Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN2128, Rechtbank Breda , 219452-FT-RK 10-815 en 219453/FT-RK 10-816

Datum uitspraak: 09-07-2010
Inhoudsindicatie: Dwangakkoord





Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team insolventierecht

verzoek ex art. 287a Fw

rekestnummers: 219452/FT-RK 10-815 en 219453/FT-RK 10-816
uitspraakdatum: 9 juli 2010

in de zaak van:

[verzoekster],
wonende te Tilburg,
verzoekster,

tegen

SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd te Amstelveen,
verweerster.

Partijen worden hierna [verzoekster] en SVB genoemd.





1. Het verloop van de procedure.

Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
- het op 12 mei 2010 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 23 juni 2010, alsmede de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen van SVB.





2. Het verzoek.

Dit strekt primair tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in art. 287a Fw en subsidiair tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.





3. De beoordeling.

3.1 Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek gaat de rechtbank uit van de navolgende vaststaande feiten.
- [verzoekster] heeft in totaal 11 concurrente schuldeisers, die in totaal een bedrag van eur 88.208,57 van haar te vorderen hebben. Tot deze schuldeisers behoort SVB, met een vordering van eur 5.370,74.
- [verzoekster] heeft op 11 mei 2010 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers. Deze regeling houdt in dat zij gedurende drie jaar maandelijks een gedeelte van haar inkomen mag behouden gelijk aan het zogenaamde vrij te laten inkomen (hierna te noemen: vtli), dat haar inkomsten boven het vtli maandelijks worden gereserveerd, dat van het gereserveerde bedrag 9% zal worden ingehouden voor bemiddelingskosten waarna het restantbedrag jaarlijks zal worden uitgekeerd aan de schuldeisers (mits tenminste eur 250,00 per schuldeiser beschikbaar is), dat jaarlijks een inkomenstoets zal plaatsvinden, en tenslotte dat de schuldeisers finale kwijting aan [verzoekster] zullen verlenen ter zake van hun mogelijke restantvorderingen na afloop van deze schuldregeling. Uitgaande van de huidige reserveringen van het inkomen van [verzoekster] zou dit voorstel leiden tot een uitkering aan de schuldeisers ter hoogte van 3,8% van hun vorderingen.
- SVB is de enige schuldeiser die geweigerd heeft in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, met als reden – sterk verkort weergegeven – dat zij in een geval als het onderhavige niet bevoegd is om in te stemmen met een schuldregeling.

3.2 [verzoekster] heeft ter onderbouwing van het verzoek onder meer aangevoerd – kort samengevat – dat zij sinds het overlijden van haar echtgenoot in januari 2009 er alles aan heeft gedaan om haar financiële problemen op te lossen. Ondanks haar leeftijd (55 jaar) is zij er in geslaagd om binnen twee maanden na het overlijden van haar echtgenoot een baan als verzorgende in een verpleegtehuis te vinden. Zij heeft inmiddels een vast contract voor 24 uur per week met een mogelijke uitloop naar 32 uur per week. Volgens [verzoekster] is dit naar redelijke verwachting het maximaal haalbare inkomen, omdat zij bij haar werkgever niet meer dan 32 uur per week kan werken. Verder heeft [verzoekster] aangevoerd dat de aangeboden schuldregeling voor alle schuldeisers gunstiger is dan de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat de kosten die gemoeid zijn met de wettelijke schuldsaneringsregeling, ertoe zullen leiden dat de uitkering die naar verwachting aan de schuldeisers kan worden gedaan zal worden verlaagd van 3,8% naar 1,18% van hun vorderingen.

3.3 SVB heeft – voor zover thans van belang – als verweer onder meer het volgende aangevoerd. De schuld van [verzoekster] aan SVB betreft een terugvordering van gelden die [verzoekster] op grond van de Remigratiewet heeft ontvangen. SVB heeft deze gelden teruggevorderd, omdat [verzoekster] niet had voldaan aan de voorwaarden waaronder die gelden aan haar waren verstrekt en omdat zij haar inlichtingenplicht niet was nagekomen. Op grond van de Remigratiewet was SVB onder deze omstandigheden verplicht om de gelden van [verzoekster] terug te vorderen. Het besluit waarbij SVB de gelden heeft teruggevorderd, is inmiddels onaantastbaar geworden doordat [verzoekster] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Daarmee staat vast dat SVB de gelden terecht heeft teruggevorderd van [verzoekster]. SVB stelt voorts, met een beroep op de hierna te bespreken wetsgeschiedenis, dat zij niet bevoegd is om in een geval als het onderhavige in te stemmen met de aangeboden schuldregeling door een uitzondering te maken op haar wettelijke terug- en invorderingsplicht. Volgens SVB is het de uitdrukkelijke wens van de wetgever om in een geval als het onderhavige de mogelijkheid voor het SVB om in te stemmen met een schuldregeling te blijven uitsluiten; SVB stelt dat er geen ruimte is om die wens van de wetgever te doorkruisen door aan SVB een dwangakkoord op te leggen. Gelet hierop meent SVB dat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord moet worden afgewezen. Daarnaast heeft SVB er op gewezen dat haar weigering om de schuld van [verzoekster] gedeeltelijk kwijt te schelden door in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is waartegen bezwaar openstaat (welk bezwaar door [verzoekster] is ingesteld) en beroep bij de administratieve rechter. Ook gelet hierop komt het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord niet voor toewijzing in aanmerking, aldus SVB.

3.4 Ingevolge art. 287a Fw kan een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord worden toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.

3.5 De rechtbank is met SVB van oordeel dat zij in dit geval niet bevoegd is om in te stemmen met een minnelijke schuldregeling en dat daarom niet kan worden geoordeeld dat SVB in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank overweegt daartoe dat sinds de inwerkingtreding van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid (Stb. 1996, 248) het (onder andere) SVB en UWV in beginsel niet langer is toegestaan om van terug- en invordering van teveel of ten onrechte betaalde sociale zekerheidsuitkeringen af te zien. Dezelfde dwingendrechtelijke terug- en invorderingsplicht is neergelegd in het op de Remigratiewet gebaseerde Uitvoeringsbesluit Remigratiewet (artikel 15 juncto artikel 13) waarop de vordering van SVB op [verzoekster] kennelijk is gegrond. De wetgever heeft later onderkend dat voormelde dwingendrechtelijke terug- en invorderingsplicht van SVB en UWV op gespannen voet stond met het inmiddels ontstane streven van de wetgever om het minnelijke traject te bevorderen met onder meer de (per 1 januari 2008 ingevoerde) mogelijkheid tot het opleggen van een dwangakkoord. Bij wet van 4 december 2008 (Stb. 2008, 510) heeft de wetgever daarom in een aantal sociale verzekeringswetten voor SVB en UWV de bevoegdheid gecreëerd om onder een aantal strikte voorwaarden af te zien van terugvordering door medewerking te verlenen aan een minnelijke schuldregeling. Daarbij heeft de wetgever uitdrukkelijk bepaald dat deze bevoegdheid niet geldt ten aanzien van vorderingen die zijn ontstaan door het niet nakomen van de inlichtingenplicht in de betreffende sociale zekerheidswet, indien voor het niet nakomen van de inlichtingenplicht een boete is opgelegd of een strafrechtelijke aangifte is gedaan. Voorts is van belang dat de wetgever in de memorie van toelichting op laatstgenoemde wet onder meer het volgende heeft overwogen (Kamerstukken II 2007-2008, 31586, nr. 3):

‘In de huidige sociale zekerheidswetgeving is echter geen expliciete mogelijkheid opgenomen voor het UWV en de SVB om mee te werken aan een (minnelijke) schuldregeling en daardoor af te zien van een (gedeelte van een) vordering. Dit betekent dat de debiteur of de bemiddelende schuldhulpverlener doorgaans de gang naar de rechter moet maken voor een wettelijke schuldregeling. De rechter heeft echter geen mogelijkheden om de vordering van de SVB of het UWV bij een (minnelijke) schuldregeling te betrekken’.

3.6 Door voormelde wetswijziging heeft de wetgever SVB en UWV de bevoegdheid willen geven om in bepaalde gevallen in te stemmen met een minnelijke schuldregeling. Ter gelegenheid van deze wetswijziging zijn de Remigratiewet en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit Remigratiewet niet gewijzigd met als gevolg dat SVB nog steeds niet bevoegd is om in te stemmen met een minnelijke schuldregeling ten aanzien van een op de Remigratiewet en het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet gegronde terugvordering. De rechtbank houdt het er daarom voor dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de dwingendrechtelijke terug- en invorderingsplicht van SVB ten aanzien van bepaalde vorderingen ingevolge de Remigratiewet, zoals de onderhavige onherroepelijke vordering van SVB op [verzoekster], onverminderd te handhaven. Nu de wetgever recentelijk heeft afgewogen in welke gevallen SVB wel en in welke gevallen SVB niet bevoegd is om in te stemmen met een minnelijke schuldregeling, en SVB daartoe in het onderhavige geval uitdrukkelijk niet bevoegd is, is de rechtbank van oordeel dat niet geconcludeerd kan worden dat SVB in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de door [verzoekster] aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen.

3.7 Het bovenstaande brengt mee dat het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord zal worden afgewezen. Het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal worden behandeld ter zitting van 16 augustus 2010 om 09.30 uur. Verzoekster dient dan de volgende stukken mee te nemen naar de zitting:
- een origineel uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (niet ouder dan drie maanden);
- een recente loonstrook;
- het terug- c.q. invorderingsbesluit van de Sociale Verzekeringsbank;
- een specificatie van de schulden aan Publiekszaken SoZa en ABN Amro bank.





4. De beslissing.

De rechtbank:

wijst het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord af;

bepaalt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden behandeld ter zitting van maandag 16 augustus 2010 om 09.30 uur;

bepaalt dat verzoekster zo spoedig mogelijk voor die zitting wordt opgeroepen.





Dit vonnis is gewezen door mr. Hulskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2010 in tegenwoordigheid van de griffier in tegenwoordigheid van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl