- rechtspraak
Datum uitspraak: 28-07-2010
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Dit is een bemiddelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:625 BW en tevens een gekwalificeerde vorm van de overeenkomst van opdracht. Dat brengt mee dat naast de bepalingen uit afdeling 2 van titel 7 van boek 7 BW, waaronder artikel 7:626 BW, de bepalingen uit afdeling 1 van die titel, waaronder artikel 7:411 BW, van toepassing zijn.
In artikel 7:626 BW, dat van regelend recht is, is bepaald dat een tussenpersoon recht heeft op loon zodra door zijn bemiddeling de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de derde tot stand is gekomen. Dit artikel komt er in andere woorden dus op neer dat - kort gezegd - een “no cure no pay'-afspraak geldt indien partijen geen andersluidende afspraak maken.
Artikel 7:411 BW geeft een genuanceerde regeling voor het recht op loon bij voortijdige beëindiging van de opdracht.
Artikel 7:411 BW is ook van toepassing indien het loon afhankelijk is gesteld van het volbrengen van de opdracht, wat de kern is van een “no cure no pay”-afspraak (zie Hoge Raad 23 mei 2003, LJN: AF4626, rov. 3.5).
In artikel 7:411 lid 2 BW is bepaald dat de opdrachtnemer slechts recht heeft op het volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is. Van toerekening in voormelde zin is onder meer sprake indien de overeenkomst door de opdrachtnemer wordt beëindigd vanwege wanprestatie door de opdrachtgever.
Klik hier voor de hele uitspraak.
Uwwet.nl