Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek - boek 7 - bijzondere overeenkomsten
artikel 685 - rechtspraak

LJN: BJ6970,Sector kanton Rechtbank Zwolle , 456807 HA 09-227

Datum uitspraak: 31-08-2009
Rechtsgebied: Handelszaak
Inhoudsindicatie: Arbeidszaak. Ontbinding. Bedrijfseconomische omstandigheden. Onjuiste toepassing van het afspiegelingsbeginsel doordat de functie van werknemer ten onrechte uitwisselbaar is geacht met een andere functie. Afwijzing.





Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle

zaaknr. : 456807 HA VERZ 09-227
datum : 31 augustus 2009

Beschikking op een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst

in de zaak van:

[VERZOEKENDE PARTIJ],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
verzoekende partij, verder te noemen: ‘[verzoekende partij]’,
gemachtigde mr. A.J.D. Bekius, advocaat te Zwolle,

tegen

[VERWERENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij, verder te noemen: ‘[verwerende partij]’,
gemachtigde mw. mr. O.C. IJzerman-Boute, jurist bij CNV BedrijvenBond te Utrecht.





De procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van 24 juni 2009 met bijgevoegde producties
- het verweerschrift van 12 augustus 2009 met bijgevoegde producties en
- de bij faxbrief van 13 augustus 2009 van de zijde van [verzoekende partij] nader ingezonden producties.

De mondelinge behandeling is gehouden op 17 augustus 2009. Verschenen zijn:
- namens [verzoekende partij] haar technisch directeur, de heer [B], en haar hoofd personeel & organisatie, mw. [M], vergezeld van mr. Bekius voormeld, en
- [verwerende partij], vergezeld van mw. mr. IJzerman-Boute voormeld.





Het geschil

[verzoekende partij] heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] wegens gewichtige redenen per 24 september 2009, onder toekenning van een vergoeding naar billijkheid conform de afvloeiingsregeling zoals opgenomen in artikel 7.1 van het Sociaal Plan.

[verwerende partij] heeft zich verzet tegen een ontbinding en de afwijzing van het verzoek bepleit. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat, indien desondanks tot een ontbinding wordt gekomen, aan hem een vergoeding naar billijkheid dient te worden toegekend zoals bepaald in artikel 7.1 van het Sociaal Plan, onder verhoging van die vergoeding indien de opzegtermijn niet in acht is genomen en onder toevoeging van een wederindiensttredings-voorwaarde.





Vaststaande feiten

Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. [verzoekende partij] exploiteert op twee locaties in [vestigingsplaats] een verf- en verfpastafabriek.
b. [verwerende partij], geboren op[datum], is op [datum] bij [verzoekende partij] in dienst getreden. De laatst door hem vervulde functie is ‘medewerker tapperij’ binnen de productie-unit ‘synthetisch’. Het laatst door hem verdiende salaris bedraagt € 1.966,23 exclusief ploegentoeslag, vakantietoeslag en andere emolumenten.
c. [verwerende partij] is op [datum] uitgevallen en is sindsdien onveranderd volledig arbeids-ongeschikt. Vanaf februari 2009 verricht [verwerende partij] op arbeidstherapeutische basis passende werkzaamheden binnen een andere afdeling.
d. Vanwege een sterk teruglopende omzet en het ontstaan van een sterk verliesgevende exploitatie in het eerste kwartaal van 2009 heeft [verzoekende partij] - naast onder meer het instellen van een vacaturestop en het uitstellen van nieuwbouw - zich een reorganisatie voorgenomen, waarbij ook haar personeel in omvang zal worden gereduceerd. De ondernemingsraad van [verzoekende partij] heeft ten aanzien van die reductie positief geadviseerd.
e. [verzoekende partij] heeft in totaal 23 arbeidsplaatsen doen vervallen. Van vijf medewerkers is het tijdelijke contract niet verlengd en met zestien medewerkers heeft [verzoekende partij] een beëindigings-overeenkomst gesloten.
f. Krachtens het op 23 juni 2009 vastgestelde Sociaal Plan wordt - zo bepaalt artikel 7.1 - aan alle boventallig verklaarde medewerkers wiens dienstverband eindigt als gevolg van de reorganisatie een vergoeding toegekend op basis van de kantonrechtersformule zoals die gold voor 1 januari 2009 met een correctiefactor 0,8. De vakorganisaties hebben hun goedkeuring aan dit plan gehecht.





Verzoek

[verzoekende partij] vraagt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, bestaande uit een noodzakelijke sanering van haar loonkosten, zulks ter waarborging van de continuïteit van haar bedrijf. Als gevolg hiervan heeft zij drieëntwintig functies laten vervallen, waaronder twee functies van ‘medewerker tapperij’. Nu die functie uitwisselbaar is met de functie van ‘medewerker productie’ van de betreffende locatie, komt [verwerende partij] op basis van het afspiegelingsbeginsel voor afvloeiing in aanmerking. Ander passend werk heeft [verzoekende partij] niet voorhanden; er zijn evenmin passende vacatures. Er moet dan ook om die reden een einde komen aan het dienstverband. Daarvoor is geenszins redengevend dat [verwerende partij] thans volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de financiële situatie is er slechts ruimte voor een aan [verwerende partij] te betaling vergoeding die gebaseerd is op het met de vakorganisaties bereikte Sociaal Plan. Er bestaat geen bezwaar tegen het verzoek om de wederindienstredingsvoorwaarde toe te voegen aan de uitspraak.





Verweer

[verwerende partij] heeft allereerst aangevoerd dat het verzoek in feite stoelt op zijn arbeidsongeschiktheid zodat het verzoek al om die reden, al dan niet bij wege van reflexwerking, niet toewijsbaar is. [verwerende partij] heeft daarnaast bestreden dat [verzoekende partij] het afspiegelings-beginsel juist heeft toegepast, doordat óf teveel functies zijn meegenomen óf niet alle functies in acht zijn genomen. Er is dan ook geen grond voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Een ontbinding zal [verwerende partij] zwaar treffen nu hij arbeidsonge-schikt is. Er is bij een ontbinding dan ook aanleiding voor een toekenning van de vergoeding conform het Sociaal Plan, onder toevoeging van een wederindiensttredingsvoorwaarde, in die zin dat [verzoekende partij] hem bij voorrang weer in dienst zal moeten nemen indien zich voor 17 februari 2010 een vacature voordoet waarvoor hij desverlangd in aanmerking komt.





De beoordeling

1. [verzoekende partij] heeft aan haar verzoek tot ontbinding zwaarwichtige bedrijfseconomische omstandigheden ten grondslag gelegd. Onomstreden is echter dat [verwerende partij] vanaf 5 januari 2009 volledig arbeidsongeschikt is. Nu onbestreden is aangevoerd dat het uitzicht op zijn herstel onduidelijk is, past, gezien de bescherming die de wetgever bij ziekte aan een werknemer heeft willen toekennen, bij een verzoek als dit terughoudendheid, zeker indien het verzoek wordt ingediend op een tijdstip dat de arbeidsongeschiktheid nog geen twee jaar heeft geduurd. Er zullen zwaarwegende redenen moeten zijn om dan een arbeidsovereenkomst te ontbinden.

2. [verwerende partij] heeft niet bestreden dat een inkrimping van de onderneming, en daarmee een sanering van de bedrijfskosten, op grond van bedrijfseconomische redenen dringend geboden is en dat in het kader van deze sanering van de kosten ook op personeelslasten dient te worden bespaard. [verwerende partij] heeft daarbij evenmin bestreden dat [verzoekende partij] er niet aan ontkomt om te snijden in kosten van personeel met een aanstelling voor onbepaalde tijd.

3. Bij die sanering te maken keuzes komt naar het oordeel van de kantonrechter betekenis toe aan de criteria die door het UWV Werkbedrijf zouden zijn gehanteerd, zoals het Ontslag-besluit, met name paragraaf 4 daarvan. Dit betekent dat [verzoekende partij] aannemelijk dient te maken dat die sanering meebrengt dat met in achtneming van het afspiegelingsbeginsel en andere naar omstandigheden redelijkerwijs te hanteren criteria de arbeidsplaats van [verwerende partij] dient te vervallen en dat hij niet in aanmerking kan komen voor herplaatsing in enige andere functie binnen de organisatie van [verzoekende partij]. Daarbij dient [verzoekende partij] voldoende rekening te houden met naar de wet en overigens naar redelijkheid in aanmerking te nemen omstandigheden van [verwerende partij].

4. Wat betreft de keuze van [verzoekende partij] om op haar productie- en uitvulafdelingen ‘synthetisch’ (ook) een arbeidsplaats van ‘medewerker tapperij’ - de door [verwerende partij] vervulde functie - te laten vervallen, geldt dat [verzoekende partij] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door de dalende afzet van haar verfproducten - welke daling door haar voorals-nog als langdurig wordt ingeschat - het geboden is om ook de bezetting van de productie- en logistieke afdeling, waarbinnen [verwerende partij] werkzaam is, in omvang terug te brengen.

5. Wat betreft het betoog van [verwerende partij] dat [verzoekende partij] het afspiegelingsbeginsel niet juist heeft toegepast, geldt het volgende.

5.1 Bij het afspiegelingsbeginsel wordt het personeel onderverdeeld in leeftijdsgroepen (15-25 jaar; 25-35 jaar; 35-45 jaar; 45-55 jaar; 55 jaar en ouder). Per leeftijdsgroep worden binnen een categorie uitwisselbare functies (binnen een bedrijfsvestiging) de werknemers met het kortste dienstverband het eerst voor ontslag voorgedragen. Van uitwisselbaarheid is sprake indien het gaat om werkzaamheden die naar aard, niveau en beloning onderling gelijkwaardig, vergelijkbaar en uitwisselbaar zijn, en ook de met die werkzaamheden belaste personen binnen bekwame tijd onderling uitwisselbaar zijn.

5.2 Gelet op voorgaande maatstaf kunnen de door [verwerende partij] genoemde functies binnen de productie-unit ‘WGF’ (WaterGedragen-Fabriek) alwaar watergebonden producten worden bereid, anders dan hij aanvoert, niet in aanmerking worden genomen. Nog daargelaten dat die productie-unit op een andere locatie is gevestigd, is in voldoende mate gebleken dat een ‘medewerker WGF’ meer en andere verantwoordelijkheden heeft dan een ‘medewerker tapperij’ en/of een ‘medewerker productie’ binnen de productie-unit ‘synthetisch’ en dat van zo’n medewerker vanwege de veel verdergaande automatisering van het productieproces meer kennis, vaardigheden en zelfstandigheid wordt verlangd. Uit de overgelegde functieomschrijving kan zulks blijken, waarbij evenmin is weersproken dat zo’n medewerker over een opleiding op MBO-niveau dient te beschikken als ook over leidinggevende capaciteiten. Tot slot geldt dat niet is weersproken dat de beloning van zo’n medewerker op hoger niveau ligt dan dat van een ‘medewerker tapperij’ en/of ‘medewerker productie’ binnen de unit ‘synthetisch’. Een en ander geldt in versterkte mate voor de door [verwerende partij] genoemde functie van ‘plaatsvervangend chef productie unit’. Deze functies kunnen daardoor niet uitwisselbaar worden geacht.

5.3 Anderzijds is in onvoldoende mate aannemelijk geworden dat, anders dan [verzoekende partij] ingang heeft willen doen vinden, de door [verwerende partij] beklede functie van ‘medewerker tapperij’ uitwisselbaar kan worden geacht met een ‘medewerker productie’.

5.3.1 Onweersproken heeft [verwerende partij] aangevoerd dat zijn functie is ingeschaald in schaal 3 van het door [verzoekende partij] gebruikte loonfunctiegebouw terwijl de functie van ‘medewerker productie’ is ingeschaald in schaal 4. Uit het overgelegde overzicht van de salarisschalen blijkt dat het eindloon van schaal 3 exclusief emolumenten circa € 240,00 lager is dan het eindloon van schaal 4. Dit verschil in beloning levert een sterke aanwijzing op dat de functies niet gelijkwaardig zijn.

5.3.2 Uit de door [verzoekende partij] overgelegde functieomschrijvingen blijkt voorts dat [verzoekende partij] voor een ‘medewerker productie’ de eis stelt van het beschikken over een LTS-diploma, welk diploma geen vereiste is doch slechts een voorkeur voor een ‘medewerker tapperij’. Onomstreden is dat [verwerende partij] ook niet over een LTS-diploma beschikt.

5.3.3 In de functieomschrijvingen zijn de bevoegdheden, taken en verantwoordelijkheden van de twee functionarissen beknopt aangeduid, zodanig dat de indruk wordt gewerkt dat er weinig verschil tussen de functies zou zijn. [verzoekende partij] heeft echter aangevoerd dat de inwerkperiode van een ‘medewerker productie’ die op de uitvulafdeling zou worden ingezet, korter is dan voor een ‘medewerker tapperij’ die naar de productieafdeling zou worden overgeplaatst. [verzoekende partij] heeft voorts erkend dat zij van een ‘medewerker productie’, anders dan ten aanzien van een ‘medewerker tapperij’, verlangt dat deze een zogenaamd ‘vakverfdiploma’ behaalt. Voor het behalen van zo’n diploma is voor een ‘medewerker productie’ een tijdsbeslag gemoeid van één dag per week gedurende een half jaar, ofwel circa 26 opleidingsdagen.

5.3.4 Voorts is ter zitting gebleken dat [verzoekende partij] bij onderbezetting op de productieafdeling steeds twee dezelfde van haar zes ‘medewerkers tapperij’ op die afdeling ‘synthetisch’ laat bijspringen. [verzoekende partij] heeft daarbij niet weersproken dat alle ‘medewerkers tapperij’ wel worden ingezet - voor uitvulwerkzaamheden onder toezicht - binnen de WGF-productie-unit.

5.4 Met het voorgaande is er daardoor onvoldoende grond voor de conclusie dat de functie van ‘medewerker tapperij’ uitwisselbaar kan worden geacht met de functie van ‘medewerker productie’.

5.5 [verzoekende partij] staat een inkrimping van de productie- en uitvulafdelingen voor met twee arbeidsplaatsen. Eén arbeidsplaats heeft [verzoekende partij] laten vervallen binnen de productie-afdeling, waarvoor zij een contract voor bepaalde tijd niet zal verlengen, zo heeft zij onbestreden aangevoerd. Voor zover de tweede te vervallen arbeidsplaats valt binnen de uitvulafdeling van de productie-unit ‘synthetisch’, geldt het volgende.

5.5.1 Vast staat dat die unit zes ‘medewerkers tapperij’ kent. Deze zes medewerkers vallen in de leeftijdsgroepen van 35 tot 45 jaar (2 werknemers), van 45 tot 55 jaar (2 werknemers, waaronder [verwerende partij]) en van 55 jaar en ouder (2 werknemers).

5.5.2 Nu alle leeftijdsgroepen van deze functie evenveel werknemers tellen, moet een redelijke toepassing van het afspiegelingsbeginsel meebrengen dat dan de werknemer met het kortste dienstverband voor ontslag in aanmerking wordt gebracht.

5.5.3 Op basis van het overgelegde werknemersoverzicht moet worden vastgesteld dat [verwerende partij] met zijn indiensttreding per 13 december 1999 van de ‘medewerkers tapperij’ niet het kortste dienstverband heeft.

5.5.4 De conclusie moet dan ook zijn dat het beroep van [verwerende partij] op het niet-naleven van het afspiegelingsbeginsel slaagt en dat [verzoekende partij] [verwerende partij] op onjuiste gronden voor ontslag wegens bedrijfseconomische redenen in aanmerking wil brengen.

6. Bij het voorgaande past nog de opmerking dat de omstandigheid dat [verwerende partij] thans wegens ziekte niet in staat is te werken, althans op dit moment slechts tot arbeidstherapeutische werkzaamheden in staat is, bij dit alles geen rol mag spelen, zoals hiervoor in punt 1. is overwogen, omdat de ontbinding anders (mede) op de arbeidsongeschiktheid van [verwerende partij] zou worden gebaseerd.

7. De kantonrechter zal, gelet op het voorgaande, het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dan ook afwijzen.

8. [verzoekende partij] zal met de proceskosten worden belast.





De beslissing

De kantonrechter:

- wijst het verzoek van [verzoekende partij] af;

- veroordeelt [verzoekende partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verwerende partij] begroot op € 400,00.





Aldus gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 31 augustus 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl