Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM5297, Rechtbank Utrecht , 688886 UV EXPL 10-150

Datum uitspraak: 21-05-2010
Inhoudsindicatie: Beeindiging arbeidsovereenkomst vóór aanvang proeftijd. Verboden onderscheid op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte (WGBH/CZ).





Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton

Locatie Utrecht

zaaknummer: 688886 UV EXPL 10-150

kort geding vonnis d.d. 21 mei 2010

inzake

[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.M. Buil,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sopro Nederland B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
verder ook te noemen Sopro,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G.B.A. Bol.





1. Het verloop van de procedure

[eiser] heeft Sopro in kort geding doen dagvaarden.
Sopro heeft voor de zitting producties toegezonden.
De zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2010. Daarvan is aantekening gehouden.
Sopro heeft een pleitnotitie overgelegd.
Hierna is uitspraak bepaald.





2. De feiten

Tussen partijen staat, voor zover van belang voor het treffen van een voorlopige voorziening, het volgende vast:

2.1. In de middag van 7 januari 2010 heeft [eiser] in het bijzijn van de heer [A] van Sopro een arbeidsovereenkomst getekend, waarin [eiser] aangesteld wordt in de functie van account manager tegen een bruto jaarsalaris van € 54.000,-- inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. De ingangsdatum van het dienstverband is 1 maart 2010, de duur bedraagt 12 maanden met een proeftijd van 1 maand.

2.2. In artikel 9.1 van de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:
“Indien Werknemer wegens ziekte niet in staat is de overeengekomen werkzaamheden uit te voeren, heeft hij niettemin recht op doorbetaling van het loon gedurende maximaal 104 weken, te rekenen vanaf de eerste dag van het verzuim, dan wel tot aan de datum van de beëindiging van deze Overeenkomst indien dit eerder geschiedt, zulks conform de volgende bepalingen:
• Vanaf de 1e week tot en met de 12e week van verzuim behoudt de Werknemer recht op 100% doorbetaling van zijn laatstverdiende bruto salaris. Vanaf de 13e week tot en met de 52e week van verzuim heeft de Werknemer recht op 70% van zijn laatstverdiende bruto basissalaris. Dit bedrag bedraagt niet meer dan 70% van het maximumdagloon en niet minder dan het geldende minimumloon (…)”

2.3. In de avond van 7 januari 2010 is [eiser] in het ziekenhuis opgenomen vanwege een meervoudig hartinfarct. Hij is gedotterd en er zijn twee stents geplaatst. Op 13 januari 2010 is [eiser] nogmaals gedotterd en is er opnieuw een stent geplaatst. Tijdens het dotteren is [eiser] nogmaals getroffen door een hartinfarct. Op 15 januari 2010 is [eiser] ontslagen uit het ziekenhuis.

2.4. Op 18 februari 2010 heeft [eiser] tijdens een gesprek met [A] aangegeven dat hij op 1 maart 2010 niet zal kunnen beginnen met werken.

2.5. Per brief van 25 februari 2010, persoonlijk bij [eiser] afgegeven op 26 februari 2010, heeft Sopro het volgende aan [eiser] medegedeeld:
“(…)
Op 15 december 2009 heb ik je, zoals wij overeengekomen waren, een arbeidsovereenkomst gestuurd. Dit is een jaarcontract met één maand proeftijd.
Deze overeenkomst hebben wij begin januari, in goede gezondheid, ondertekent. Enkele weken geleden heb ik je gebeld betreffende je keuze auto, zodat ik tijdig een voorloopauto kon inzetten. Tijdens dit gesprek vertelde je me dat er problemen waren met je hart en hoopte 1 maart bij ons te kunnen beginnen. Tevens melde je dat ik nog maar even moest wachten met het bestellen van de auto.

Ik heb je 18-2-200 gebeld om te vragen hoe het met je ging en je gaf mij op dat moment duidelijk te kennen dat je voorlopig niet kan en mag werken, en dat 1 maart als aanvangsdatum zeker geen optie zou zijn. Tevens deelde je mij mede dat je volgens je artsen minimaal 3 maanden of meer nodig hebt voor herstel en dat je al meerdere toevallen had gehad.

Wij hebben jouw sofinummer vandaag ontvangen en aangemeld bij onze ziektekostenverzekeraar waar op wij, tot onze grote schrik, een reactie terug kregen. Zij melden dat zij geen vergoeding verstrekken aan Sopro voor het ziekteverzuim van [eiser] omdat deze al voor 1 maart ziek zou zijn geweest. Indien de ziekmelding na indiensttreding van 1 maart 2010 zou zijn geweest dan zouden wij wel verzekerd zijn.

Wij hebben direct verschillende juristen geraadpleegd over de eventuele mogelijkheden. Hun conclusie is duidelijk.
Wij moeten de gesloten overeenkomst op voorhand beëindigen daar een proeftijd, nodig voor de beoordeling, niet mogelijk is. Indien wij je aannemen is het risico voor Sopro Nederland, in geval van ziekte, maximaal 5 jaar van kracht wat niet te verzekeren is. De kosten komen volledig op Sopro Nederland BV.

Wij hebben teven overleg gehad met het moederbedrijf “Sopro Duitsland”. Ook zij hebben geen mogelijkheden om dit af te dekken en verplichten mij tot de onvriendelijke noodgedwongen actie.

Conclusie:
Sopro Nederland annuleert de aangegane arbeidsovereenkomst met [eiser], wonende [adres] te [woonplaats], vóór de ingangsdatum van 1-3-2010 omdat een proeftijd nodig voor beoordeling niet mogelijk is wegens ziekte.

Wellicht zijn wij gaarne bereid om na je herstel een gesprek te hebben om te zien of wij opnieuw tot een overeenkomst kunnen komen.

Het spijt mij ten diepste dit besluit te moeten nemen, het is onmacht van beide partijen maar de wet, verzekeraars en het moederbedrijf, laten mij geen ruimte om anders te kunnen beslissen.

Ik hoop op een spoedig herstel en hoop dat we weer snel om de tafel mogen zitten betreffende de toekomst.
(…)”

De brief is voor gezien getekend door [eiser] op 26 februari 2010.

2.6. Op 26 februari 2010 heeft de gemachtigde van [eiser] per brief gericht aan Sopro de vernietigbaarheid van het ontslag ingeroepen wegens een verboden onderscheid op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (hierna: WGBH/CZ)





3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert bij wege van voorlopige voorziening bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Sopro tot:

primair:
a. betaling van 100% van het salaris van € 4.500,-- bruto per maand inclusief eindejaarsuitkering en vakantiebijslag over de periode van 1 maart 2010 tot en met 21 mei 2010, te vermeerderen met de wettelijke verhoging wegens vertraging ex artikel 7:625 BW, de beide bedoelde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata tot aan de dag der voldoening;
b. betaling van 70% van het hier bovengenoemde salaris van 22 mei 2010 tot en met het einde van het dienstverband indien de heer [eiser] arbeidsongeschikt blijft, te vermeerderen met de wettelijke verhoging wegens vertraging ex artikel 7:625 BW, de beide bedoelde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening;
c. het opstellen van een plan van aanpak als nader omschreven in artikel 7:658a lid 3 BW binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte daarvan dat gedaagde in gebreke blijkt aan deze veroordeling te voldoen.

subsidiair:
d. betaling van een bedrag van € 18.000,-- aan [eiser] ten titel van schadevergoeding ex artikel 7:611 BW, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;

primair en subsidiair:
e. betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 357,00 en proceskosten.

3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het door Sopro gegeven ontslag vernietigbaar is, omdat zij bij het beëindigen van de arbeidsverhouding met [eiser] een onderscheid heeft gemaakt tussen personen op grond van een werkelijke of vermeende handicap of chronische ziekte. Dit onderscheid is verboden op grond van artikel 4 sub b WGBH/CZ. Dat Sopro het verboden onderscheid maakt, blijkt uit haar onderbouwing van de opzegging in de brief van 25 februari 2010. Daarin geeft zij aan dat het dienstverband wordt beëindigd omdat er geen vergoeding kan worden verkregen voor het ziekteverzuim van [eiser] omdat dit reeds van voor 1 maart 2010 dateerde. Daarnaast geeft zij in de brief aan dat het dienstverband wordt beëindigd, omdat een proeftijd, nodig voor de beoordeling, niet mogelijk is. Sopro ging ervan uit dat [eiser] als gevolg van zijn hartinfarcten voortdurend of langdurig beperkingen in zijn functioneren zou ondervinden en dat er dus sprake was van een chronische ziekte.

3.3. Sopro voert verweer. Zij voert ten eerste aan dat zij geen verboden onderscheid wegens een werkelijke of vermeende handicap of chronische ziekte heeft gemaakt, omdat er geen sprake is van een (vermeende) handicap of chronische ziekte. Er is wel sprake van een ziekte, maar deze is niet chronisch. Het herstel van [eiser] neemt enige tijd in beslag, maar op termijn kan hij weer aan het werk. Daarnaast is het probleem opgelost door het plaatsen van stents in de aders, zodat er op termijn ook geen sprake meer is van een ziekte. In de werksituatie zal er geen sprake zijn van medische beperkingen, ook als [eiser] medicijnen moet blijven slikken en een dieet moet volgen.
Ten tweede stelt Sopro zich op het standpunt dat zij de arbeidsovereenkomst met [eiser] voor aanvang van de proeftijd heeft beëindigd, omdat het voor haar niet mogelijk was om te beoordelen of [eiser] in de praktijk geschikt was voor de functie, of de werkzaamheden naar behoren werden verricht en of de samenwerking met collega’s bevredigend was.





4. De beoordeling

4.1. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening. Een vordering tot betaling van loon is naar het oordeel van de kantonrechter naar haar aard voldoende spoedeisend, welke spoedeisendheid ook uit de stellingen van [eiser] blijkt. [eiser] is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.

4.2. Vooropgesteld moet worden dat voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Aan deze voorwaarde is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan.

4.3. In het geding is de vraag of Sopro jegens [eiser] onderscheid heeft gemaakt op grond van een werkelijke of vermeende chronische ziekte door de arbeidsovereenkomst te beëindigen reeds voor aanvang van de proeftijd.

4.4. Het uitgangspunt is dat zowel de werkgever als de werknemer de bevoegdheid toekomt de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, indien een proeftijd is bedongen en deze nog niet is verstreken (art. 7:676 BW). Een werkgever heeft aldus de vrijheid om de arbeidsovereenkomst tijdens of zelfs nog vóór aanvang van de proeftijd op te zeggen. De opzegverboden die genoemd worden in de artikelen 7:670 BW en 7:670a BW zijn gedurende de proeftijd niet van toepassing. De Hoge Raad heeft echter wel bepaald dat onder bepaalde omstandigheden een ontslag van een werknemer in de proeftijd in strijd kan zijn met goed werkgeverschap en de werkgever schadeplichtig kan maken (HR 10 november 2000, JAR 2000/ 249, Triple P/TAP). Daarnaast heeft de Hoge Raad aangegeven dat de opzeggingsbevoegdheid tijdens de proeftijd door de werkgever niet mag worden misbruikt. Van een zodanig misbruik is, aldus de Hoge Raad, sprake indien moet worden aangenomen dat de beëindiging berustte op discriminatie (HR 13 januari 1995, NJ 1995, 430, Codfried/ ISS).

4.5. In het verlengde hiervan handelt een werkgever die de opzeggingsbevoegdheid aanwendt wegens een werkelijke of vermeende handicap of chronische ziekte van de werknemer, in strijd met artikel 4, aanhef en onder b, WGBH/CZ. Hierin is bepaald dat het verboden is om onderscheid te maken op grond van een werkelijke of vermeende handicap of chronische ziekte bij het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding. De WGBH/CZ verbiedt niet het ontslag voorafgaand aan of tijdens de proeftijd wegens een werkelijke of vermeende handicap of chronische ziekte, indien dat ontslag gebaseerd is op de grond dat de werknemer niet geschikt is voor de vervulling van de wezenlijke functievereisten (TK 2001-2002, 28168 nr. 3, p. 34 verwijzend naar overweging 17 van Richtlijn 2000/78/EG). Bij gerede twijfel aan de geschiktheid van de werknemer tijdens de proeftijd dient de werkgever te bewijzen dat deze twijfel gebaseerd is op objectieve en zakelijke criteria, die niets van doen hebben met de handicap of chronische ziekte van de werknemer (CGB 17 maart 2005, 2005-44). Daarom ligt eerst de vraag voor of bij Sopro goede twijfel bestaat of [eiser] geschikt is voor de functie van account manager. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, kan vervolgens worden beoordeeld of Sopro onderscheid heeft gemaakt op grond van een werkelijke of vermeende chronische ziekte jegens [eiser] door de arbeidsovereenkomst te beëindigen voor aanvang van de proeftijd.

4.6. Ter zitting heeft Sopro aangevoerd dat zij bereid was het hoge salaris van [eiser] te betalen, omdat zijn input, gelet op zijn ervaring bij zijn vorige werkgever en kennis van de branche, van belang zou zijn voor de onderneming. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat zij, als [eiser] daartoe in staat is, alsnog een arbeidsrelatie met hem zou willen aangaan. Sopro heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan aan de geschiktheid van [eiser] voor de vervulling van de wezenlijke functievereisten getwijfeld zou moeten worden. Gelet op het voorgaande kan als genoegzaam vaststaand worden aangenomen dat [eiser] bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst geschikt was voor de wezenlijke functievereisten die aan het werk als account manager worden gesteld en dat ten aanzien van die geschiktheid geen wijziging is opgetreden.

4.7. Voor het antwoord op de vraag of Sopro jegens [eiser] onderscheid heeft gemaakt op grond van een werkelijke of vermeende chronische ziekte door de arbeidsovereenkomst te beëindigen vóór aanvang van de proeftijd, wordt als volgt overwogen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het definiëren van de begrippen handicap en chronische ziekte noodzakelijk noch wenselijk was (TK 2001-2002, 28168 nr. 3, p. 24). Naar het oordeel van de wetgever gaat het immers om situationeel bepaalde beperkingen die een handicap of een chronische ziekte met zich mee kan brengen en niet om nauw te omschrijven eigenschappen van een persoon. Volgens de memorie van toelichting zijn de begrippen in het algemeen spraakgebruik voldoende duidelijk en hebben ze in het maatschappelijk taalgebruik een duidelijke betekenis. Bij een vermeend chronische ziekte gaat het om het geval waarin ten onrechte wordt aangenomen dat er sprake is van een chronische ziekte (TK 2001-2002, 28168 nr. 3, p. 24). Volgens het algemeen spraakgebruik dient onder het begrip chronische ziekte te worden verstaan het langdurig gestoord zijn van de werking van één of meerdere organen. De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat de ziekte die [eiser] heeft chronisch van aard is. Immers, vast staat dat hij op 7 januari 2010 in het ziekenhuis is opgenomen vanwege een meervoudig hartinfarct, dat hij op de dag van opname is gedotterd, dat er meerdere stents zijn geplaatst en dat hij enkele dagen later opnieuw door een hartinfarct is getroffen. Ook staat vast dat de artsen hebben aangegeven dat [eiser] meer dan drie maanden nodig zou hebben voor zijn herstel. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat het langzaam aan beter met hem gaat en dat de verbetering met name is ingetreden na het verkrijgen van medicijnen. Ook heeft hij aangegeven dat hij later in de maand mei te horen krijgt of hij een bypass-operatie zou moeten ondergaan. Ten gevolge van deze operatie zou, naar het oordeel van de kantonrechter, het chronische karakter van de ziekte van [eiser] kunnen verdwijnen. Thans moet echter nog worden uitgegaan van een chronische ziekte.

4.8. De kern van het verweer van Sopro is dat zij geen verboden onderscheid heeft gemaakt wegens een werkelijke of vermeende chronische ziekte. Naar de mening van Sopro is er bij [eiser] wel sprake van een ziekte, maar niet van een ziekte die (vermeend) chronisch van aard is. Zelfs indien de kantonrechter het standpunt van Sopro volgt dat zij in het geval van [eiser] geen onderscheid heeft gemaakt op grond van een chronische ziekte, dan nog heeft zij, gelet op haar brief van 25 februari 2010 in samenhang bezien met hetgeen is overwogen bij rechtsoverweging 4.7, onderscheid gemaakt op grond van een vermeend chronische ziekte. Immers, in alinea 4 van genoemde brief schrijft Sopro dat de ziektekostenverzekeraar haar geen vergoeding verstrekt voor het ziekteverzuim van [eiser], omdat [eiser] al vóór 1 maart 2010 ziek zou zijn geweest. Indien de ziekmelding na indiensttreding van 1 maart 2010 zou zijn geweest, dan zou zij wel verzekerd zijn. Vervolgens schrijft Sopro in alinea 5 van voormelde brief dat, in geval van ziekte, het risico voor haar voor maximaal 5 jaar van kracht is, hetgeen niet te verzekeren is en dat het moederbedrijf ‘Sopro Duitsland’ ook geen mogelijkheden heeft om dit risico af te dekken. Tot slot schrijft zij in haar conclusie dat zij de aangegane arbeidsovereenkomst annuleert omdat een proeftijd nodig voor de beoordeling niet mogelijk is wegens ziekte. Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter kan de inhoud van de hiervoor weergegeven alinea’s in de brief van 25 februari 2010 in onderling samenhang bezien, niet anders begrepen worden dan dat Sopro bij het ontslag van [eiser] er mogelijk ten onrechte vanuit is gegaan dat hij vanwege zijn ziekte langdurig niet beschikbaar zou zijn voor werk. Immers, op dat moment was niet duidelijk of de ziekte van [eiser] al dan niet chronisch van aard zou zijn. Dit wettigt de conclusie dat Sopro een door artikel 4 WGBH/CZ verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van een vermeend chronische ziekte bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Een dergelijke beëindiging is vernietigbaar op grond van artikel 9 WGBH/CZ.

4.9. Op basis van de huidige stand van zaken, is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, voldoende aannemelijk geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat er sprake is van een door de WGBH/CZ verboden onderscheid bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst door Sopro. Het standpunt van Sopro, dat zij [eiser] tijdens de proeftijd niet heeft kunnen beoordelen, kan hier niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking meer. De primaire vordering ter zake van het betalen van 100% van het overeengekomen brutoloon per maand over de periode van 1 maart 2010 tot en met 21 mei 2010 respectievelijk van 70% van het overeengekomen brutoloon per maand over de periode van 22 mei 2010 tot het einde van het dienstverband zal worden toegewezen. Blijkens artikel 3.1 van de arbeidsovereenkomst bedraagt het overeengekomen bruto jaarloon € 54.000,--, inclusief eindejaarsuitkering en vakantietoeslag. Ter zitting heeft Sopro onweersproken gesteld dat [eiser] op basis van het afgesproken bruto jaarloon een bruto maandloon zou ontvangen van € 3.868,19. Gelet op de artikelen 3.2 en 3.3 van de arbeidsovereenkomst stelt de kantonrechter vast dat dit bruto maandloon exclusief de eindejaarsuitkering en de vakantiebijslag is, zodat de eindejaarsuitkering en de vakantiebijslag naast het toe te kennen bruto maandloon dienen te worden uitbetaald. De kantonrechter ziet aanleiding, gelet op de omstandigheden van dit geval waaronder de verklaring van [eiser] dat hij een uitkering in het kader van zijn ziekte heeft ontvangen, om de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW te matigen tot nihil. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de respectieve vervaldata tot aan de voldoening.

4.10. Met betrekking tot het sub c. gevorderde overweegt de kantonrechter dat artikel 7:658a lid 1 BW de werkgever verplicht om de arbeidsongeschikte werknemer te re-integreren in zijn eigen of aangepast werk, of in passend werk binnen of buiten de onderneming. Lid 3 van genoemd artikel bepaalt dat de werkgever in dat kader een plan van aanpak opstelt. Een dergelijk plan van aanpak wordt krachtens artikel 4 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar door de werkgever in overeenstemming met de werknemer opgesteld, indien, kort gezegd, uit het oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst blijkt dat er nog mogelijkheden zijn om de terugkeer naar arbeid van de werknemer te bevorderen. Nu Sopro, gezien de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [eiser], niet aan haar verplichtingen ex artikel 7:658a lid 1 BW heeft voldaan en er ook geen oordeel voorhanden is van de bedrijfsarts dan wel arbodienst, kan Sopro niet op grond van artikel 7:658a lid 3 BW verplicht worden tot het opstellen van een plan van aanpak. Hieruit volgt dat de vordering dienaangaande zal worden afgewezen.

4.11.[eiser] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. [eiser] heeft niet of onvoldoende gesteld, gespecificeerd en/of onderbouwd dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en/of moeten worden aangemerkt als buitengerechtelijke kosten, reden waarom de kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De kantonrechter zal dit onderdeel van de vordering afwijzen.

4.12. Sopro zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser].





Beslissing

De kantonrechter:

geeft de volgende onmiddellijke voorziening:

veroordeelt Sopro om aan [eiser] te betalen:
a. het netto equivalent van € 3.868,19 bruto per maand aan loon over de periode van 1 maart 2010 tot en met 21 mei 2010, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata tot een de voldoening ervan;
b. het netto equivalent van € 2.707,73 bruto per maand aan loon voor elke maand vanaf 22 mei 2010 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de voldoening ervan;

wijst de vordering sub c. af.

veroordeelt Sopro tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 695,93, waarin begrepen € 400,-- aan salaris gemachtigde;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.





Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl