelton kan dit niet anders dan als resultaatsverbintenis worden uitgelegd. Zij verwijst hierbij ook naar het e-mailbericht van 6 november 2007 (zie 2.4) waarin namens Salto is geschreven: “We willen de afspraak maken dat we in 2008 500 meters afnemen”.

4.3. Salto voert ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van een inspanningsverbintenis, het volgende aan. Partijen zouden zich gezamenlijk gaan richten op de acquisitie en uitvoering van opdrachten waarbij Prevue en MTQ zouden kunnen worden ingezet. De licentie voor het gebruik van deze producten zou altijd rechtstreeks door Shelton aan de klant worden verstrekt en ook zou zij de trainingen voor het gebruik van de producten, een helpdeskfunctie en de afname van de vragenlijsten verzorgen, waarvoor zij contracten met de klant zou sluiten. Dus Shelton zou zonder iets te hoeven investeren door toedoen van Salto nieuwe klanten krijgen voor haar producten. Maar Salto moest wel investeringen doen, zo moesten haar werknemers getraind worden in de producten. Weliswaar zou Salto een exclusief afzetrecht krijgen, maar dit was zeer beperkt. Met uitzondering van vijf bedrijven in de reïntegratie- en mobiliteitsmarkt bleef Shelton gerechtigd het gebruikersrecht op de producten aan derden te verlenen. Tegen deze achtergrond zou het niet logisch zijn dat Salto zich zou hebben verplicht 500 producten af te nemen. Als zij deze verplichting wel op zich had genomen, had het bovendien voor de hand gelegen dat dit meer expliciet in de Overeenkomst was opgenomen, dat de daarmee gepaard gaande kosten ook genoemd zouden zijn en dat geregeld was wat de gevolgen zouden zijn als Salto niet aan deze verplichting zou voldoen. Het is verder niet aannemelijk dat Salto het risico van een afnameverplichting op zich heeft willen nemen, omdat zij afhankelijk was van het door partijen gezamenlijk werven van klanten, wat een onzekere factor inhoudt.

4.4. Ten aanzien van het e-mailbericht van 6 november 2007 wijst Salto erop dat iets verderop in hetzelfde bericht staat: “We zouden willen afspreken dat het recht op exclusiviteit vervalt op 31/12/2008 als Salto geen 500 meters heeft afgenomen.” Volgens Salto blijkt hieruit dat de afname van 500 producten dus geen zekerheid was. Verder heeft Salto schriftelijke verklaringen van medewerkers en bestuurders van Salto overgelegd, die bij de totstandkoming van de Overeenkomst en/of de uitvoering en/of de besprekingen naar aanleiding van de factuur van Shelton betrokken zijn geweest, alsmede eerdere concepten van de Overeenkomst. Volgens Salto blijkt uit deze stukken dat het nooit de bedoeling van partijen is geweest een afnameverplichting af te spreken.

4.5. De rechtbank overweegt dat de zin in de Overeenkomst waar Shelton zich op beroept inderdaad wijst op een afnameverplichting. “Zich committeren” betekent volgens het woordenboek “zich binden aan” of “zich verplichten tot”. Wel merkt de rechtbank op dat het niet een gebruikelijk werkwoord is om een verplichting in een overeenkomst mee tot uitdrukking te brengen.

4.6. Maar volgens vaste jurisprudentie kan de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en wat partijen op dit punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

4.7. De bewuste zin in de Overeenkomst staat in een bepaling die verder gaat over exclusiviteit. Afnameaantallen en exclusiviteit zijn ook steeds gezamenlijk besproken bij de totstandkoming van de Overeenkomst, zo blijkt uit de overgelegde stukken en de bespreking tijdens de comparitie. De rechtbank heeft hieruit het volgende begrepen over de posities van partijen tijdens de onderhandelingen.

4.8. Shelton wilde zekerheid over afnameaantallen. Zij had daarom voorgesteld dat aan het begin van het jaar al een gegarandeerd aantal producten door Salto werd afgenomen en betaald. Salto ging hier niet mee akkoord, zij kon dat financieel ook niet in één keer opbrengen. Maar Salto wilde graag recht op exclusiviteit verkrijgen. Vanuit deze wensen van partijen is gesproken over het aantal van 500 producten, bij welke afname Salto een zekere exclusiviteit zou verkrijgen. Tijdens de comparitie bleek dat partijen wel een heel ander beeld hebben van de mate van exclusiviteit die zou worden verleend. Volgens Shelton betrof het zo'n 80% van de markt en volgens Salto hooguit 10%. Hierbij werd opgemerkt dat het ervan afhangt hoe je 'de markt' definieert. Dit verschil in perceptie – kennelijk destijds niet uitgesproken – kan wel verklaren waarom Shelton vond dat er tegenover het verstrekken van die exclusiviteit een afnameverplichting moest staan, terwijl Salto vond dat het aangaan van een inspanningsverbintenis voldoende was. Dhr. [B], bestuurder van Salto, verklaarde tijdens de comparitie dat Salto “wel een commitment wilde aangaan om het getal van 500 te halen om zo exclusiviteit te krijgen”, maar dat zij geen garantie wilde geven. Volgens dhr. [C], bestuurder van Shelton, is dit vanuit Salto tijdens de onderhandelingen nooit zo uitgesproken.

4.9. De rechtbank is van oordeel dat uit de e-mail van 6 november 2007 niet afgeleid mag worden dat Salto de door Shelton gewenste afnameverplichting voor 500 producten accepteerde. Hoewel de door Shelton aangehaalde zin hier wel op lijkt te wijzen (“We willen de afspraak maken dat we in 2008 500 meters afnemen.”), blijkt uit het vervolg van de e-mail (“We zouden willen afspreken dat het recht op exclusiviteit vervalt op 31/12/2008 als Salto geen 500 meters heeft afgenomen.” en “Ik hoop dat bovenstaande genoeg intentie voor je uitspreekt (…).”) voldoende duidelijk dat dit niet de bedoeling van Salto was.

4.10. In de twee conceptteksten van de Overeenkomst staat de bewuste zin over het zich committeren niet. In beide concepten is wel de volgende bepaling over afnameaantallen opgenomen:
“Zodra de eerste gezamenlijke klant er is, worden afspraken gemaakt over de afnameaantallen. SALTO verplicht zich op dat moment tot het afnemen van de bepaalde aantallen.” Op zich blijkt hieruit wel dat Salto bereid was zich tot afname te verplichten, maar er blijkt ook uit dat zij niet op voorhand het risico van verplichte afname op zich wilde nemen. Zij wilde daar pas afspraken over maken op het moment dat de eerste gezamenlijke klant er zou zijn. Dit is ook terug te vinden in de schriftelijke verklaring van mw. [A], die vanuit Salto bij de onderhandelingen was betrokken.

4.11. Uit het hiervoor overwogene blijkt voldoende duidelijk dat Salto in ieder geval tot zover tijdens de onderhandelingen niet de bedoeling had zich te verplichten tot afname van 500 producten, maar dat zij zich hiervoor wel wilde inspannen. Naar het oordeel van de rechtbank had dit voor Shelton ook duidelijk moeten zijn. Als dan toch een afname-verplichting door Salto zou zijn geaccepteerd, zou een omslag in haar standpunt hebben moeten plaats vinden. Shelton heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd of stukken overgelegd waaruit een dergelijke omslag bij Salto blijkt.

4.12. Gekeken naar de Overeenkomst in zijn geheel blijkt dat daarin niets is opgenomen over eventuele gevolgen van een afname van minder dan 500 producten. Met Salto is de rechtbank het eens dat dat wel voor de hand had gelegen als het om een resultaatsverbintenis zou gaan. Verder ziet de rechtbank dat de eerste zin die onder 4.10 uit de concepten is geciteerd (“Zodra de eerste gezamenlijke klant er is, worden afspraken gemaakt over de afnameaantallen.”) ook in de definitieve tekst van de Overeenkomst terecht gekomen, onder artikel 2. Deze bepaling valt moeilijk te rijmen met een afnameverplichting.
Dus in de Overeenkomst zijn, behalve de zin over het zich committeren, geen andere bepalingen te vinden die het standpunt van Shelton dat een resultaatsverbintenis is overeengekomen ondersteunen, terwijl hierin wel steun te vinden is voor het standpunt van Salto dat er sprake is van een overeengekomen inspanningsverbintenis.

4.13. De vraag is dan wel hoe de bewuste zin over het zich committeren in de definitieve tekst van de Overeenkomst is gekomen. De concepttekst voor de Overeenkomst is door Salto gemaakt en daar zijn vervolgens allerlei wijzigingen in aangebracht. Meest voor de hand liggend is dan ook dat de bewuste zin door Salto is geformuleerd. Dhr. [B] van Salto verklaarde tijdens de comparitie dat de zin mogelijk als verbastering van het woord “commitment” erin is gekomen, omdat hij het hierover met mw. [A] had gehad. Hij verklaarde zelf de zin ook als zodanig gelezen te hebben, dat er het uitspreken van commitment mee werd bedoeld. De rechtbank acht dit geen onaannemelijke verklaring. Het past ook bij de eerder gemaakte opmerking dat een contractuele verplichting meestal niet verwoord wordt met het werkwoord “zich committeren”.

4.14. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de bewuste zin in de Overeenkomst niet zo uitgelegd mag worden dat Salto zich hiermee heeft verplicht in 2008 minimaal 500 producten van Shelton af te nemen. Hieruit volgt dat de vordering van Shelton afgewezen wordt.

4.15. Shelton zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Salto worden begroot op:
- vast recht 960,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.748,00





5. De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst de vorderingen af,

5.2. veroordeelt Shelton in de proceskosten, aan de zijde van Salto tot op heden begroot op EUR 2.748,00.





Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl