wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 6 oktober 2000.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek, boek 6
artikel 6:83
artikel 6:83
LJN: AA7364, Hoge Raad , C98/384HR
Datum uitspraak: 06-10-2000
Rechtsgebied: Faillissement
Uitspraak 6 oktober 2000 Eerste Kamer Nr. C98/384HR Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE VAN ONROERENDE GOEDEREN VERZICHT B.V., gevestigd te Leidschendam, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink, t e g e n Mr. O.J.H.M. VAN EIJNDHOVEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement Rowi Parket Nederland B.V., wonende te Roermond, VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. M.H. van der Woude. 1. Het geding in feitelijke instanties Rowi Parket Nederland B.V. - verder te noemen: Rowi - heeft bij exploit van 11 maart 1994 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Verzicht - gedagvaard voor de Kantonrechter te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Verzicht te veroordelen om aan Rowi te betalen (1) ƒ 80.318,57 in hoofdsom en (2) ƒ 5.576,-- aan buitengerechtelijke kosten. Verzicht heeft de vordering bestreden. Na een tussenvonnis van 10 augustus 1994, waarbij een comparitie van partijen is gelast, heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 5 april 1995 Verzicht veroordeeld om aan Rowi te betalen een bedrag van ƒ 70.175,70 met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding en het meer of anders gevorderde afgewezen. Tegen beide vonnissen heeft Verzicht hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam. Bij vonnis van 14 juni 1995 heeft de Rechtbank te Utrecht Rowi in staat van faillissement verklaard, met benoeming van thans verweerder in cassatie tot curator. Bij tussenvonnis van 3 april 1997 heeft de Rechtbank Rowi tot bewijslevering toegelaten. In haar eindvonnis van 27 augustus 1998 heeft de Rechtbank het eindvonnis van de Kantonrechter vernietigd voorzover daarbij Verzicht is veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 70.175,70 met rente. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft de Rechtbank Verzicht veroordeeld om aan Rowi te betalen ƒ 35.633,70, te vermeerderen met de wettelijke rente. Beide vonnissen van de Rechtbank zijn aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen beide vonnissen van de Rechtbank heeft Verzicht beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep. |
3. Beoordeling van het middel 3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Rowi handelde vanuit verschillende vestigingen in Nederland in parketvloeren. Haar bedrijfsruimte aan de [a-straat 1] te [plaats A], een winkel annex showroom, huurde zij van Verzicht. De exploitatie van deze winkel annex showroom was in handen van een franchisenemer, aan wie een provisie toekwam over de door hem ten behoeve van Rowi bewerkstelligde omzet en legorders. (ii) Ten gevolge van zware regenval in de nacht van 14 op 15 september 1993 is lekkage ontstaan in de winkel door overstroming van de dakconstructie. Deze overstroming werd veroorzaakt doordat één afvoer was verstopt door mosgroei en een andere "overplakt was met bitumineuzedakbedekking". (iii) Op 17 september 1993 heeft het GEB te Rotterdam op verzoek van Rowi de elektrische installatie in het gehuurde geïnspecteerd. Volgens het GEB dienden diverse voorzieningen te worden getroffen door een erkend installateur. Rowi heeft daarop het installatiebedrijf Klevaro opdracht gegeven de elektrische installatie te "vervangen overeenkomstig de afkeuring door het GEB". Klevaro heeft de werkzaamheden in de periode van 20 - 24 september 1993 uitgevoerd. De kosten bedroegen ƒ 4.784,57. 3.2 Rowi heeft zich tot de Kantonrechter gewend en gevorderd Verzicht te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 80.318,57, te weten het onder 3.1 (iii) genoemde bedrag van ƒ 4.784,57 alsmede ƒ 75.534,-- ter zake van omzetderving. Aan deze vordering heeft Rowi ten grondslag gelegd dat Verzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting tot onderhoud van het dak en de afvoeren, en derhalve aansprakelijk is voor de schade die Rowi als gevolg van de lekkage heeft geleden. De Kantonrechter heeft de vordering van Rowi in haar eindvonnis toegewezen tot een bedrag van ƒ 70.175,70. 3.3 In hoger beroep heeft de Rechtbank Rowi tot bewijs toegelaten, en vervolgens het eindvonnis van de Kantonrechter vernietigd, voorzover Verzicht daarbij is veroordeeld tot betaling van ƒ 70.175,70. In zoverre opnieuw rechtdoende, heeft zij Verzicht veroordeeld aan Rowi te voldoen een bedrag van ƒ 35.633,70. In rov. 5.6 van haar tussenvonnis heeft de Rechtbank naar aanleiding van grief VIII, waarin Verzicht betoogde dat de Kantonrechter ten onrechte was voorbijgegaan aan het verweer van Verzicht dat de kosten van vervanging van de elektrische installatie niet voor haar rekening kunnen worden gebracht, omdat Rowi haar niet tijdig omtrent de gebreken daaraan heeft ingelicht en haar ook niet in de gelegenheid heeft gesteld deze gebreken zelf te verhelpen, het volgende overwogen: "Rowi beroept zich in dit verband kennelijk op het bepaalde in artikel 6:83 sub c BW, met dien verstande dat Rowi stelt uit de houding van Verzicht te hebben moeten afleiden dat deze niet haar verplichting tot reparatie van de elektrische installatie zou nakomen. Rowi beroept zich daarbij op haar in het geding gebrachte brief aan Verzicht d.d. 28 september 1993, waaruit blijkt dat Rowi aan Verzicht heeft laten weten te begrijpen dat Verzicht iedere aansprakelijkheid voor schade van Rowi afwijst, waaronder de expliciet genoemde schade aan de elektrische installatie. Verzicht heeft daarop niet kenbaar gemaakt dat Rowi zulks onjuist had begrepen Onder die omstandigheden mocht Rowi ervan uitgaan dat Verzicht niet haar verplichtingen ten aanzien van herstel van de elektrische installatie zou nakomen. In zoverre slaagt het beroep van Rowi op artikel 6:83 sub c BW en was zij gerechtigd, zonder ingebrekestelling van Verzicht, tot herstel van de elektrische installatie over te gaan." 3.4 Onderdeel 2, dat de Hoge Raad eerst zal behandelen, keert zich tegen deze overweging met de klacht, dat de Rechtbank, nu Verzicht zich erop heeft beroepen dat de brief van Rowi van 28 september 1993 blijkens de factuur van Klevaro, die als datum van uitvoering van de werkzaamheden vermeldt "20-24/9", dateert van na het verrichten van de reparaties, ten onrechte - althans niet op genoegzame gronden - heeft geoordeeld dat Rowi ervan mocht uitgaan dat Verzicht haar verplichtingen niet zou nakomen en dat zij daarom ingevolge art. 6:83 onder c BW gerechtigd was, zonder ingebrekestelling van Verzicht, zelf op kosten van deze laatste tot herstel van de elektrische installatie over te gaan. 3.5 Het onderdeel faalt. De Rechtbank heeft haar oordeel dat Rowi gerechtigd was zonder ingebrekestelling van Verzicht tot herstel van de elektrische installatie over te gaan hierop gegrond, dat gelet op de houding van Verzicht, Rowi onder de gegeven omstandigheden ervan uit mocht gaan dat Verzicht in het geheel niet aan haar verplichtingen ten aanzien van het herstel van de elektrische installatie zou voldoen. In dit oordeel ligt besloten het oordeel dat onder deze omstandigheden - die een vergelijkbare situatie als beschreven in art. 6:83 onder c BW opleveren - Verzicht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich achteraf niet erop kan beroepen dat Rowi haar niet voorafgaand aan de werkzaamheden in gebreke heeft gesteld. Aangezien art. 6:83 BW niet een limitatieve opsomming behelst van de gevallen waarin verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, maar ook de redelijkheid en billijkheid hierbij een rol kunnen spelen (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 296) geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het behoefde ook geen nadere motivering. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. |
4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt Verzicht in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op ƒ 1.007,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. |
-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl