Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN4205, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.071.626/01

Datum uitspraak:17-08-2010
Inhoudsindicatie: Na beëindiging relatie hebben partijen een alimentatieovereenkomst gesloten. Daarop toepasselijk recht. Met verzoekschrift ingeleide procedure eindigt met arrest. Intentie van partijen bij het sluiten van deze overeenkomst en beëindiging daarvan.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie

Zaaknummer : 200.071.626/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-5979

arrest van de familiekamer d.d. 17 augustus 2010

inzake

[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn,

tegen

[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem.





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 8 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschik¬king van 10 november 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.

De man heeft op 19 april 2010 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 5 maart 2010, 19 maart 2010 en 1 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 juni 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Op 9 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw en de man, bijgestaan door hun respectieve advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.





HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank - met wijziging in zoverre van de overeenkomst tussen partijen van 21 december 1999 - bepaald dat de door de man te betalen onderhoudsbijdrage met ingang van 1 maart 2009 op nihil wordt gesteld.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET GESCHIL

1. In geschil is de nakoming van de tussen partijen op 21 december 1999 gesloten overeenkomst betreffende een onderhoudsbijdrage voor de vrouw.

2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans dat verzoek af te wijzen, kosten rechtens.

3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar beroep af te wijzen alsmede de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4. De vrouw stelt onder aanvoering van drie grieven dat zij pas in januari 2010 bekend is geworden met de beschikking. Zij heeft nimmer een verzoekschrift mogen ontvangen. Voorts stelt zij dat de rechtbank zich onbevoegd had dienen te verklaren, althans dat de rechtbank de man niet-ontvankelijk had dienen te verklaren, nu partijen nimmer met elkaar gehuwd zijn geweest, noch een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. De vrouw is van mening dat de man een bodem(rol)procedure door middel van een dagvaarding aanhangig had moeten maken.

5. De man is van mening dat de bepalingen van boek 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op onderhavige zaak van toepassing zijn. Het was immers de bedoeling van partijen dat de man alimentatie aan de vrouw zou voldoen.

Wisselbepaling

6. Het hof is van oordeel dat sprake is van een overeenkomst in de zin van boek 6 BW. Voor de man heeft nimmer een wettelijke onderhoudsplicht jegens de vrouw in de zin van boek 1 BW bestaan, zodat van een overeenkomst die zijn oorsprong vindt in boek 1 BW geen sprake is.

7. Het hof oordeelt dat een vordering tot wijziging of ontbinding van een dergelijke overeenkomst had moeten worden ingeleid met een dagvaarding. De man heeft door het starten van de onderhavige procedure met een verzoekschrift derhalve een onjuiste rechtsingang gekozen. Dit brengt mee dat ingevolge artikel 69 Rv de rechtsgang als ware de zaak met een dagvaarding aangevangen wordt gevolgd.

8. Ter zitting in hoger beroep hebben partijen verklaard dat zij het met de voortzetting als dagvaardingsprocedure eens zijn, dat de processtukken niet gefourneerd zullen worden en het hof na afloop van de mondelinge behandeling arrest zal wijzen op basis van het dossier, zoals bij aanvang van de zitting met partijen doorgenomen.

Inhoudelijke beoordeling van de zaak

9. Voor zover het hof van oordeel is dat de rechtbank bevoegd is geweest op het door de man ingediende verzoekschrift en de man terecht ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek, stelt de vrouw zich op de volgende standpunten. De vrouw stelt dat sprake is van een niet-opzegbare overeenkomst. Er zou een redelijke opzegtermijn moeten gelden waarbij met de volgende omstandigheden rekening zou moeten worden gehouden: de vrouw heeft nauwelijks relevante werkervaring, zij heeft zich niet ontwikkeld, de man heeft haar daar ook nimmer in gestimuleerd. De vrouw zal uitvoerige scholing dienen te ondergaan, zij is thans bijna 47 jaar oud en zij beschikt op korte termijn niet over verdiencapaciteit. Voorts betwist de vrouw dat het inkomen van de man drastisch is verlaagd. De vrouw stelt dat zij onverkort behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.

10. De man is van mening dat de vrouw in redelijkheid geen nakoming kan vragen van de overeenkomst nu deze rechtsgeldig door de man is opgezegd tegen 1 december 2009 per aangetekend schrijven waarbij de man een redelijke opzegtermijn van drie maanden heeft gehanteerd. De man betwist dat hij gezegd zou hebben dat het een levenslange verplichting zou zijn. Hij stelt daarentegen dat het de eigen verantwoordelijkheid van de vrouw is om in haar eigen onderhoud te voorzien, door het volgen van cursussen en dergelijke. Dit kan niet op hem worden afgewenteld, aldus de man. De man heeft geruime tijd aan de vrouw betaald maar hij is hier niet meer toe in staat gelet op zijn financiële positie.

11. Het hof overweegt als volgt.
Partijen hebben tot december 1999 een affectieve relatie gehad. Zij zijn nimmer met elkaar gehuwd geweest, noch zijn zij een geregistreerd partnerschap aangegaan. De man is derhalve jegens de vrouw niet onderhoudsplichtig.

12. Partijen hebben bij beëindiging van hun relatie op 21 december 1999 een overeenkomst gesloten. In artikel 1 van deze overeenkomst is bepaald dat de man aan de vrouw maandelijks een alimentatie van fl. 950,- betaalt. Artikel 3 luidt als volgt: “Wijzigingen en aanvullingen in de overeenkomst gelden slechts dan indien zij schriftelijk zijn vastgelegd en door beide partijen voor akkoord te zijn getekend.”

13. Het hof is gebleken dat de man vanaf 21 december 1999 tot maart 2010 de overeenkomst is nagekomen. Met ingang van maart 2010 is de man gestopt met de maandelijkse betalingen aan de vrouw.

14. Bij de beantwoording van de vraag of de vrouw in redelijkheid nakoming van de overeenkomst kan vorderen zal het hof eerst nagaan wat de intentie van partijen is geweest bij het sluiten van de overeenkomst. De rechtsgevolgen van een overeenkomst worden in de eerste plaats bepaald door hetgeen partijen zijn overeengekomen, waarbij het aan komt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, het zogenaamde Haviltex-criterium.

Intentie partijen bij het sluiten van de overeenkomst

15. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst had de man de intentie om goed voor zijn zoon te zorgen, zodat het zijn zoon en de vrouw in financieel opzicht aan niets zou ontbreken. Ter zitting heeft de man nader verklaard dat hij de overeenkomst zelf heeft opgesteld, waarbij hij navraag heeft gedaan bij zijn boekhouder in verband met fiscale consequenties. De man heeft nimmer een termijn in de overeenkomst opgenomen; de man stelt dat partijen hadden afgesproken dat hij zou stoppen met betalen op het moment dat de vrouw een andere partner zou ontmoeten.

16. De vrouw stelt dat de overeenkomst niet opgezegd kon worden. Zij stelt dat de afspraken waren gemaakt om levenslang te gelden. De man heeft recentelijk nog de overeenkomst voor 5 jaar bevestigd, aldus de vrouw. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat de overeenkomst is gemaakt om de zoon van partijen een goede opvoeding te geven.

17. Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt naar het oordeel van het hof mede dat vastgesteld kan worden dat de tussen partijen gesloten overeenkomst kenmerken heeft van een alimentatieovereenkomst. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat - gelet op de door partijen ter zitting gegeven toelichting - partijen de bijdrage schriftelijk hebben vastgelegd, zodat de bijdrage van de man fiscaal aftrekbaar zou zijn, en de overeenkomst beëindigd zou worden op het moment dat de vrouw een nieuwe partner zou krijgen en zou gaan samenwonen. De vrouw kon in redelijkheid niet verwachten dat de man levenslang alimentatie aan haar zou betalen.

Beëindiging van de overeenkomst

18. Een overeenkomst kan, zo tussentijdse opzegbaar¬heid niet is bedongen, in beginsel niet eenzijdig tussentijds door opzegging worden beëin¬digd. In het onderhavige geval heeft de overeenkomst van partijen de strekking om te voorzien in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Een kenmerk van een overeenkomst van levensonderhoud is dat deze onder omstandigheden kan worden gewijzigd. In het onderhavige geval zal het hof derhalve beoordelen of de door de man aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen dat de overeenkomst tussen partijen voor de nog niet betaalde onderhoudsverplichtingen eindigt.

19. Gezien de uitgangspunten van de tussen partijen gesloten overeenkomst acht het hof gronden aanwezig om de overeenkomst met betrekking tot de overeengekomen onderhoudsverplichting ten behoeve van de vrouw per 21 december 2011 te laten eindigen. Gezien de aard van de overeenkomst en hetgeen partijen over en weer hebben verklaard mocht de vrouw er in redelijkheid niet van uit gaan dat de man levenslang in haar onderhoud zou voorzien. Ter zitting is gebleken dat het voor de vrouw duidelijk was dat de onderhoudsverplichting in ieder geval zou eindigen op het moment dat zij zou gaan samenwonen. De zoon van partijen is meerderjarig en kan volledig in zijn eigen levensonderhoud voorzien. Voor de vrouw zijn er in beginsel geen belemmeringen meer om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Uit de financiële gegevens van de man volgt dat zijn inkomen is gedaald. Hij beschikt echter nog wel over een vermogen ten laste waarvan hij voorlopig de onderhoudsverplichting kan voldoen. Uitgaande van vorenstaande feiten en omstandigheden brengt een redelijke uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomst met zich dat de overeenkomst per 21 december 2011 overeenkomstig het subsidiaire verzoek van de man zal eindigen. De onderhoudsverplichting heeft dan 12 jaar geduurd.

20. Het vorenstaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat als volgt wordt beslist.





BESLISSING

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de tussen partijen gesloten overeenkomst tot betaling van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw eindigt per 21 december 2011;

verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.





Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Husson en Mollema-de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2010 in aanwezigheid van de griffier mr. Steenks.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl