wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken op
14 juli 2010.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BN1443, Rechtbank Dordrecht , 83064 / HA ZA 09-2681
Datum uitspraak: 14-07-2010
Inhoudsindicatie: Opzegging kredietovereenkomst - Zorplicht bank
Uitspraak vonnis RECHTBANK DORDRECHT Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 83064 / HA ZA 09-2681 Vonnis van 14 juli 2010 in de zaak van de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat mr. D.K. Greveling, tegen [gedaagde] wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie, advocaat mr. G.P. Jongeneel. Partijen zullen hierna ABN AMRO en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 2 december 2009 en de daarin genoemde processtukken, - het proces-verbaal van comparitie van 11 maart 2010 en het daarin genoemde processtuk. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast. 2.1. [gedaagde] is directeur-grootaandeelhouder van Chemisch Bureau C.U.D.A. B.V. (hierna: C.U.D.A). Op of omstreeks 22 januari 2004 hebben ABN AMRO en C.U.D.A. een schriftelijke kredietovereenkomst ‘OndernemersRekeningCourantKrediet’ (productie 1 bij dagvaarding) (hierna: de kredietovereenkomst) gesloten waarin onder meer het volgende is opgenomen: “ (…) Ondergetekenden: 1) CHEMISCH BUREAU C.U.D.A. B.V. gevestigd te SLIEDRECHT, hierna te noemen “Kredietnemer”, 2) ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen“ABN AMRO”, zijn overeengekomen als volgt: De Kredietnemer krijgt op basis van de aan ABN AMRO verstrekte informatie en/of de bij ABN AMRO bekende gegevens een OndernemersRekeningCourantKrediet (“krediet in rekening-courant”) ter beschikking tegen de in deze overeenkomst met bijbehorende bijlage vermelde condities. Het krediet in rekening-courant dient ter financiering van de bedrijfs- of beroepsuitoefening van de Kredietnemer. Omvang: EUR 75.000,00 Tarieven: - Rente 8,40% per jaar (variabel rentepercentage). (…) Zekerheden en verklaringen - Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van [Gedaagde] (…) Overige Bepalingen (…) De bijgesloten Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN AMRO van januari 1999 zijn van toepassing. Door ondertekening van deze Kredietovereenkomst verklaart de Kredietnemer een exemplaar van deze Algemene Bepalingen te hebben ontvangen en daarmede volledig bekend te zijn. (…) Ondergetekende [gedaagde] verklaart zich hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden voor al hetgeen ABN AMRO nu of te eniger tijd uit hoofde van de onderhavige kredietverhouding van de Kredietnemer te vorderen heeft of zal hebben. (…)” 2.2. Op 26 maart 2009 heeft ABN AMRO een brief (productie 3a bij conclusie van antwoord in reconventie) aan C.U.D.A. gestuurd waarin onder meer het volgende staat vermeld: “(…) Hierbij maken wij u erop attent dat uw rekening een negatief saldo vertoont, thans EUR 76.408,38. Dit is hoger dan de met u overeengekomen limiet van EUR 75.000,00. Wij verzoeken u ervoor te zorgen dat het saldo op uw rekening vóór 7 april 2009 weer binnen de grenzen van de met u overeengekomen limiet is gebracht. (…)” 2.3. In een brief van 5 mei 2009 (productie 3b bij conclusie van antwoord in reconventie) heeft ABN AMRO aan C.U.D.A. meegedeeld: “(…) Hierbij maken wij u erop attent dat uw rekening een negatief saldo vertoont, thans EUR 76.934,40. Dit is hoger dan de met u overeengekomen limiet van EUR 75.000,00. Wij verzoeken u ervoor te zorgen dat het saldo op uw rekening vóór 17 mei 2009 weer binnen de grenzen van de met u overeengekomen limiet is gebracht. (…)” 2.4. In mei 2009 is de vordering van ABN AMRO aan Solveon Incasso B.V (hierna: Solveon) overgedragen. In de handgeschreven overdrachtsnotitie d.d. 5 mei 2009 (productie 2 bij conclusie van antwoord in reconventie) van [mederwerker] van ABN AMRO en de bijgevoegde notities van 4 mei 2009 respectievelijk 5 mei 2009 staat genoteerd: “(…) Toelichting op overdracht (…) Reden overdracht: - Omzet op rekening afgenomen dan wel stopgezet - Overstand, welke niet aangezuiverd wordt - Toekomstperspectief is somber - Semi bedreigende uitlatingen door ondernemer - Historie (sinds 2007 gokverslaving) Zie notities voor uitgebreide toelichting. Notitie 5/5/2009 Gisteren 4 mei gesproken met de heer [gedaagde] inzake lopende zaken. Momenteel bedraagt de financiering 75/m welke met ruim 1900 euro is overschreden. Omzet op de rekening is afgenomen. Meneer [gedaagde] geeft aan dat het niet goed gaat met de onderneming en dat hij de overstand niet kan inlopen. Daarnaast geeft hij aan dat hij al sedert december 2008 geen opdrachten meer heeft weten te krijgen. (…) Het gesprek verliep vrij stroef, meneer geeft enkel anderen de schuld, maar gezien de historie van deze relatie (gokverslaving, onjuiste wijze gebruik maken van krediet) kunnen hier vraagtekens gezet worden. Meneer geeft ook aan zijn betalingen niet meer te kunnen verrichten aan zijn crediteuren en dat hij op korte termijn zal worden afgesloten van internet en telefonie. Meneer [gedaagde] heeft semi bedreigingen geuit, oa door te aan te geven dat wanneer de wijze van communicatie hem tegenstaat hij door het lint zal gaan. Hij geeft aan dat als hij een deurwaarder aan de deur krijgt en indien deze zich niet menselijk gedraagt, hij in staat is tot geweldpleging. Daarnaast geeft meneer aan dat gezien het feit dat hij op huwelijkse voorwaarden is getrouwd er weinig bij hem valt te halen. Meneer zegt samen met zijn echtgenote een huis te bezitten en niet van plan is om dit huis te verkopen enkel voor de bank. Daarnaast geeft meneer aan dat (…) er bij hem toch niets te halen valt. (…) Echter zijn de toekomstperspectieven vrij somber te noemen. Dit tezamen met de overstand en de houding van de ondernemer is op kantoorniveau besloten deze post over te dragen aan Solveon met onmiddellijke ingang. De heer [gedaagde] zal telefonisch op de hoogte gebracht worden over deze beslissing. Notitie 4/5/2009 (…). Meneer geeft aan dat hij geen opdrachten meer heeft gekregen sinds december 2008. Dit heeft als gevolg dat er geen inkomsten meer op de rekening komen en hij helemaal geen inkomsten meer heeft. Meneer geeft aan dat hij aan het solliciteren is en dat hij naar alle waarschijnlijkheid op den duur zijn faillissement zal gaan aanvragen. Dit laat hij afhangen van de bank. Meneer ziet zelf geen toekomstperspectieven. (…)” 2.5. Op 14 mei 2005 heeft Solveon een brief (productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) gestuurd aan [gedaagde] waarin onder meer staat vermeld: “(…) Ingesloten zenden wij u een kopie van de brief/ven gericht aan Chemisch Bureau C.U.D.A. B.V., naar de inhoud waarvan wij u verwijzen. Wij maken u reeds nu attent op het feit dat mocht Chemisch Bureau C.U.D.A. B.V. niet aan haar verplichtingen voldoen, nu of te eniger tijd uit welke hoofde dan ook, wij u aansprakelijk houden voor de totale opeisbare vordering c.q. restant vordering. (…)” 2.6. In de brief van Solveon aan C.U.D.A. d.d. 14 mei 2009 (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie), waarnaar in voornoemde brief van Solveon wordt verwezen, staat onder meer vermeld: “(…) De ABN Amro Bank N.V. heeft de incasso van haar vordering op u overgedragen aan Solveon Incasso B.V. In dit verband delen wij u mede dat wij, gezien het niet voldoen aan de kredietvoorwaarden en overschrijding van de overeengekomen kredietlimiet, genoodzaakt zijn gebruik te maken van het recht van dagelijkse opzegbaarheid van het aan u verstrekte krediet in rekeningcourant en wel met onmiddellijke ingang. (…) In verband met het vorenstaande verzoeken wij u en voor zover nodig sommeren wij u om zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op 28-05-2009 uw schuld ten bedrage van EUR 78.369,40 bij de ABN AMRO Bank N.V. volledig af te lossen. Indien u op 28-05-2009 uw schuld bij de bank niet integraal heeft afgelost dan stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke en behouden ons het recht voor om alle ons conveniërende maatregelen te nemen teneinde tot de incasso van de vordering op u te geraken, (…).” 2.7. Op 19 augustus 2009 is door Solveon een brief (productie 6 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) gezonden aan [gedaagde] waarin onder meer het volgende staat vermeld: “(…) Wij attenderen u erop dat het debet saldo van bovengenoemde overeenkomst op dit moment EUR 78.474,39 bedraagt, exclusief nog te berekenen vertragings- resp. debetrente. Wij sommeren u het genoemde bedrag binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief aan ons te voldoen. Geeft u aan deze sommatie geen gevolg, dan stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke en zullen wij overgaan tot het nemen van rechtsmaatregelen. (…)” 2.8. ABN AMRO heeft op 1 september 2009 conservatoir beslag doen leggen ten laste van [gedaagde]. 2.9. Op 4 september 2009 heeft de advocaat van [gedaagde] een brief (productie 7 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) gestuurd aan Solveon waarin de volgende passage is opgenomen: “(…) Cliënte en [zijn vrouw] hebben ABN AMRO Bank N.V. te Sliedrecht enige malen verzocht hun hypotheek op de echtelijke woning, [adres] te [woonplaats], te verhogen, doch ABN AMRO Bank verwijst hen ter zake naar u. (…) Is het niet verstandig om eens een afspraak te maken met cliënt en zijn echtgenote, om de mogelijkheden tot vestiging van een hypotheek op de echtelijke woning te onderzoeken om cliënt in staat te stellen hiermee de vordering te betalen? (…)” 2.10. Solveon heeft in reactie op de hiervoor genoemde brief bij brief van 9 september 2009 (productie 8 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) aan de advocaat van [gedaagde] laten weten: “(…) Onze cliënte is niet bereid tot het verhogen van de hypothecaire inschrijving hiervoor dient de [gedaagde] zich dan ook tot aan andere partij te wenden. (…)” 3. Het geschil in conventie 3.1. ABN AMRO vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om aan ABN AMRO te betalen: - een bedrag van € 78.474,39, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 8,40 % per jaar daarover vanaf 1 juli 2009 tot de dag der algehele voldoening, - de kosten van de door ABN AMRO getroffen conservatoire maatregelen (de BTW over de deurwaarderskosten daarin begrepen), - de kosten van deze procedure (de BTW over de deurwaarderskosten daarin begrepen). 3.2. ABN AMRO legt aan haar vordering nakoming van de kredietovereenkomst ten grondslag. Zij stelt daartoe het volgende. [gedaagde] heeft zich als hoofdelijk schuldenaar verbonden voor al hetgeen ABN AMRO van C.U.D.A. te vorderen heeft. Op 14 mei 2009 heeft ABN AMRO het krediet opgezegd, waardoor het kredietsaldo ineens opeisbaar is geworden. Op 2 juni 2009 is C.U.D.A. in staat van faillissement verklaard. Per 25 augustus 2009 bedraagt de door [gedaagde] aan ABN AMRO te betalen som € 78.474,39, te vermeerderen met de vanaf 1 juli 2009 vervallen en nog niet in de hoofdsom van de rekening-courant geboekte rente. 3.3. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van deze procedure. 3.4. [gedaagde] heeft de stellingen van ABN AMRO gemotiveerd betwist en voert het volgende als verweer aan. ABN AMRO is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst. Daarnaast heeft ABN AMRO volgens [gedaagde] gehandeld in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat de huidige kredietcrisis een onvoorziene omstandigheid is als bedoeld in artikel 6:258 BW. in (voorwaardelijke) reconventie 3.5. [gedaagde] vordert voorwaardelijk (ingeval de vordering in conventie wordt toegewezen) dat ABN AMRO bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld: ? om aan [gedaagde] een terme de grâce te vergunnen van twaalf maanden, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat ABN AMRO binnen genoemde termijn invorderingsmaatregelen jegens [gedaagde] zal nemen; ? tot betaling van de kosten van deze procedure. 3.6. [gedaagde] baseert zijn vordering op hetgeen hij hiervoor onder rechtsoverweging 3.4 als verweren naar voren heeft gebracht. 3.7. ABN AMRO heeft de stellingen van [gedaagde] gemotiveerd betwist. |
4. De beoordeling Hoofdelijkheid 4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor hetgeen ABN AMRO op grond van de kredietovereenkomst te vorderen heeft van C.U.D.A. Het bedrag van de door ABN AMRO gevorderde hoofdsom is door [gedaagde] niet betwist. In beginsel is [gedaagde] dit bedrag dan ook verschuldigd aan ABN AMRO. Toerekenbare tekortkoming 4.2. [gedaagde] heeft een aantal omstandigheden aangevoerd die zijns inziens de conclusie rechtvaardigen dat ABN AMRO toerekenbaar tekort is geschoten jegens hem. Volgens [gedaagde] is de beëindiging van de kredietovereenkomst zonder inachtneming van enige termijn en/of enige mededeling in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tevens heeft ABN AMRO volgens [gedaagde] ten onrechte de mogelijkheden om het krediet om te zetten in een hypotheek op de echtelijke woning niet bestudeerd en gaat ABN AMRO overleg omtrent de aflossing van het krediet door [gedaagde] als hoofdelijk medeschuldenaar stelselmatig uit de weg. 4.3. Nu [gedaagde] aan zijn beroep op een toerekenbare tekortkoming geen juridische consequenties heeft verbonden wordt dit verweer gepasseerd. Redelijkheid en billijkheid en zorgplicht 4.4. [gedaagde] heeft verder het verweer gevoerd dat de beëindiging van de kredietovereenkomst door ABN AMRO zonder het in acht nemen van enige termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en in strijd met de eisen van proprotionaliteit en subsidiariteit. ABN AMRO heeft volgens [gedaagde] haar zorgplicht geschonden nu zij bij het opzeggen en afwikkelen van de kredietovereenkomst de belangen van [gedaagde] als hoofdelijk schuldenaar onvoldoende heeft gewogen, door geen redelijke opzegtermijn in acht te nemen en door stelselmatig te weigeren om met [gedaagde] te overleggen omtrent een minnelijke regeling van de door ABN AMRO gestelde vordering. 4.5. [gedaagde] heeft niet betwist dat ABN AMRO bevoegd was de kredietovereenkomst op te zeggen en dat het nog niet afgeloste gedeelte van de hoofdsom van de lening ineens opeisbaar was. De rechtbank leest in de stellingen van [gedaagde] een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW). De rechtbank begrijpt deze stellingen aldus dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat hij, gelet op de handelswijze van ABN AMRO, langer dan de op grond van de overeenkomst geldende termijn de tijd moet krijgen om tot een regeling te komen dan wel het niet afgeloste deel van de hoofdsom af te lossen. 4.6. De rechtbank stelt voorop dat ABN AMRO de door [gedaagde] aangevoerde verweren ten aanzien van de schending van haar zorgplicht gemotiveerd heeft betwist. Het had derhalve op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn verweren nader te onderbouwen. [gedaagde] heeft dit op diverse punten nagelaten. De rechtbank laat dit meewegen bij de verdere beoordeling van hetgeen (wel) door partijen is aangevoerd. 4.7. Bij een bancaire relatie geldt als uitgangspunt dat een bank uit hoofde van de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht heeft jegens zowel haar cliënten op grond van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Deze bijzondere zorgplicht geldt tevens ten aanzien van [gedaagde] als hoofdelijk schuldenaar. Bij de beoordeling van de handelwijze van ABN AMRO bij de opzegging van de kredietovereenkomst, alsmede bij de afwikkeling ten opzichte van [gedaagde] als hoofdelijk schuldenaar wordt aansluiting gezocht bij een aantal van de in de uitspraak van het Hof Arnhem van 18 februari 2003 (LJN AF5233) genoemde factoren. De opzegging zal ten minste moeten voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In het onderhavige geval komt ondermeer betekenis toe aan de volgende factoren: a. een aanmerkelijke afname van de kredietwaardigheid en/of aanmerkelijke toeneming van het bancaire kredietrisico, waarbij met name van belang zal zijn of er voldoende dekking door zekerheid blijft bestaan; b. het gedrag en de betrouwbaarheid van de kredietnemer alsmede de mate waarin en de tijdigheid waarmee deze de bank op de hoogte heeft gesteld en stelt van alle voor de kredietrelatie relevante omstandigheden; c. in welke mate de kredietnemer toerekenbaar is tekortgeschoten, bijvoorbeeld door structurele en/of ruime overschrijding van de kredietlimiet; d. de kans dat de onderneming van de kredietnemer, al of niet na reorganisatie of doorstart, zal overleven en de mate waarin de kredietnemer een reorganisatie heeft opgestart; e. de wijze van besluitvorming van de bank voorafgaand aan de opzegging en de wijze waarop overleg is gevoerd met de kredietnemer en of in welke mate de bank de kredietnemer tevoren heeft gewaarschuwd; f. de duur, de mate van exclusiviteit, de omvang en de ingewikkeldheid, en het verloop van de kredietrelatie; Ad) a, c en d 4.8. Vast staat dat ABN AMRO het krediet op 14 mei 2009 heeft opgezegd wegens overschrijding van de kredietlimiet en de slechte financiële situatie en vooruitzichten van kredietnemer C.U.D.A. en van [gedaagde]. De afname van de kredietwaardigheid blijkt uit de onder rechtsoverweging 2.4 opgenomen notitie, waarin staat vermeld dat de financiële problemen van C.U.D.A. reeds langer speelden en dermate ernstig waren dat [gedaagde] naar alle waarschijnlijkheid het eigen faillissement van de vennootschap zou aanvragen. Deze omstandigheden worden door [gedaagde] niet betwist. Namens ABN AMRO is ter zitting verklaard dat in een notitie van 18 december 2007 van de toenmalige accountmanager wordt beschreven dat met [gedaagde] is gesproken over de aanvraag van een extra krediet voor C.U.D.A. van € 35.000,00. In deze notitie staat volgens ABN AMRO tevens vermeld dat 2006 volgens [gedaagde] een rampjaar was en dat bij weigering van de verhoging zelfs faillissement zou worden aangevraagd. [gedaagde] heeft ter zitting aangevoerd dat het tot 2006/2007 goed ging met zijn bedrijf, maar dat er in 2007 inderdaad een kink in de kabel is gekomen. Uit het voorgaande blijkt dat er zowel in het (recente) verleden als in de huidige situatie problemen speelden bij C.U.D.A. en bij [gedaagde] als hoofdelijk aansprakelijke schuldenaar. Ad) e 4.9. Het volgende staat als onweersproken vast. ABN AMRO heeft op 26 maart 2009 een brief aan C.U.D.A. gestuurd met het verzoek het saldo weer binnen de grenzen van de overeengekomen limiet te brengen. Op 4 en 5 mei 2009 hebben gesprekken tussen ABN AMRO en C.U.D.A./[gedaagde] plaatsgevonden, waarin [gedaagde] heeft aangegeven dat er weinig bij hem valt te halen en dat hij niet van plan is om zijn huis te verkopen enkel voor de bank. Op 14 mei 2009 heeft een telefoongesprek tussen Solveon en [gedaagde] plaatsgevonden. Vervolgens is er tot 18 augustus 2009 overleg geweest tussen Solveon en [gedaagde], waarbij [gedaagde] mogelijk op enig moment heeft aangeboden om € 50.000,00 te betalen, maar dit in elk geval niet op papier heeft willen zetten. 4.10. [gedaagde] heeft ter zitting voorts verklaard geen concrete activiteiten te hebben ondernomen om het huis te verkopen. Uit voorgaande blijkt dat er voorafgaand aan de opzegging van de kredietovereenkomst gesprekken hebben plaatsgevonden tussen ABN AMRO en C.U.D.A./[gedaagde] en dat nadien tot 18 augustus 2009 overleg is geweest tussen Solveon en [gedaagde] ten aanzien van de voldoening van de vordering van ABN AMRO op [gedaagde]. Mede gelet op de hierboven beschreven houding van [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de wijze van besluitvorming van ABN AMRO voorafgaand aan de opzegging en de wijze waarop daarna overleg is gevoerd met [gedaagde] voldoende zorgvuldig is geweest. Ad) b en f 4.11. In het onderhavige geval bestond de kredietrelatie met C.U.D.A. en met [gedaagde] als hoofdelijk schuldenaar vanaf januari 2004. Ter zitting heeft ABN AMRO aangevoerd dat zij geen zaken meer wilde doen met [gedaagde], gelet op de in de (als productie 2 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde) notities genoemde omstandigheden, betreffende semi-bedreigende uitlatingen door [gedaagde]. [gedaagde] bestrijdt dat hij dreigend heeft gesproken, maar heeft ter zitting verklaard dat hij “wel direct kan zijn op zijn tijd.” De rechtbank laat in het midden of er al dan niet sprake is geweest van een dreiging, maar houdt het ervoor dat er in elk geval sprake was van een onplezierige wijze van communicatie van de kant van [gedaagde]. 4.12. Niet is gebleken van een verplichting van ABN AMRO om ter aflossing van de schuld van [gedaagde] aan ABN AMRO opnieuw aan [gedaagde] een lening te verstrekken, met een tweede hypotheek op de woning van hem en zijn echtgenote als zekerheid. Resumerend 4.13. Afweging van hetgeen is overwogen onder 4.6. tot en met 4.12. leidt tot het oordeel dat ondanks dat ABN AMRO en C.U.D.A. gedurende vijf jaar een kredietrelatie hadden en de opzegging op relatief korte termijn heeft plaatsgevonden - gelet op de overwegingen ten aanzien van de overige genoemde factoren - geen sprake is geweest van een schending van de zorgplicht van ABN AMRO ten opzichte van [gedaagde]. Derhalve faalt het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW). Onvoorziene omstandigheid 4.14. Voorts heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat de huidige kredietcrisis een onvoorziene omstandigheid is als bedoeld in artikel 6:258 BW. ABN AMRO heeft - mede gelet op haar eigen gedrag dat aan de kredietcrisis heeft bijgedragen - een zorgplicht jegens [gedaagde], aldus [gedaagde]. 4.15. De rechtbank begrijpt de stellingen van [gedaagde] aldus, dat hij heeft bedoeld te vorderen dat de gevolgen van de kredietovereenkomst worden gewijzigd zoals vermeld in de laatste zin van rechtsoverweging 4.5. Ingevolge artikel 6:258 BW kan de rechter de gevolgen van een overeenkomst wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Uit de formulering van het tweede lid van artikel 6:248 BW, waarvan 6:258 BW een bijzondere uitwerking is, volgt dat de rechter zich terughoudend dient op te stellen. Slechts indien de gevolgen van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, kan de overeenkomst worden gewijzigd. Dit betekent dat alleen omstandigheden die werkelijk exceptioneel zijn, als “onvoorzien” zijn aan te merken. Daarnaast geldt dat artikel 6:258 lid 2 BW bepaalt dat een wijziging niet wordt uitgesproken voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept. 4.16. Beoordeeld dient te worden of de door [gedaagde] aangevoerde gewijzigde economische situatie als onvoorziene omstandigheid in bovengenoemde zin valt aan te merken. Het is een feit van algemene bekendheid dat de economie in het algemeen aan schommelingen onderhevig is. Periodes van economische voorspoed worden vroeg of laat afgewisseld door economisch mindere tijden. Indien de economische situatie op een zeker moment verslechtert, kan dan ook niet worden gesproken van een werkelijk exceptionele situatie. Dit betekent dat een dergelijke wijziging niet is aan te merken als een onvoorziene omstandigheid in de zin van eerdergenoemde bepalingen, ook niet indien sprake is van substantiële wijzigingen. Bovendien dient een gewijzigde economische situatie krachtens de verkeersopvattingen te worden beschouwd als een ondernemersrisico, dat voor rekening van [gedaagde] komt. 4.17. Het voorgaande brengt met zich dat het beroep op artikel 6:258 BW faalt. Er zal niet tot wijziging van de gevolgen van de kredietovereenkomst worden overgegaan. Slotsom 4.18. Gelet op het voorgaande zal de door ABN AMRO gevorderde hoofdsom ad € 78.474,39 worden toegewezen. 4.19. ABN AMRO vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 303,48 voor verschotten en EUR 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 894,00). 4.20. De overeengekomen rente zal als onweersproken worden toegewezen vanaf 1 juli 2009, tot de dag der algehele voldoening. 4.21. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op: - dagvaarding EUR 85,98 - vast recht 1.725,00 - salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punt × tarief EUR 894,00) Totaal EUR 3.598,98 in (voorwaardelijke) reconventie 4.22. Gelet op het toewijzende oordeel in conventie is aan de ter comparitie gestelde voorwaarde voor de reconventionele vordering voldaan, zodat die in het navolgende zal worden behandeld. 4.23. [gedaagde] heeft een terme de grâce van twaalf maanden gevorderd om in onderhandeling te treden omtrent een tweede hypotheek op c.q. onderhandse verkoop van de echtelijke woning, teneinde de vordering uit de hoofdelijkheid zonder onnodige incassokosten te kunnen voldoen. 4.24. [gedaagde] heeft zijn reconventionele vordering gebaseerd op zijn verweer in conventie. Nu dit verweer niet slaagt, zal de vordering in reconventie worden afgewezen. 4.25. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op: - salaris advocaat EUR 226,00 (1 punt × factor 0,5 × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 226,00 |
5. De beslissing De rechtbank in conventie 5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan ABN AMRO te betalen een bedrag van EUR 78.474,39 (achtenzeventig duizendvierhonderdvierenzeventig euro en negenendertig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 8,40% per jaar daarover vanaf 1 juli 2009 tot de dag van volledige betaling, 5.2. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 1.197,48, 5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op EUR 3.598,98, 5.4. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad, in reconventie 5.5. wijst de vordering af, 5.6. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op EUR 226,00, 5.7. verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad. |
-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl