Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Regeling omgevingsrecht
<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >



Hoofdstuk 8. Indieningsvereisten met betrekking tot de gebieds- en soortenbescherming

Artikel 8.1.Gebiedsbescherming

1. In of bij de aanvraag om een vergunning als bedoeld in hoofdstuk IX van de Natuurbeschermingswet 1998, vermeldt de aanvrager voor welk beschermd natuurmonument de handeling of voor welk Natura 2000-gebied het project of de handeling gevolgen heeft. Als het meerdere natuurmonumenten of gebieden betreft, worden alle vermeld. Daarbij vermeldt de aanvrager wat de precieze afstand van het project of handeling tot het natuurmonument of het gebied is en voegt op kaartbeeld de locatie van het project of handeling in relatie tot het betreffende natuurmonument of gebied bij.

2. In of bij de aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid vermeldt de aanvrager naast de omschrijving van de aard en de omvang van het project of handeling tevens:
a. het belang van de aanvrager bij het verlenen van de vergunning;
b. de periode(s) waarbinnen de ecologisch relevante handelingen binnen het project plaatsvinden.

3. Bij een aanvraag betreffende een Natura 2000-gebied als bedoeld in het eerste lid, dient de aanvrager naast de gegevens, bedoeld in artikel 1.3 van deze regeling, een toets in indien er een mogelijke verslechtering is, maar zeker geen significante verslechtering. In deze toets worden de gevolgen gekwantificeerd en wordt onderzocht of er een reėle kans bestaat dat een project of handeling een negatief gevolg heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998.

4. Bij een aanvraag betreffende een Natura 2000-gebied als bedoeld in het eerste lid, dient de aanvrager naast de gegevens, bedoeld in artikel 1.3 van deze regeling, een passende beoordeling in indien er kans is op een significant gevolg, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998. De passende beoordeling bevat de volgende gegevens:
a. een gebiedsbeschrijving waarbij is aangegeven voor welke instandhoudingsdoelstellingen de betreffende gebieden zijn aangewezen;
b. voor welke specifieke instandhoudingsdoelstellingen het project een mogelijk negatief of positief gevolg heeft en voor welke specifieke instandhoudingsdoelstellingen het project geen gevolg heeft;
c. een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de gevolgen per individuele instandhoudingsdoelstelling met daarbij per kwalificerende soort of habitat een effectenbeschrijving;
d. een beschrijving van de concrete maatregelen die genomen kunnen worden om de negatieve gevolgen te verzachten of te voorkomen (mitigerende maatregelen);
e. of, en zo ja in welke mate de gevolgen van het project op de instandhoudingsdoelstellingen de gevolgen van andere projecten of plannen op diezelfde instandhoudingsdoelstellingen versterken.

5. Indien uit het vierde lid blijkt dat het project, ondanks mitigerende maatregelen als bedoeld in dat lid, onderdeel d, een mogelijk significante aantasting van een of meerdere instandhoudingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, oplevert, worden de volgende onderdelen aan de passende beoordeling toegevoegd:
a. een omschrijving van alternatieve oplossingen voor hetgeen beoogd wordt met het project, waarbij voldoende aannemelijk wordt gemaakt waarom het toch beter is dat de door de aanvrager voorgestelde uitvoering wordt gekozen;
b. een omschrijving van een eventuele dwingende reden van groot openbaar belang die met het project gediend wordt;
c. een omschrijving van de compenserende maatregelen die genomen kunnen worden voor de aangetaste natuurlijke kenmerken.

6. Ingeval reeds eerder voor hetzelfde project door de aanvrager een passende beoordeling is gemaakt, kunnen de gegevens, bedoeld in het vierde en vijfde lid, achterwege worden gelaten voor zover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van de activiteit.



Artikel 8.2.Soortenbescherming

1. In of bij de aanvraag om een vergunning als bedoeld in hoofdstuk V, titel III, afdeling 2a, van de Flora- en faunawet vermeldt de aanvrager:
a. een beschrijving van de handelingen die uitgevoerd zullen worden;
b. het doel en belang van de handelingen die zullen plaatsvinden;
c. voor welke beschermde soorten een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, zowel met de Nederlandse naam als de wetenschappelijke naam van de beschermde soorten;
d. voor welke verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet de vergunning wordt aangevraagd.

2. In of bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, dient de aanvrager een activiteitenplan in, dat bestaat uit de volgende onderdelen en gegevens:
a. een beschrijving van de aard van het gebied waarin de locatie van de handelingen is gelegen, de verspreiding van de beschermde soorten op en nabij die locatie en de functie van het gebied waarin die locatie is gelegen voor die soorten;
b. een beschrijving van de manier waarop de aanvrager de handelingen wil uitvoeren;
c. de periode waarin de handelingen uitgevoerd zullen worden;
d. de planning van de handelingen en de onderbouwing daarvan;
e. een beschrijving van een andere bevredigende oplossing en de reden waarom de aanvrager die oplossing niet gebruikt;
f. de effecten van de voorgenomen handelingen op de functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaats van de beschermde soorten;
g. de effecten van de voorgenomen handelingen op de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten;
h. een verantwoording van het onderzoek dat naar de effecten van de voorgenomen handelingen is gedaan;
i. een verantwoording van het onderzoek, dat naar de verspreiding van de beschermde soorten is gedaan;
j. een beschrijving van de eventuele maatregelen om schade aan de beschermde soort te voorkomen (mitigerende maatregelen);
k. een beschrijving van de eventuele maatregelen om onvermijdelijke schade aan de beschermde soort te herstellen (compenserende maatregelen);
l. een ingetekende topografische kaart met de locatie van de handelingen, de verspreiding van de beschermde soorten en de locatie van de mitigerende of compenserende maatregelen.

3. Indien de handeling gevolgen heeft voor vogels, geeft de aanvrager bij de vermelding van artikel 8.2, eerste lid, onderdeel b, een onderbouwing van een door de Vogelrichtlijn erkend belang.

4. Indien de handeling gevolgen heeft voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn geeft de aanvrager bij de vermelding van artikel 8.2, eerste lid, onderdeel b, een onderbouwing van een door de Habitatrichtlijn erkend belang.

5. Indien de handeling gevolgen heeft voor beschermde soorten als bedoeld in bijlage I van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten geeft de aanvrager bij de vermelding vanartikel 8.2, eerste lid, onderdeel b, een onderbouwing van eenin het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten genoemd belang.

6. Indien de aanvraag gevolgen heeft voor beschermde soorten als bedoeld in bijlage I van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, en is aangevraagd voor de belangen, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdelen h, i of j, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, onderbouwt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens:
a. dat er geen economisch gewin plaatsvindt;
b. dat er sprake is van zorgvuldig handelen.



Hoofdstuk 9. Bijzondere gevallen van bestuurlijke verplichtingen

§ 9.1. Gegevensverstrekking aan de inspecteur-generaal VROM

Artikel 9.1.Gegevensverstrekking aan inspectoraat-generaal VROM

1. Het bevoegd gezag verstrekt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, zo spoedig mogelijk na het tijdstip waarop het de beschikking daarover heeft gekregen, aan de inspecteur ten aanzien van inrichtingen of inrichtingen behorende tot een categorie waarvan de inspecteur schriftelijk heeft aangegeven gegevens te willen ontvangen. De inspecteur geeft het tijdstip aan tot wanneer hij de gegevens wil ontvangen.

2. Onder gegevens worden verstaan:
a. een afschrift van het milieueffectrapport, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, en de gegevens die daarop betrekking hebben;
b. een afschrift van een vergunning en de gegevens die betrekking hebben op het verlenen, wijzigen en intrekken van een vergunning;
c. afschriften van vergunningen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de wet;
d. afschriften van meldingen als bedoeld in artikel 8.41, eerste lid, van de Wet milieubeheer, met betrekking tot het oprichten of het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan;
e. afschriften van besluiten met betrekking tot voorschriftenals bedoeld in artikel 8.42 van de Wet milieubeheer;
f. afschriften van toezichtrapporten;
g. afschriften van correspondentie met de houder van een inrichting over de naleving van het bij of krachtens de wet gestelde;
h. afschriften van gedoogbeschikkingen en ontwerpen daarvan;
i. afschriften van handhavingsbeschikkingen en ontwerpen daarvan.

3. In afwijking van het eerste lid kan de inspecteur schriftelijk aangeven dat hij met betrekking tot de daarbij aangegeven inrichtingen of een categorie van inrichtingen slechts een daarbij aangegeven deel van de gegevens, genoemd in het tweede lid, wil ontvangen.

4. Eenmaal per kwartaal zendt het bevoegd gezag een overzicht van de bij hem binnengekomen klachten over de inrichtingen, bedoeld in het eerste lid, aan de inspecteur.



§ 9.2. Bepaling beste beschikbare technieken



Artikel 9.2Toevoegen omschrijving

Het bevoegd gezag, dan wel, in gevallen waarin een vergunning krachtens artikel 6.2 van de Waterwet is aangevraagd, het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen, houdt bij de bepaling van de voor de inrichting of met betrekking tot een lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken en monitoringeisen rekening met de relevante BBT-conclusies en Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken, die zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.



Artikel 9.3Toevoegen omschrijving

1. Indien het bevoegd gezag vergunningvoorschriften vaststelt op basis van een beste beschikbare techniek die niet in een van de desbetreffende BBT-conclusies staat beschreven: a. zorgt hij ervoor dat de techniek wordt bepaald rekening houdend met artikel 5.4, derde lid, van het besluit, en
b. is artikel 5.5, zesde en zevende lid, van het besluit van overeenkomstige toepassing.

2. Indien de in het eerste lid genoemde BBT-conclusies geen met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus bevatten, zorgt het bevoegd gezag ervoor dat de in het eerste lid bedoelde methode een niveau van milieubescherming garandeert dat gelijkwaardig is aan dat van de beste beschikbare technieken als beschreven in de BBT-conclusies.



Artikel 9.4Toevoegen omschrijving

1. Door het bevoegd gezag vastgestelde emissiegrenswaarden worden uitgedrukt voor dezelfde of kortere periodes en voor dezelfde referentieomstandigheden als die welke gelden voor met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus van de relevante BBT-conclusies.

2. Indien het bevoegd gezag in afwijking van het eerste lid emissiegrenswaarden vaststelt met andere waarden, perioden of referentieomstandigheden:
a. verbindt het bevoegd gezag aan de vergunning als eisen voor de monitoring van de desbetreffende emissies de verplichting dat de resultaten van de monitoring:
1°. beschikbaar zijn voor dezelfde termijn en referentieomstandigheden als voor de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus;
2°. regelmatig of ten minste jaarlijks worden gemeld aan het bevoegd gezag in een overzicht dat een vergelijking mogelijk maakt met de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus;
3°. worden weergegeven in een zodanig overzicht dat een vergelijking mogelijk is met de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus;
b. beoordeelt het bevoegd gezag ten minste jaarlijks de resultaten van de monitoring van deze emissies, teneinde na te gaan of de emissies in normale bedrijfsomstandigheden niet hoger zouden zijn dan de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus.

-

De Regeling omgevingsrecht is voor het laatst geactualiseerd op: 17 maart 2015.

De status van deze wet is: zeer goed.

Klik hier voor meer informatie.

<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl