- rechtspraak
Datum uitspraak: 08-09-2010
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
[eiser] heeft zijn vordering voor het overige gebaseerd op het gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2 onder b BW, inhoudende dat een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kennelijk onredelijk kan zijn wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij opzegging. De kantonrechter stelt voorop dat ook bij de beoordeling van de vordering op deze grond eerst aan de hand van de omstandigheden van het geval, zoals deze zich voorafgaand aan en ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan, tezamen en in hun onderling verband bezien, moet worden vastgesteld of sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag alvorens (bij bevestigende beantwoording) kan worden toegekomen aan de vraag welke vergoeding aan de werknemer toekomt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2009 (JAR 2009, 305) volgt dat het bij de beoordeling van de kennelijke onredelijkheid, naar de kern genomen, aankomt op de vraag of het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. Het enkele feit dat de werkgever geen financiële voorziening voor de werknemer heeft getroffen is in het algemeen, behoudens bijzondere omstandigheden, onvoldoende om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is (HR 12 februari 2010 JAR 2010,72).
Later ingetreden omstandigheden kunnen slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren van hetgeen niet later dan ten tijde van het ontslag kon worden verwacht (HR 17 oktober 1997 JAR 1997,245).
Klik hier voor de hele uitspraak.
Uwwet.nl