- rechtspraak
Datum uitspraak: 20-08-2010
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
De rechtbank stelt voorop dat het maatschappelijk belang erbij gediend is dat de
faillietverklaring van een lopende onderneming die is opgehouden met te betalen, zo
spoedig als mogelijk wordt uitgesproken. Onnodige voortzetting van de onderneming kan
namelijk tot schade leiden voor met name crediteuren en werknemers. Dit belang komt tot
uitdrukking in het feit dat eigen aangiften of verzoeken tot faillissement in voorkomende
gevallen ook buiten de roldag kunnen worden uitgesproken.
Dit belang komt onder spanning te staan als natuurlijke personen met een eigen
onderneming hangende een verzoek tot faillietverklaring, ter afwering daarvan een verzoek
tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indienen. Omdat met de voorbereiding van de
behandeling van een schuldsaneringsverzoek een termijn van maanden gemoeid is, in welke
termijn het faillissementsverzoek geschorst blijft, leidt het indienen van dergelijke
verzoeken tot lange onzekerheid over de status van het faillissementsverzoek en van de
onderneming. Hoewel in de praktijk blijkt dat vanwege deze tijdsdruk schuldsanerings-
verzoeken onvolledig worden voorbereid, doet het nadeel van de ongewisse status van
faillissementsverzoek en onderneming zich vooral gevoelen als het schuldsaneringsverzoek
wordt afgewezen en de verzoeker daarvan in hoger beroep komt; het faillissementsverzoek
blijft immers geschorst totdat onherroepelijk op het schuldsaneringsverzoek is beslist. Bij
hoger beroep en eventueel cassatie zal de schorsing al gauw vele maanden tot langer dan
een jaar belopen. Zulks is evenwel in overeenstemming met de keuze van de wetgever om
het belang van een natuurlijke persoon om in eerste instantie voor toepassing van de
schuldsaneringsregeling in aanmerking te komen, te stellen boven het belang van het
rechtsverkeer om kennelijk insolvente ondernemingen op verzoek van een of meer
schuldeisers zo voortvarend mogelijk in staat van faillissement te verklaren.
In de rechtspraktijk blijkt niet zelden dat ondernemende natuurlijke personen die zich niet wensen neer te leggen bij het faillissement van hun onderneming, ter afwering daarvan een schuldsaneringsverzoek indienen. Omdat als regel ook tijdens een wettelijk schuldsaneringstraject de onderneming beëindigd moet worden, is hun doel niet primair de toepassing van die regeling, maar het winnen van tijd om de door hen gedachte sanering van hun onderneming alsnog te realiseren.
De wet stelt in art. 287 lid 2 Fw als sanctie op het niet voortvarend of onvolledig indienen van het schuldsaneringsverzoek de niet-ontvankelijkheid van de verzoeker. Verdedigbaar is dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat, nu het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in de Faillissementswet inzake deze beslissing geen rechtsmiddel noemt, terwijl ook inhoudelijk gezegd kan worden dat de niet-ontvankelijkheid onverlet laat dat gewoon opnieuw een verzoekschrift kan worden ingediend. Hoven en Hoge Raad hebben evenwel dit gevolg niet getrokken, zodat het er rechtens voor moet worden gehouden dat hoger beroep tegen een niet-ontvankelijkverklaring mogelijk is. Daardoor is ook deze rechtbankbeslissing niet onherroepelijk en blijft het faillissementsverzoek door het instellen van een rechtsmiddel geschorst.
Het voorgaande impliceert dat de spanning tussen voortvarende faillietverklaring en de mogelijkheid van toepassing van de schuldsaneringsregeling extra onder spanning kan worden gezet door personen die naar het oordeel van de rechter in eerste instantie niet voortvarend of volledige verzoekschriften indienen en van de daarop volgende niet- ontvankelijkheidsbeslissing in hoger beroep en eventueel cassatie komen. De rechtbank is van oordeel dat deze ongewenste consequentie van het wettelijk stelsel niet door de wetgever voorzien en evenmin gewild is. Dit rechtvaardigt dat in voorkomende gevallen, ondanks de in art. 3a Fw neergelegde voorrang van schuldsanering boven faillissement, de rechter een afweging kan maken tussen de belangen van een verzoeker tot faillissement op het uitspreken daarvan en het belang van verzoeker tot schuldsanering op het van toepassen verklaren van de regeling. Daarbij kan bij de afweging van de wederzijdse belangen worden meegenomen dat als in hoger beroep alsnog de beslissing van de rechtbank op het schuldsaneringsverzoek wordt vernietigd, de gevolgen van een in de tussentijd uitgesproken faillissement eenvoudig ongedaan kunnen worden gemaakt door dat faillissement met toepassing van art. 15b Fw. alsnog om te zetten in een schuldsaneringsregeling.
Klik hier voor de hele uitspraak.
Uwwet.nl