Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO4482,Sector kanton Rechtbank Arnhem , 667039 Cv Expl. 10-1271

Datum uitspraak: 02-08-2010
Inhoudsindicatie: Gedaagde betwist handtekening op een telefoonovereenkomst. Kantonrechter gaat aan die betwisting voorbij nu in de overeenkomst details van het legitimatie van gedaagde zijn opgenomen en een kopie van het paspoort is aangehecht en gedaagde de juistheid van die gegevens niet heeft betwist, de contractant zich ervan heeft vergewist dat degene die de overeenkomst heeft getekend, dezelfde is als degene van wie de legitimatie is overgelegd terwijl voorts een pinbetaling is gedaan met een pinpas op naam van gedaagde.





Uitspraak
vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector kanton

Locatie Tiel

zaakgegevens 667039 \ CV EXPL 10-1271 \ MB\321\sm
uitspraak van

vonnis

in de zaak van

de besloten vennootschap Lindorff Purchase B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle
eisende partij
gemachtigde van Dijk Kappenberg Visser B.V.

tegen

[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.M. Dezfouli

Partijen worden hierna Lindorff en [gedaagde partij] genoemd.





1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 februari 2010 met een productie;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek.





2. De vordering en het verweer

2.1. Lindorff vordert dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld bij vonnis om aan haar te betalen een bedrag van € 1.540,30 (bestaande uit € 1.234,90 aan hoofdsom, € 178,50 aan buitengerechtelijke kosten en € 126,90 aan rente), te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1 % per maand over de hoofdsom vanaf 3 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten. Lindorff heeft de vordering van T-Mobile gecedeerd gekregen.

2.2. Lindorff stelt ter onderbouwing van haar vordering dat [gedaagde partij] met T-Mobile twee overeenkomsten heeft gesloten (op 29 december 2007 en op 5 april 2008) ter zake van het gebruik van het mobiele telecommunicatienetwerk, beide voor de duur van 12 maanden. Op deze overeenkomsten zijn de algemene voorwaarden van T-Mobile van toepassing.

2.3. Op grond van de overeenkomsten heeft T-Mobile simkaarten met de volgende twee telefoonnummers aan [gedaagde partij] ter beschikking gesteld: [nummer 1] en [nummer 2] Daarmee heeft [gedaagde partij] gebruik kunnen maken van de diensten van T-Mobile.

2.4. T-Mobile heeft voor het gebruik van het mobiele telecommunicatienetwerk facturen aan [gedaagde partij] verzonden. Deze werden betaald door middel van automatische incassering. De volgende facturen zijn echter, ondanks diverse aanmaningen en sommaties, onbetaald gebleven:
- uit hoofde van de overeenkomst van 29 december 2007: de factuur van 3 juli 2008 ad € 269,74 en de factuur van 4 september 2008 ad € 94,50.
- uit hoofde van de overeenkomst van 5 april 2008: de factuur van 9 september 2008 ad € 67,00 en de factuur van 13 oktober 2008 ad € 53,31.

2.5. T-Mobile heeft wegens wanbetaling beide aansluitingen buiten gebruik gesteld. De uit de overeenkomst van 29 december 2007 voortvloeiende diensten zijn op 18 september 2008 buiten gebruik gesteld en die uit de overeenkomst van 5 april 2008 op 13 oktober 2008. Daarna heeft T-Mobile op grond van artikel 11.1 sub a jo artikel 11.3 van de algemene voorwaarden de overeenkomst van 29 december 2007 op 18 september 2008 beëindigd en de overeenkomst van 4 september 2008 op 13 oktober 2008.
Op grond van artikel 11.3 jo artikel 16.1 van de algemene voorwaarden en - zo begrijpt de kantonrechter uit punt 21 van de repliek - subsidiair op grond van artikel 6:277 BW heeft T-Mobile vervolgens de resterende abonnementskosten in rekening gebracht: voor de overeenkomst van 29 december 2007 is een eindfactuur d.d. 25 september 2008 van € 289,18 aan [gedaagde partij] verzonden en voor de overeenkomst van 5 april 2008 een eindfactuur d.d. 16 oktober 2008 van € 259,18. Deze facturen zijn eveneens onbetaald gebleven.
Ten aanzien van laatstgenoemde facturen stelt Lindorff dat T-Mobile door vroegtijdige beëindiging van de overeenkomsten schade heeft geleden, bestaande uit verlies en gederfde winst. Ter onderbouwing van de schade stelt Lindorff dat er twee nieuwe mobiele telefoontoestellen aan [gedaagde partij] zijn verstrekt. De waarde van deze toestellen is verdisconteerd in de overeengekomen contractsperiode, aldus Lindorff. Daarnaast zijn er kosten voor aansluiting gemaakt. Subsidiair verzoekt Lindorff de kantonrechter om een redelijke schadevergoeding conform artikel 6:97 BW vast te stellen.

2.6. [gedaagde partij] voert verweer. Hierop zal, voor zover relevant, hierna worden ingegaan.





3. De beoordeling

3.1. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde partij] is dat zij geen overeenkomsten met T-Mobile heeft gesloten. Ter onderbouwing van deze stelling stelt zij primair – naar Lindorff heeft betwist - dat de handtekening op de overeenkomsten niet van haar afkomstig is.

3.2. Ingevolge artikel 159 lid 2 Rv rust de bewijslast voor wat betreft de echtheid van een handtekening op degene die de akte als bewijsstuk gebruikt of zich daarop beroept. In beginsel dient Lindorff dus de echtheid van de handtekening te bewijzen. Zonder dat de echtheid van die handtekening vast staat, leveren de overeenkomsten geen dwingend bewijs op.

3.3. In onderhavige geval neemt de kantonrechter echter op basis van hetgeen Lindorff verder heeft gesteld aan dat [gedaagde partij] de overeenkomsten is aangegaan. In de overeenkomsten staat namelijk de legitimatie van de contractant vermeld met daarbij de gegevens (en een kopie) van het paspoort van [gedaagde partij]. [gedaagde partij] heeft deze gegevens en de kopie niet betwist.
De kantonrechter acht het onwaarschijnlijk dat de ex-partner van [gedaagde partij] de overeenkomsten op haar naam heeft gesloten, zeker nu Lindorff in de repliek heeft aangegeven dat T-Mobile bij het aangaan van de overeenkomst controleert of de contractant overeenkomt met de foto die op het legitimatiebewijs voorkomt. Daarbij speelt nog een rol dat als onweersproken vaststaat dat bij het aangaan van de overeenkomsten een betaling is verricht met de pinpas van [gedaagde partij]. Tevens staat als onweersproken vast dat van de diensten van T-Mobile gebruik is gemaakt en dat hiervoor facturen aan [gedaagde partij] zijn verzonden. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde partij] naar aanleiding daarvan bij T-Mobile heeft aangegeven dat zulks onjuist was. Sterker nog, als onweersproken staat vast dat [gedaagde partij] andere verschuldigde bedragen automatisch heeft laten incasseren van haar rekening. Voormelde omstandigheden - in samenhang bezien- maken dat de kantonrechter als vaststaand aanneemt dat [gedaagde partij] de overeenkomsten is aangegaan. Het primaire verweer van [gedaagde partij] slaagt daarom niet.

3.4. Subsidiair heeft [gedaagde partij] aangevoerd dat de overeenkomsten vernietigbaar zijn op grond van een wilsgebrek conform artikel 3:44 lid 4 BW of conform artikel 6:228 BW.
Een beroep op artikel 3:44 lid 4 BW gaat niet op, nu gesteld noch gebleken is dat T-Mobile wist of moest begrijpen dat [gedaagde partij] door bijzondere omstandigheden werd bewogen tot het sluiten van de overeenkomsten. Een beroep op artikel 6:228 BW gaat eveneens niet op nu niet is gesteld of gebleken dat de overeenkomsten tot stand zijn gekomen onder invloed van dwaling en een onjuiste voorstelling van zaken.
Het subsidiaire verweer treft daarom ook geen doel.

3.5. Op grond van de overeenkomsten is [gedaagde partij] betaling van de abonnement- en verbruikskosten verschuldigd. De verschuldigde kosten tot de datum van de beëindiging van de overeenkomst (ter hoogte van € 269,74, € 94,50, € 67,00 en € 53,31) zullen daarom worden toegewezen.

3.6. Ten aanzien van de gevorderde bedragen ad € 289,18 en € 259,18 merkt de kantonrechter het volgende op. Deze bedragen betreffen resterende abonnementsgelden die worden gevorderd als schade, mede op grond van de algemene voorwaarden. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarbij het volgende van belang. Blijkens de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 2000 (NJ 2000/730, Océano) en 26 oktober 2006 (NJ 2007/201, Mostaza Claro), dienen bedingen in algemene voorwaarden in consumentenovereenkomsten te worden getoetst aan de bepalingen van artikel 6:231 e.v. BW zoals bedoeld in artikel 3 van de Richtlijn 93/13 EEG betreffende oneerlijke bedingen, ook indien de consument daar zelf geen beroep op doet. De in artikel 3 van de Richtlijn bedoelde bedingen zijn nader uitgewerkt in de bijlage bij de Richtlijn. In de bijlage wordt als oneerlijk beding ondermeer aangemerkt een beding dat tot doel of gevolg heeft (sub e) de consument die zijn verbintenissen niet nakomt een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen en (sub o) de consument te verplichten al zijn verbintenissen na te komen, zelfs wanneer de verkoper zijn verbintenissen niet nakomt. Deze bepalingen kleuren de ‘open norm’ van artikel 6:233 sub a BW betreffende onredelijk bezwarend beding nader in.
In het kader van een richtlijnconforme interpretatie van artikel 6:233 sub a BW vormt het feit, dat een beding is opgenomen in de bijlage bij artikel 3 lid 3 van de Richtlijn 93/13/EEG, een indicatie, dat er sprake is van een onredelijk bezwarend beding. Of daadwerkelijk sprake is van een onredelijk bezwarend beding dient te worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval.

3.7. In artikel 11.3 van de algemene voorwaarden staat het volgende: “Indien T-Mobile vaststelt dat de Klant binnen een periode van 14 dagen na daartoe door T-Mobile schriftelijk te zijn verzocht zijn/haar verplichtingen niet alsnog is nagekomen, dan kan T-Mobile de Overeenkomst beëindigen, waarbij de aanspraken van de Klant jegens T-Mobile komen te vervallen. De Klant is aansprakelijk voor alle schade, waaronder gederfde inkomsten, die T-Mobile lijdt als gevolg van de tekortkoming van de Klant en de daaropvolgende ontbinding van de Overeenkomst”. In artikel 16.1 staat: “De Klant is aansprakelijk voor alle schade die T-Mobile lijdt als gevolg van een handelen of nalaten in strijd met de bepalingen van de Overeenkomst.”

3.8. Lindorff heeft ten aanzien van de gevorderde resterende abonnementsgelden gesteld dat zij deze gelden vordert als schadevergoeding. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Lindorff echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou moeten volgen dat het gevorderde bedrag aan resterende abonnementsgelden gelijk is aan de geleden schade. Zij heeft enkel gesteld dat er een tweetal mobiele telefoontoestellen zijn verstrekt en dat er kosten voor aansluiting zijn gemaakt. Hieruit kan de kantonrechter niet afleiden dat de geleden schade gelijk is aan het gevorderde bedrag aan resterende abonnementsgelden. Het gevorderde bedrag aan schade moet dan ook onevenredig hoog worden geacht tegenover het ontbreken van een tegenprestatie van de kant van T-Mobile. De conclusie luidt dan ook dat de artikelen 11.3 jo 16.1 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend moeten worden geacht nu deze tot gevolg hebben dat de consument die zijn verbintenissen niet nakomt een onevenredige hoge schadevergoeding wordt opgelegd, zoals omschreven in sub e in de bijlage van artikel 3 van de Richtlijn 93/13 EEG betreffende oneerlijke bedingen. Deze artikelen zullen dan ook worden vernietigd, zodat de vordering betreffende de resterende abonnementsgelden op grond van de algemene voorwaarden niet kunnen worden toegewezen.

3.9. Lindorff heeft er voorts op gewezen dat (eveneens) uit artikel 6:277 BW een schadevergoedingsplicht voortvloeit na datum van de ontbinding van de overeenkomst. Als onweersproken staat vast dat Lindorff (lees: T-Mobile als leverancier) enige schade heeft geleden. Zoals al eerder is overwogen is de kantonrechter echter van oordeel dat Lindorff onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou moeten volgen dat het gevorderde bedrag aan resterende abonnementsgelden gelijk is aan de geleden schade. Omdat wel vast staat dat er enige schade is geleden ziet de kantonrechter aanleiding om de schade te begroten ex artikel 6:97 BW. Naar het oordeel van de kantonrechter is een schadebedrag van € 275,00 (ongeveer 50 % van het gevorderde schade bedrag) aan winstderving of geleden verlies redelijk. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen. Voor het overige zal de gevorderde schade worden afgewezen.

3.10. De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen omdat deze, als ook de buitengerechtelijke werkzaamheden onvoldoende zijn onderbouwd.

3.11. De gevorderde overeengekomen rente zal als onbetwist worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden toegewezen vanaf de dag van opeisbaarheid.

3.12. [gedaagde partij] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.





4. De beslissing

De kantonrechter

4.1. veroordeelt [gedaagde partij] om aan Lindorff te betalen een bedrag van € 759,55, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1 % per maand vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;

4.2. veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Lindorff begroot op € 93,89 aan dagvaardingskosten, € 208,00 aan vastrecht en € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde;

4.3. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

4.4. wijst het meer of anders gevorderde af.





Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl