Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN0742, Gerechtshof Leeuwarden , 200.034.298/01

Datum uitspraak: 18-05-2010
Inhoudsindicatie: Voortijdige beëindiging opdracht wegens ziekte opdrachtnemer.





Uitspraak

Arrest d.d. 18 mei 2010
Zaaknummer 200.034.298/01

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.G.M. Hovius, kantoorhoudende te Zwolle,

tegen

[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. E. van Bommel, kantoorhoudende te Appingedam.





Het geding in eerste instantie

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 7 mei 2009 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna te noemen: de kantonrechter).





Het geding in hoger beroep

Bij exploot van 20 mei 2009 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 9 juni 2009.

De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis, door de rechtbank Groningen, sector kanton, op 7 mei 2009 in de zaak met zaaknummer/rolnummer: 384804 / CV EXPL 08-16106, tussen appellante als eiseres en geïntimeerden als gedaagde gewezen, en opnieuw rechtdoende, alsnog voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
I. te vernietigen het vonnis, gewezen door de rechtbank Groningen, sector kanton, op 7 mei 2009 in de zaak met zaaknummer/rolnummer: 384804 / CV EXPL 08-16106, tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde gewezen, waarvan beroep;
II. Geïntimeerde alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar deze te ontzeggen als ongegrond en/of onbewezen;
III. Geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten van beide instanties."

Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het Hof, zonodig onder verbetering of aanvulling van de gronden, het vonnis van de Rechtbank te Groningen d.d. 7 mei 2009 tussen partijen gewezen, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad zal bevestigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep."

Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.





De grieven

[appellante] heeft zes grieven opgeworpen.





De beoordeling

De feiten

1. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Aangevuld met wat in hoger beroep nog onweersproken is gesteld, staat (voor zover nog van belang) nu het volgende vast.

1.1. [geïntimeerde] heeft [appellante] opdracht gegeven haar als jurist bij te staan in een bezwaar-klachtenprocedure bij de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). [appellante] heeft de opdracht aanvaard en ter bevestiging hiervan de brief d.d. 28 maart 2008 aan [geïntimeerde] doen toekomen, waarin zij de afspraken over haar honorarium als volgt bevestigt:
" (…)
Terzake onze werkzaamheden kwamen wij een voorschotdeclaratie overeen van 10 uren á € 220, vermeerderd met 8% kantoorkosten en 19% BTW. Ik kan u niet op voorhand aangeven wat de totale kosten zullen zijn, aangezien zulks ook afhankelijk is van de vraag of een procedure in rechte noodzakelijk zal blijken of niet. In dat eerste geval zullen de kosten uiteraard hoger uitvallen. Ik verzoek u de hierbij gevoegde nota een dezer dagen te voldoen. Wij zullen een begin maken met onze werkzaamheden zodra betaling heeft plaatsgevonden.
(…) "

1.2. [geïntimeerde] heeft bij aanvang van de werkzaamheden door [appellante] een voorschot van € 2.827,44 aan haar betaald.

1.3. Bij brief d.d. 20 juni 2008 heeft [appellante] een tweede declaratie ad € 1.927,80 aan [geïntimeerde] gezonden. Zij heeft haar in deze brief het volgende medegedeeld:
" Refererend aan ons gesprek van heden ten kantore, bevestig ik u onze nadere finaciele afspraken als volgt.
U zult de thans nog openstaande tweede nota binnen enkele dagen voldoen, vermeerderd met € 120,- reiskosten.
Van deze zijde is met u afgesproken dat het alsdan door u in totaal betaalde, het vaste honorarium zal zijn waarvoor de klachtprocedure bij de RU Groningen tegen [x] zal worden gevoerd. In die zaak zullen dus geen verdere nota's volgen."

1.4. [appellante] heeft een klachtbrief en een bezwaarschrift opgesteld en namens [geïntimeerde] ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft de RUG op 20 juni 2008 een hoorzitting gepland.

1.5. Op verzoek van [appellante] heeft de klachtcommissie van de RUG de datum van de hoorzitting voor de behandeling van het namens [geïntimeerde] ingediende klaagschrift nader bepaald op 20 augustus 2008.

1.6. Op 20 augustus 2008 heeft [appellante] kort voor de geplande hoorzitting aan [geïntimeerde] en de klachtencommissie van de RUG laten weten dat hij de zitting niet kon bijwonen vanwege zenuwpijn. De hoorzitting heeft vervolgens doorgang gevonden, waarbij [geïntimeerde] niet is bijgestaan door een rechtshulpverlener.

2. [geïntimeerde] heeft bij e-mail van 22 augustus 2008 onder meer het volgende aan [appellante] bericht:
" (…)
Omdat u uw afspraak op 20 aug. '08 om mij persoonlijk ter zijde te staan (wat u wist heel belangrijk voor mij was!) niet bent na gekomen, eis ik dat u het totaal bedrag euro 1927,80 + euro 120 reiskosten = euro 2047,80 binnen 14 dagen op mijn girorekening nr. 7984655 ten name van S. [geïntimeerde] overmaakt.
(…) “

3. [appellante] heeft aan [geïntimeerde] bij brief van 18 september 2008 haar einddeclaratie ad € 1.361,77 doen toekomen en haar daarbij het volgende medegedeeld:
" (…)
Los van het feit dat het uw eigen keuze is geweest om zelf toch naar de hoorzitting te gaan en evenmin te kiezen voor een kantoorgenoot van mijn zijde, terwijl aan mijn zijde sprake was van objectieve overmacht, en dus geen reden zou zijn van restitutie van enig bedrag, is het bovendien zo dat ik ter zake ook geen werkzaamheden doorbereken, maar zoals altijd in specificatie uitga van daadwerkelijk door ons verrichte werkzaamheden. dat is het uitgangspunt en daarop is mijn eindnota gebaseerd. de reiskosten zijn in mindering gebracht."

Het geschil

4. Het gaat in deze zaak om de vraag welk loon [appellante] toekomt op grond van de door haar - in het kader van de door [geïntimeerde] verstrekte opdracht tot rechtsbijstand - verrichte werkzaamheden.

4.1. [appellante] stelt dat haar loon op basis van de door haar aan deze zaak gespendeerde tijd en het overeengekomen uurtarief van € 220,-- exclusief BTW en kantoorkosten vastgesteld dient te worden op € 6.237,01. Omdat [geïntimeerde] reeds het bedrag van € 4.875,24 heeft voldaan, vordert zij (in eerste instantie in conventie) betaling door [geïntimeerde] van het bedrag van € 1.361,77.

4.2. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat [appellante] op basis van nadere afspraken en de voortijdige beëindiging van de overeenkomst slechts aanspraak kan maken op betaling van het bedrag van € 2.827,44. Zij vordert (in eerste instantie in reconventie) terugbetaling van het tweede voorschot ad € 1.927,80 als zijnde onverschuldigd betaald.

4.3. Het hoger beroep van [appellante] richt zich tegen de afwijzing door de kantonrechter van haar vordering tot betaling van het bedrag van € 1.361,77 en de toewijzing (tot het bedrag van € 1.527,80) van de vordering van [geïntimeerde].





5. Het hof ziet aanleiding om eerst de grieven 3 en 4 die gericht zijn tegen de afwijzing van de vordering van [appellante], te behandelen.

6. Het hof is van oordeel dat uit de brief d.d. 20 juni 2008 van [appellante] volgt dat [appellante] zich ten opzichte van [geïntimeerde] heeft verplicht - na haar declaratie van dezelfde datum ad € 1.927,80 - in het kader van de klachtprocedure tegen [x] geen verdere bedragen meer aan haar in rekening te brengen. [appellante] kan daarom geen aanspraak maken op betaling van de factuur d.d. 18 september 2008 ten bedrage van € 1.361,77 nu niet gebleken is dat zij in opdracht van [geïntimeerde] werkzaamheden heeft verricht die buiten de klachtprocedure tegen [x] vielen.

7. De grieven 3 en 4 treffen geen doel.

8. Vervolgens komt het hof toe aan de overige grieven. Uit het voorgaande volgt dat deze nog slechts behandeling behoeven voorzover deze betrekking hebben op de gedeeltelijke toewijzing door de kantonrechter van de vordering van [geïntimeerde].

9. Met de grieven 1 en 2 komt [appellante] op tegen de overwegingen die de kantonrechter ten grondslag legt aan zijn oordeel dat [appellante] op grond van artikel 7:411 lid 1 BW recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon ad € 400,-- nu de voortijdige beëindiging van de opdracht "bepaald niet geheel aan [geïntimeerde] is toe te rekenen".

10. Het hof stelt voorop dat [appellante] op grond van artikel 7:411 lid 2 BW alleen recht zou hebben op haar volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan [geïntimeerde] is toe te rekenen. De stelplicht en bewijslast omtrent dit laatste rusten op [appellante] als eisende partij. Het hof is van oordeel dat [appellante] haar vordering op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd in die zin dat zij niet, althans niet voldoende gemotiveerd, heeft gesteld dat het voortijdig einde van de opdracht aan [geïntimeerde] is toe te rekenen. [appellante] stelt weliswaar dat [geïntimeerde] de opdracht voortijdig heeft beëindigd om een andere advocaat op basis van gefinancierde rechtshulp in te kunnen schakelen, maar zelfs indien dat het geval zou zijn, hetgeen het hof niet zonder meer aannemelijk acht, dan nog is er naar het oordeel van het hof geen sprake van dat het einde van de overeenkomst aan [geïntimeerde] is toe te rekenen. Deze door [appellante] aangevoerde omstandigheid behoort veeleer voor haar eigen rekening en risico komen, omdat zij [geïntimeerde] reeds vóór de totstandkoming van de overeenkomst op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp had kunnen wijzen.

11. Ook de grieven 1 en 2 treffen geen doel.

12. Het hof leidt uit de toelichting op grief 5 af dat [appellante] in de veronderstelling verkeert dat zij recht heeft op betaling van de uren die zij aan de voorbereiding van de mondelinge behandeling heeft besteed. Dit is ten onrechte. Uit de vaststaande feiten (zie r.o. 1.3) volgt immers dat partijen een vaste prijs zijn overeengekomen voor de door [appellante] te verlenen rechtsbijstand. Om deze reden heeft [appellante] op grond van artikel 7:411 lid 1 BW - gelijk de kantonrechter heeft overwogen - in verband met de voortijdige beëindiging van de opdracht slechts recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het overeengekomen vaste loon. De grief stuit dan ook af op een onjuiste lezing van het beroepen vonnis.

13. Grief 5 faalt.

14. Grief 6 heeft naast de voorgaande grieven geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen behandeling.

De slotsom.

15. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief I, 1 punt).





De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 262,-- aan verschotten en € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;

bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan € 196,50 aan verschotten en € 632,-- voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;

verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.





Aldus gewezen door mrs. Zandbergen, voorzitter, Tjallema en Groefsema, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 mei 2010 in bijzijn van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl