Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Wet milieubeheer
<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >



Hoofdstuk 5. Milieukwaliteitseisen

Titel 5.1. Algemene bepalingen ten aanzien van milieukwaliteitseisen

Artikel 5.1

1. In het belang van de bescherming van het milieu kunnen, voor zover dit van meer dan provinciaal belang is, bij algemene maatregel van bestuur eisen worden gesteld ten aanzien van de kwaliteit van onderdelen van het milieu vanaf een daarbij te bepalen tijdstip.

2. Bij de beslissing tot het vaststellen van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval betrokken:
a. de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens,
b. de beschikbare gegevens inzake de bestaande toestand van het milieu,
c. de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu,
d. de mogelijkheid om de risico’s voor het milieu als gevolg van de bij het stellen van de eis in aanmerking te nemen milieubelastende factoren zo klein als redelijkerwijze mogelijk is te maken, en
e. de redelijkerwijs te verwachten, uit de verwerkelijking van de te stellen eis voortvloeiende financiële en economische gevolgen, voor zover deze voor de vaststelling van de milieukwaliteitseis van belang zijn en dit niet strijdig is met een op die milieukwaliteitseis betrekking hebbende EU-richtlijn of EU-verordening. In een toelichting bij de maatregel wordt aangegeven op welke wijze deze aspecten bij de voorbereiding van de maatregel zijn betrokken.

3. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, wordt ten aanzien van een daarbij gestelde milieukwaliteitseis bepaald of deze wordt aangemerkt als grenswaarde, richtwaarde dan wel andere ter uitvoering van een daarbij genoemde EU-richtlijn of EU-verordening gestelde milieukwaliteitseis, met dien verstande dat:
a. een grenswaarde de kwaliteit aangeeft die op het in de maatregel aangegeven tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in stand gehouden;
b. een richtwaarde de kwaliteit aangeeft die op het in de maatregel aangegeven tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk moet worden in stand gehouden;
c. een ter uitvoering van een EU-richtlijn of EU-verordening gestelde milieukwaliteitseis de overeenkomstig die richtlijn of verordening te bereiken kwaliteit aangeeft, met inbegrip van een met betrekking tot die eis van toepassing zijnde afwijkingsmogelijkheid.

4. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat een daarbij gestelde milieukwaliteitseis slechts geldt voor een of meer bij of krachtens de maatregel aan te wijzen gebieden, dan wel voor gebieden die behoren tot een bij de maatregel aangegeven categorie. Een tijdstip als bedoeld in het eerste lid kan voor verschillende bij of krachtens de maatregel aan te geven gebieden of categorieën van gebieden verschillend zijn.

5. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt ten aanzien van de daarbij gestelde milieukwaliteitseisen een termijn bepaald, voor het verstrijken waarvan Onze Minister en, voor zover het onderdelen van het milieubeleid betreft die tot hun verantwoordelijkheid behoren, Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dienen aan te geven in hoeverre de desbetreffende milieukwaliteitseis naar hun oordeel herziening behoeft. Indien een gestelde milieukwaliteitseis niet een zodanige waarde heeft dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat, indien aan die eis is voldaan, de risico’s voor het milieu als gevolg van de bij het stellen van de eis in aanmerking genomen milieubelastende factoren verwaarloosbaar klein zijn, bedraagt de termijn, bedoeld in de vorige volzin, ten hoogste acht jaar.



Artikel 5.2

1. Bij een maatregel als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, worden de bevoegdheden aangewezen bij de uitoefening waarvan:
a. de bij de maatregel gestelde grenswaarden in acht moeten worden genomen,
b. met de bij de maatregel gestelde richtwaarden rekening moet worden gehouden, of
c. de bij die maatregel ter uitvoering van een EU-richtlijn of EU-verordening gestelde milieukwaliteitseisen worden betrokken, op de bij die maatregel bepaalde wijze. Bij de maatregel kunnen voorts regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de daarin opgenomen verplichtingen uitvoering moet worden gegeven.

2. Het eerste lid vindt slechts toepassing voor zover de wettelijke regeling waarop een bevoegdheid als bedoeld in dat lid berust, zich daartegen niet verzet.

3. Indien in een gebied waarvoor een milieukwaliteitseis geldt, voor het betrokken onderdeel van het milieu de kwaliteit beter is dan de eis aangeeft, treedt die kwaliteit voor de toepassing van de krachtens het eerste lid aangewezen bevoegdheden voor dit gebied in de plaats van de in de eis aangegeven kwaliteit. In een maatregel als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, kan worden bepaald dat de eerste volzin ten aanzien van de daarbij gestelde milieukwaliteitseis niet van toepassing is.

4. Indien bij de uitoefening van een bevoegdheid ten aanzien waarvan krachtens het eerste lid is bepaald dat daarbij rekening moet worden gehouden met een richtwaarde, van die waarde wordt afgeweken, vermeldt de motivering van het desbetreffende besluit in ieder geval welke gewichtige redenen daartoe hebben geleid.



Artikel 5.2a [Vervallen per 15-11-2007]



Artikel 5.2b

1. Bij een maatregel als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, ter uitvoering van de kaderrichtlijn water, wordt aan provinciale staten opgedragen milieukwaliteitseisen, voorzover die niet zijn vastgesteld bij een maatregel op grond van artikel 5.1, eerste lid, in een provinciale milieuverordening als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, vast te stellen.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die provinciale staten bij de vaststelling van de eisen in de provinciale milieuverordening in daarbij aan te wijzen gevallen in acht moeten nemen. Een zodanige regeling wordt vastgesteld door Onze Minister tezamen met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ieder voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren.

3. Bij een maatregel als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, wordt overeenkomstig artikel 4, vierde, vijfde en zevende lid, van de kaderrichtlijn water bepaald in hoeverre en onder welke voorwaarden kan worden afgeweken van de ter uitvoering van artikel 4, eerste en tweede lid, van die richtlijn gestelde milieukwaliteitseisen en termijnen.

4. In:
a. het nationale waterplan, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Waterwet,
b. een regionaal waterplan als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Waterwet,
c. een beheerplan als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Waterwet, worden de maatregelen opgenomen of uiteengezet ter voorkoming van achteruitgang van de toestand van alle oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen die in verband met de uitvoering van de verplichtingen van de kaderrichtlijn water zijn aangewezen, behoudens voor zover overeenkomstig artikel 4, zesde, zevende en achtste lid, van die richtlijn bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, is bepaald dat achteruitgang van een toestand is toegelaten.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het vierde lid.



Artikel 5.3

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van milieukwaliteitseisen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de wijze waarop en de frequentie waarmee de kwaliteit van de betrokken onderdelen van het milieu gemeten of berekend wordt;
b. de verantwoordelijkheid voor de onder a bedoelde metingen, onderscheidenlijk berekeningen en de wijze waarop daarvan verslag wordt gedaan en
c. de wijze van bekostiging van de onder a bedoelde metingen, onderscheidenlijk berekeningen.

2. Bij de in het eerste lid bedoelde maatregel kan worden bepaald dat de wijze van meten of berekenen en de frequentie daarvan bij ministeriële regeling worden vastgesteld.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het opstellen van programma’s voor de monitoring van oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen als bedoeld in artikel 8 van de kaderrichtlijn water, waarbij voor gebieden, bedoeld in bijlage IV van die richtlijn, aanvullende verplichtingen kunnen worden gesteld welke dienen ter uitvoering van een EU-richtlijn of EU-verordening. Bij de maatregel kan ten aanzien van de milieudoelstellingen, bedoeld in artikel 4 van de kaderrichtlijn water, overeenkomstige toepassing worden gegeven aan het eerste en tweede lid.



Artikel 5.4

Indien ter uitvoering van deze titel een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 21.6, zesde lid, wordt vastgesteld, zijn daarop de artikelen 5.1, derde, vierde en vijfde lid, 5.2 en 5.3 van overeenkomstige toepassing.



Artikel 5.5

1. Provinciale staten kunnen in de provinciale milieuverordening milieukwaliteitseisen stellen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid. De artikelen 5.1, derde, vierde en vijfde lid, 5.2 en 5.3 zijn van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van milieukwaliteitseisen als bedoeld in de eerste volzin, met dien verstande, dat overeenkomstig artikel 5.2, eerste lid, geen bevoegdheden van organen van het Rijk worden aangewezen.

2. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, of bij een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 21.6, zesde lid, kan de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot een onderwerp ten aanzien waarvan in die maatregel of in die regeling een milieukwaliteitseis is vastgesteld, voor zover dat in het algemeen belang geboden is, worden beperkt.



Titel 5.2. Luchtkwaliteitseisen

§ 5.2.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.6

1. In afwijking van titel 5.1 gelden ten aanzien van de kwaliteit van de buitenlucht uitsluitend deze titel, bijlage 2 en de op deze titel berustende bepalingen.

2. Deze titel, bijlage 2 en de op deze titel berustende bepalingen zijn niet van toepassing op plaatsen als gedefinieerd in artikel 2 van de Richtlijn 89/654/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen (PbEG L 393), op welke plaatsen bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op de arbeidsplaats van toepassing zijn en waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.



Artikel 5.7

1. In deze titel, bijlage 2 en de op deze titel berustende bepalingen met betrekking tot de kwaliteit van de buitenlucht wordt verstaan onder:
acht-uurgemiddelde concentratie: concentratie in de buitenlucht, gemiddeld over acht achtereenvolgende uurgemiddelde concentraties, uitgedrukt in microgram per m3 lucht bij een temperatuur van 293 Kelvin en een druk van 101,3 kiloPascal;
agglomeratie: stedelijk gebied met ten minste 250 000 inwoners;
alarmdrempel: kwaliteitsniveau bij het bereiken waarvan het waarschuwen van de bevolking noodzakelijk is teneinde de risico’s voor de gezondheid van de mens ingeval van een kortstondige overschrijding van dat kwaliteitsniveau te beperken;
AOT40-waarde: gesommeerd verschil tussen de uurgemiddelde concentraties van ozon boven 80 microgram per m3 en 80 microgram per m3 tussen 08.00 uur en 20.00 uur Midden-Europese-Tijd, over een bepaalde periode, uitgedrukt in (microgram per m3) • uur;
autosnelweg: autosnelweg als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
beoordelen van de luchtkwaliteit: vaststellen van het kwaliteitsniveau en bepalen van de mate waarin een vastgesteld kwaliteitsniveau voldoet aan een grenswaarde, blootstellingsconcentratieverplichting, richtwaarde, plandrempel, alarmdrempel of informatiedrempel als bedoeld in bijlage 2;
blootstellingsconcentratieverplichting: een op grond van de gemiddelde blootstellingsindex bepaald kwaliteitsniveau met het doel de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens te verminderen, waaraan binnen een bepaalde termijn moet worden voldaan;
buitenlucht: buitenlucht in de troposfeer;
bijdragen van natuurlijke bronnen: emissies van verontreinigende stoffen die niet direct of indirect zijn veroorzaakt door menselijke activiteiten, met inbegrip van natuurverschijnselen zoals vulkanische uitbarstingen, seismische activiteiten, geothermische activiteiten, bosbranden, stormen, zeezout als gevolg van verstuivend zeewater of de atmosferische opwerveling of verplaatsing van natuurlijke deeltjes uit droge regio’s;
EG-richtlijn luchtkwaliteit: richtlijn nr. 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEG L 152);
gemiddelde blootstellingsindex: gemiddeld kwaliteitsniveau dat overeenkomstig de Regeling beoordeling luchtkwaliteit wordt bepaald op basis van stedelijke achtergrondlocaties verspreid over het gehele Nederlandse grondgebied en dat de blootstelling van de bevolking weergeeft;
grenswaarde: kwaliteitsniveau met als doel schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu als geheel te vermijden, te voorkomen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, wanneer het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden;
informatiedrempel: kwaliteitsniveau bij het bereiken waarvan het informeren van de bevolking noodzakelijk is, teneinde de risico’s voor de gezondheid van bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen ingeval van een kortstondige overschrijding van dat kwaliteitsniveau te beperken;
jaargemiddelde concentratie: concentratie in de buitenlucht, gemiddeld over vierentwintig-uurgemiddelde concentraties in een kalenderjaar, uitgedrukt in microgram per m3 lucht bij een temperatuur van 293 Kelvin en een druk van 101,3 kiloPascal voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, lood en benzeen en bij heersende temperatuur en druk voor zwevende deeltjes (PM10) en voor zwevende deeltjes (PM2,5);
kwaliteitsniveau: concentratie in de buitenlucht of de depositiesnelheid van een verontreinigende stof;
luchtverontreiniging: aanwezigheid in de buitenlucht van verontreinigende stoffen;
plandrempel: kwaliteitsniveau bij het bereiken waarvan een planmatige aanpak van de luchtverontreiniging noodzakelijk is;
richtwaarde: kwaliteitsniveau dat is vastgesteld met het doel om schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu als geheel te vermijden, te voorkomen of te verminderen en dat voor zover mogelijk binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt;
stikstofoxiden: het totale aantal volumedelen stikstofmonoxide en stikstofdioxide per miljard volumedelen, uitgedrukt in microgrammen stikstofdioxide per m3;
uurgemiddelde concentratie: concentratie in de buitenlucht, gemiddeld over een heel uur, uitgedrukt in microgram per m3 lucht bij een temperatuur van 293 Kelvin en een druk van 101,3 kiloPascal;
vaststellen van het kwaliteitsniveau: door middel van meting of berekening bepalen of prognosticeren van de concentratie van een verontreinigende stof in de buitenlucht of van de depositie van die stof;
verontreinigende stof: stof die zich in de lucht bevindt en die waarschijnlijk schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu als geheel heeft;
vierentwintig-uurgemiddelde concentratie: concentratie in de buitenlucht, gemiddeld over het tijdvak van 0.00 uur tot 24.00 uur Midden-Europese-Tijd, uitgedrukt in microgram per m3 lucht bij een temperatuur van 293 Kelvin en een druk van 101,3 kiloPascal voor zwaveldioxide en bij heersende temperatuur en druk voor zwevende deeltjes (PM10);
winterhalfjaargemiddelde concentratie: concentratie in de buitenlucht, gemiddeld over vierentwintig-uurgemiddelde concentraties van 1 oktober tot en met 31 maart, uitgedrukt in microgram per m3 lucht bij een temperatuur van 293 Kelvin en een druk van 101,3 kilo Pascal;
zone: gedeelte van het Nederlandse grondgebied;
zwevende deeltjes (PM10): in de buitenlucht voorkomende stofdeeltjes die een op grootte selecterende instroomopening passeren met een efficiencygrens van 50 procent bij een aërodynamische diameter van 10 micrometer;
zwevende deeltjes (PM2,5): in de buitenlucht voorkomende stofdeeltjes die een op grootte selecterende instroomopening passeren met een efficiencygrens van 50 procent bij een aerodynamische diameter van 2,5 micrometer.

2. In afwijking van artikel 1.1, eerste lid, wordt in deze titel, bijlage 2 en de op deze titel berustende bepalingen onder stoffen verstaan: chemische elementen en hun verbindingen, zoals deze voorkomen in de natuur of door toedoen van de mens worden voortgebracht.



Artikel 5.8

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2009/158.]

1. Indien wijziging van deze titel, bijlage 2 of de op deze titel berustende bepalingen wenselijk is ter uitvoering van een richtlijn van de Raad van de Europese Unie betreffende de kwaliteit van de buitenlucht, kan Onze Minister, gehoord de Tweede Kamer der Staten-Generaal, een tijdelijke regeling vaststellen, die voor zover daarbij is aangegeven in de plaats treedt van deze titel, bijlage 2 of de op deze titel berustende bepalingen.

2. Binnen achttien maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van die regeling wordt een voorstel van wet van gelijke strekking aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal.



§ 5.2.2. Plannen

Artikel 5.9

1. Burgemeester en wethouders stellen in de in bijlage 2, voorschrift 13.1, aangegeven gevallen waarin een plandrempel wordt overschreden een plan vast, waarin wordt aangegeven op welke wijze en door middel van welke maatregelen voldaan zal worden aan de desbetreffende in de bijlage genoemde grenswaarde, binnen de voor die waarde gestelde termijn. Zij dragen zorg voor de uitvoering van het plan.

2. Op de voorbereiding van een plan als bedoeld in het eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

3. Gedeputeerde staten, Onze Minister, Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Verkeer en Waterstaat en andere bestuursorganen die maatregelen kunnen treffen leveren op verzoek van burgemeester en wethouders een bijdrage aan het opstellen en uitvoeren van een plan als bedoeld in het eerste lid. Daarbij geven de desbetreffende bestuursorganen in het plan gemotiveerd rekenschap van het al dan niet treffen van maatregelen. Omtrent het opstellen en uitvoeren van het plan bevorderen burgemeester en wethouders overleg met die bestuursorganen.

4. Voor 1 mei van het jaar volgend op het jaar waarin de overschrijding van de desbetreffende plandrempel, met inachtneming van de krachtens artikel 5.20 gestelde regels, is vastgesteld en gerapporteerd, stellen burgemeester en wethouders gedeputeerde staten in kennis van een vastgesteld plan als bedoeld in het eerste lid. Voor 1 juli van dat jaar stellen gedeputeerde staten Onze Minister in kennis van alle door hen ontvangen plannen.

5. Burgemeester en wethouders rapporteren eenmaal in de drie jaar, voor 1 mei van het op die periode volgende jaar, aan gedeputeerde staten omtrent de voortgang van de uitvoering van een plan of plannen als bedoeld in het eerste lid. Voor 1 juli van dat jaar stellen gedeputeerde staten Onze Minister in kennis van alle door hen ontvangen voortgangsrapportages.

6. Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat het plan, bedoeld in het eerste lid, in overeenstemming is met een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid.



Artikel 5.10 [Vervallen per 01-08-2009]



Artikel 5.11

1. Een plan als bedoeld in artikel 5.9, eerste lid, 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in bijlage XV, deel A, van de EG-richtlijn luchtkwaliteit.

2. Een wijziging van bijlage XV, deel A, van de EG-richtlijn luchtkwaliteit geldt voor de toepassing van het eerste lid met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven en heeft geen betrekking op een vóór die dag vastgesteld plan, tenzij uit de desbetreffende wijziging anders volgt.

3. Voor gevallen waarin ingevolge artikel 5.9, eerste lid, 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, voor meer dan één stof een plan wordt vastgesteld en uitgevoerd, draagt het betrokken bestuursorgaan zorg voor één plan voor de desbetreffende stoffen. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.



§ 5.2.3. Nationaal programma en overige programma's

Artikel 5.12

1. Onze Minister stelt, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en gehoord de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, met betrekking tot een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde die op of na het daarbij behorende tijdstip wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, een programma vast dat gericht is op het bereiken van die grenswaarde. Het programma heeft betrekking op een daarbij aan te geven periode van vijf jaar.

2. In het programma, bedoeld in het eerste lid, worden ten minste genoemd of beschreven de gedurende de in dat lid bedoelde periode door een of meer bestuursorganen van het Rijk te treffen generieke maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit en de effecten daarvan op de luchtkwaliteit.

3. Met betrekking tot één of meer in het programma, bedoeld in het eerste lid, aangewezen gebieden omvat het programma, na overleg met de betrokken bestuursorganen, tevens:
a. een beschrijving van de in de buitenlucht aanwezige concentraties verontreinigende stoffen en de autonome ontwikkeling daarvan boven het desbetreffende gebied, op basis van de laatst beschikbare gegevens met betrekking tot die concentraties, alsmede een beschrijving van de oorzaken van een overschrijding of dreigende overschrijding van de desbetreffende grenswaarde;
b. indien op het moment van vaststelling van het programma op één of meer plaatsen binnen een aangewezen gebied een geldende grenswaarde wordt overschreden: een overzicht van alle redelijkerwijs, gedurende de in het eerste lid bedoelde periode, door de betrokken bestuursorganen te treffen maatregelen die bijdragen aan de verwezenlijking van beleid dat erop gericht is die grenswaarde te bereiken, de effecten van die maatregelen op de luchtkwaliteit alsmede het tijdstip waarop die grenswaarde naar verwachting zal zijn bereikt;
c. een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen in het desbetreffende gebied en van de besluiten die gedurende de in het eerste lid bedoelde periode naar verwachting zullen worden genomen en die in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht in dat gebied van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, op basis van de krachtens het zevende lid verstrekte gegevens, alsmede de effecten van die ontwikkelingen en besluiten op de luchtkwaliteit;
d. een beschrijving van de door de bestuursorganen, die daartoe in het programma zijn aangewezen, te treffen overige maatregelen dan bedoeld onder b, die samenhangen met de onder c bedoelde ontwikkelingen of besluiten en die gericht zijn op het bereiken van de grenswaarde of grenswaarden in de betreffende gebieden, alsmede de effecten van die maatregelen op de luchtkwaliteit;
e. een prognose van de ontwikkeling van de onder a bedoelde concentraties, gedurende de in het eerste lid bedoelde periode, met dien verstande dat daarbij tevens wordt aangegeven hoeveel eerder als gevolg van de maatregelen, bedoeld onder b en d, en rekening houdend met de effecten van de verwachte ontwikkelingen en besluiten, bedoeld onder c, een grenswaarde in het betreffende gebied wordt bereikt dan overeenkomstig de autonome ontwikkeling, bedoeld onder a, naar verwachting het geval zou zijn. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van uitvoering van de onderdelen a tot en met e en van het vierde en zesde lid, met inbegrip van daarbij te hanteren uitgangspunten en criteria.

4. Bij het beschrijven van:
a. de autonome ontwikkeling, bedoeld in het derde lid, onder a, wordt mede in aanmerking genomen het gesommeerde effect van de uitoefening van bevoegdheden en de toepassing van wettelijke voorschriften die gedurende de in het eerste lid bedoelde periode naar verwachting zullen plaatsvinden en die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht in dat gebied van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
b. de effecten van de maatregelen, bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen de effecten van sinds 1 januari 2005 ter verbetering van de luchtkwaliteit ingevoerde maatregelen mede in aanmerking worden genomen.

5. In een programma als bedoeld in het eerste lid worden geen besluiten als bedoeld in het derde lid, onder c, opgenomen, indien het aannemelijk is dat deze een overschrijding of verdere overschrijding van een geldende grenswaarde tot gevolg hebben op het tijdstip waarop, met toepassing van:
a. uitstel als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de EG-richtlijn luchtkwaliteit, van de tijdstippen waarop aan de in bijlage 2 opgenomen grenswaarden voor stikstofdioxide of benzeen moet worden voldaan,
b. vrijstelling als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de EG-richtlijn luchtkwaliteit, van de verplichting om aan de in bijlage 2 opgenomen grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) te voldoen,

ingevolge die richtlijn aan de desbetreffende grenswaarde moet worden voldaan. 6. Het programma, bedoeld in het eerste lid, kan in delen worden vastgesteld, met dien verstande dat:
a. alle onderscheiden delen binnen een tijdvak van ten hoogste dertien weken worden vastgesteld, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten, en
b. met elkaar, vanwege de daarin opgenomen ontwikkelingen, voorgenomen besluiten of maatregelen, samenhangende delen zoveel mogelijk tegelijkertijd worden vastgesteld.

7. Na een daartoe strekkend verzoek van Onze Minister verstrekken de desbetreffende bestuursorganen hem binnen een daarbij aangegeven termijn de daarbij gevraagde gegevens over de ontwikkelingen en besluiten, bedoeld in het derde lid, onder c, en de maatregelen, bedoeld in dat lid, onder b en d.

8. Op de voorbereiding van een programma als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

9. De daartoe bevoegde bestuursorganen dragen zorg voor de tijdige uitvoering van de maatregelen die in het programma zijn genoemd of beschreven, met dien verstande dat maatregelen die onlosmakelijk verbonden zijn met de ontwikkelingen en besluiten als bedoeld in het derde lid, onder c, ten behoeve van deze ontwikkelingen en besluiten worden uitgevoerd.

10. Onze Minister kan, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en gehoord de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, het programma, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen indien naar zijn oordeel:
a. uit de rapportages, bedoeld in artikel 5.14, naar voren komt dat de in dat programma opgenomen gegevens omtrent de effecten op de luchtkwaliteit van in het programma genoemde of beschreven ontwikkelingen, voorgenomen besluiten of maatregelen, niet of niet langer in redelijkheid kunnen worden gehanteerd bij de uitoefening van de in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c of d, juncto het tweede lid van dat artikel, bedoelde bevoegdheden en de toepassing van de daar bedoelde wettelijke voorschriften;
b. het programma, de periode waarop het betrekking heeft of de daarin genoemde of beschreven ontwikkelingen, voorgenomen besluiten of maatregelen om andere redenen wijziging behoeven. Het achtste lid is van overeenkomstige toepassing.

11. De in het negende lid bedoelde plicht tot tijdige uitvoering van maatregelen blijft van kracht totdat die uitvoering of verdere uitvoering naar het oordeel van Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en gehoord de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, niet langer vereist is om een grenswaarde te bereiken of daaraan te blijven voldoen.

12. Binnen een gebied als bedoeld in het derde lid kunnen bestuursorganen die het aangaat, na een daartoe strekkende melding aan Onze Minister, een of meer in het programma genoemde of beschreven maatregelen, ontwikkelingen of besluiten wijzigen of vervangen, of een of meer maatregelen, ontwikkelingen of besluiten aan het programma toevoegen, indien bij de betreffende melding aannemelijk wordt gemaakt dat die gewijzigde, vervangende of nieuwe maatregelen, ontwikkelingen of besluiten per saldo passen binnen of in elk geval niet in strijd zijn met het programma. Bij de melding wordt aangegeven welke maatregelen, ontwikkelingen of besluiten het betreft, welke samenhang er tussen die maatregelen, ontwikkelingen of besluiten is en op welke termijn een maatregel wordt getroffen of een besluit genomen en worden de effecten op de luchtkwaliteit met toepassing van de artikelen 5.19 en 5.20 en de daarop berustende bepalingen aangegeven. Het negende lid is van overeenkomstige toepassing.

13. De bij de melding, bedoeld in het twaalfde lid, aangegeven wijziging of wijzigingen behoeven de instemming van Onze Minister. Onze Minister beslist hieromtrent binnen zes weken na ontvangst van de melding. De instemming is van rechtswege gegeven indien Onze Minister niet binnen de genoemde termijn een beslissing heeft genomen.

14. Binnen zes weken nadat een instemming als bedoeld in het dertiende lid is verkregen wordt door de betrokken bestuursorganen kennis gegeven van de bij de melding aangegeven wijziging of wijzingen en van de daarmee verleende instemming in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huis blad, dan wel op een andere geschikte wijze.



Artikel 5.12a

Indien op of na het daarbij behorende tijdstip niet wordt voldaan of dreigt te worden voldaan aan de blootstellingsconcentratieverplichting, opgenomen in voorschrift 4.6 van bijlage 2, draagt Onze Minister zorg voor het nemen van maatregelen waardoor aan die verplichting wordt voldaan. Deze maatregelen kunnen deel uitmaken van het programma, bedoeld in artikel 5.12, eerste lid.



Artikel 5.12b

1. Indien krachtens enig wettelijk voorschrift een besluit is vereist voor de door of vanwege Onze Minister van Verkeer en Waterstaat met betrekking tot het hoofdwegennet uit te voeren maatregelen als bedoeld in artikel 5.12, negende lid, zijn deze wettelijke voorschriften op die uitvoering niet van toepassing.

2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het vereist zijn van een besluit voortvloeit uit Europeesrechtelijke of internationaalrechtelijke verplichtingen.

3. Voor zover het uitvoeren van de in het eerste lid bedoelde maatregelen niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan of de beheerverordening, geldt het op die maatregelen betrekking hebbende onderdeel van het programma, bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, als een omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project van nationaal belang, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Bij de toepassing van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden onder bestemmingsplan of beheersverordening mede de betrokken onderdelen van het programma, bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, begrepen.

4. In de gevallen waarin het derde lid van toepassing is, stelt de gemeenteraad een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening vast overeenkomstig de onderdelen van het programma, bedoeld in het derde lid. Dit geschiedt binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet of, ingeval van een wijziging van dat programma die of nieuw programma dat na die datum wordt vastgesteld, binnen een jaar nadat die wijziging of dat programma onherroepelijk is geworden.

5. Voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in de onderdelen van het programma, bedoeld in het derde lid, kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerp van het bestemmingsplan.



Artikel 5.13

1. Een of meerdere bestuursorganen gezamenlijk, niet zijnde bestuursorganen van het Rijk, kunnen een programma vaststellen dat gericht is op het bereiken van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde in een bij dat programma aan te wijzen gebied, niet zijnde een krachtens artikel 5.12, derde lid, aangewezen of aan te wijzen gebied, waar een grenswaarde wordt overschreden of dreigt te worden overschreden.

2. Bij de vaststelling van een programma op grond van het eerste lid wordt het krachtens artikel 5.12, eerste lid, vastgestelde programma in acht genomen.

3. Artikel 5.12, derde en vierde lid en achtste tot en met veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de wijziging, bedoeld in het tiende lid van dat artikel, plaatsvindt in overeenstemming met de andere betrokken bestuursorganen en dat de plicht tot melding, bedoeld in het twaalfde lid van dat artikel, niet van toepassing is.

4. Het programma wordt na vaststelling of wijziging toegezonden aan Onze Minister.

5. Indien voor een gebied als bedoeld in het eerste lid geen programma als bedoeld in dat lid wordt vastgesteld, treffen de betrokken bestuursorganen onverwijld de redelijkerwijs mogelijke maatregelen die er op gericht zijn de betreffende grenswaarde te bereiken. De artikelen 5.12, negende en elfde lid, en 5.14 zijn van overeenkomstige toepassing.



Artikel 5.14

De daartoe in een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, aangewezen bestuursorganen rapporteren jaarlijks voor 1?juli aan Onze Minister over de voortgang en uitvoering van een programma en de daarin opgenomen maatregelen, ontwikkelingen en besluiten, alsmede over de effecten daarvan op de luchtkwaliteit.



Artikel 5.15

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de wijze waarop een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, wordt afgestemd met andere bij of krachtens wettelijk voorschrift vast te stellen of vastgestelde plannen;
b. de voorbereiding, vormgeving, inhoud en uitvoering van een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid;
c. de verslaglegging, bedoeld in artikel 5.14.



§ 5.2.4. Uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften

Artikel 5.16

1. Bestuursorganen maken bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk:
a. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde;
b. dat, met inachtneming van het vijfde lid en de krachtens dat lid gestelde regels:
1°. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of
2°. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
c. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
d. dat een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13, eerste lid, vastgesteld programma.

2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden of wettelijke voorschriften zijn de bevoegdheden en wettelijke voorschriften, bedoeld in:
a. de artikelen 1.2, 7.27, 7.35, 7.42 en 8.40, eerste lid;
b. de artikelen 9.5.1 en 9.5.6;
c. de artikelen 3.1, 3.26 en 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;
d. artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet;
e. artikel 9 van de Spoedwet wegverbreding;
f. artikel 2 van de Interimwet stad-en-milieubenadering;
g. artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover die bevoegdheid betrekking heeft op:
1°. activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet;
2°. activiteiten die op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van die wet, bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover die activiteiten plaatsvinden binnen een inrichting en voor zover dat bij die maatregel is bepaald;
3°. gevallen waarin van het bestemmingsplan wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of artikel 2.12, tweede lid, van die wet;
h. artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet.

3. Bij de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c of d, gedurende de periode waar een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, betrekking op heeft, vindt met betrekking tot de effecten van de desbetreffende ontwikkeling of het desbetreffende besluit op de luchtkwaliteit geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats voor een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde voor die periode, noch voor enig jaar daarna.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, waaronder begrepen het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval al dan niet in betekenende mate bijdragen in de daar bedoelde zin.

5. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en sub 2, of onder c, voor zover het betreft de onlosmakelijk met een uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen:
a. worden voor iedere stof afzonderlijk de positieve of negatieve effecten voor de luchtkwaliteit in beschouwing genomen;
b. is er een functionele of geografische samenhang tussen enerzijds het gebied of de gebieden waarop de uitoefening van bevoegdheden of de toepassing van wettelijke voorschriften, bedoeld in dat lid, betrekking heeft, en anderzijds de maatregel of maatregelen die in verband met die uitoefening of toepassing wordt of worden genomen;
c. worden maatregelen ter vermindering van de concentratie van een stof niet later dan gelijktijdig met de te compenseren activiteiten uitgevoerd, tenzij een gelijktijdige uitvoering een vermindering van de concentratie van die stof op de langere termijn in de weg staat of anderszins niet doelmatig is, en
d. worden waarborgen getroffen opdat de maatregelen ter vermindering van de concentratie van een stof daadwerkelijk worden uitgevoerd. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

6. Buiten een periode als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of een in een programma als bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, opgenomen periode, blijft het eerste lid, aanhef en onder d, buiten toepassing, met dien verstande dat de uitoefening van een bevoegdheid of de toepassing van een wettelijk voorschrift met betrekking tot een ontwikkeling of voorgenomen besluit dat eerder was genoemd of beschreven in een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, ook na het verstrijken van de desbetreffende periode mogelijk blijft.



Artikel 5.16a

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de uitoefening van een bevoegdheid of de toepassing van een wettelijk voorschrift, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, in daarbij aangewezen categorieën van gevallen waarin een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde op of na het tijdstip van ingang wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, en waarin de betreffende uitoefening of toepassing betrekking heeft op een bestaand of nieuw te bouwen bouwwerk in de zin van de Woningwet, op een zodanige wijze plaatsvindt dat deze niet leidt tot een toename van het aantal ter plaatse verblijvende personen met een verhoogde gevoeligheid voor de concentraties in de buitenlucht van een stof waar de betreffende grenswaarde betrekking op heeft.

2. Bij of krachtens de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere regels worden gegeven omtrent de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan dat lid, met inbegrip van het beperken van een categorie tot gevallen waarin niet wordt voldaan aan daarbij gestelde eisen met betrekking tot de locatie of afstand van een bouwwerk ten opzichte van een bron of bronnen van luchtverontreiniging.



Artikel 5.17

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bestuursorganen stellen alle nodige maatregelen vast, gericht op het voor zover mogelijk bereiken van een in bijlage 2 opgenomen richtwaarde binnen de daarvoor gestelde termijn. Deze maatregelen kunnen deel uitmaken van een plan of programma als bedoeld in artikel 5.9, eerste lid, 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, dan wel van een ander plan of programma.

2. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden nadere regels gesteld met betrekking tot de in dat lid bedoelde maatregelen, waartoe in elk geval behoren regels omtrent de aard van die maatregelen.



Artikel 5.18

1. De commissaris van de Koningin doet van een overschrijding van een in bijlage 2 genoemde alarmdrempel of informatiedrempel in zijn provincie zo spoedig mogelijk mededeling aan het publiek. Wanneer overschrijding van een informatiedrempel of alarmdrempel voorkomt in samenhang met overschrijding van een in bijlage 2 genoemde grenswaarde voor een andere verontreinigende stof in de buitenlucht, doet de commissaris van de Koningin tevens mededeling van laatstbedoelde overschrijding.

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde mededeling en de daarbij aan het publiek te verstrekken gegevens alsmede met betrekking tot de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 24 van de EG-richtlijn luchtkwaliteit.

3. Artikel 48, derde lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging is van overeenkomstige toepassing.



§ 5.2.5. Beoordeling van de luchtkwaliteit

Artikel 5.19

1. Het beoordelen van de luchtkwaliteit vindt overeenkomstig de bij of krachtens deze paragraaf gestelde regels plaats in alle agglomeraties en zones, aangewezen krachtens artikel 5.22.

2. In afwijking van het eerste lid vindt op de volgende locaties geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats met betrekking tot luchtkwaliteitseisen voor de bescherming van de gezondheid van de mens, opgenomen in bijlage 2:
a. locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is;
b. terreinen waarop een of meer inrichtingen zijn gelegen, waar bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op arbeidsplaatsen als bedoeld in artikel 5.6, tweede lid, van toepassing zijn;
c. de rijbaan van wegen en de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang tot de middenberm hebben.

3. Bij het vaststellen van het kwaliteitsniveau worden bij het bepalen van de concentraties verontreinigende stoffen de concentratiebijdragen van natuurlijke bronnen, na afzonderlijk te zijn bepaald, meegerekend.

4. Bij het bepalen van de mate waarin een vastgesteld kwaliteitsniveau voldoet aan een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde worden, indien dat kwaliteitsniveau hoger is dan die grenswaarde, de concentratiebijdragen van natuurlijke bronnen steeds in aftrek gebracht.

5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld indien noodzakelijk voor een juiste uitvoering van het eerste tot en met vierde lid.



Artikel 5.20

1. Bij ministeriële regeling worden voor de toepassing van deze titel, bijlage 2 en de op deze titel berustende bepalingen regels gesteld ten aanzien van het beoordelen van de luchtkwaliteit met betrekking tot de in bijlage 2 genoemde stoffen, waartoe in elk geval kunnen behoren regels omtrent:
a. de voor beoordeling van de luchtkwaliteit verantwoordelijke bestuursorganen;
b. de wijze waarop en de frequentie waarmee de luchtkwaliteit wordt beoordeeld, met inbegrip van de locaties waar de luchtkwaliteit wordt beoordeeld, en de te gebruiken gegevens;
c. de wijze waarop en de frequentie waarmee het kwaliteitsniveau gemeten of berekend wordt;
d. de wijze van bekostiging van de metingen en berekeningen;
e. de wijze en het tijdstip waarop verslag wordt gedaan van beoordeling van de luchtkwaliteit en de in het verslag op te nemen gegevens;
f. de wijze waarop het bereiken van de grenswaarden, bedoeld in de artikelen 5.12 of 5.13 wordt vastgesteld;
g. de wijze waarop de effecten van ontwikkelingen, besluiten en maatregelen als bedoeld in deze titel afzonderlijk en in samenhang worden bepaald en daarbij te gebruiken gegevens;
h. de wijze waarop de autonome ontwikkeling als bedoeld in deze titel wordt bepaald.

2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat daarbij aangewezen regels van toepassing zijn dan wel buiten toepassing blijven in daarbij genoemde gevallen.

3. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat het gebruik van andere dan de daarin genoemde methoden voor de beoordeling van de luchtkwaliteit of voor het bepalen van effecten of het gebruik van andere dan daarin genoemde gegevens niet is toegestaan dan na voorafgaande goedkeuring door Onze Minister.

4. De goedkeuring, bedoeld in het derde lid, kan worden onthouden of ingetrokken indien het gebruik van de betreffende methode of gegevens naar het oordeel van Onze Minister niet, of niet langer, leidt tot een voldoende nauwkeurige of betrouwbare beoordeling van de luchtkwaliteit of bepaling van effecten en daarvoor meer geschikte methoden of gegevens beschikbaar zijn.

5. Aan de goedkeuring kunnen voorwaarden of beperkingen worden verbonden. Deze kunnen worden gewijzigd of ingetrokken.



Artikel 5.21

1. Onze Minister kan:
a. de nauwkeurigheid van een meetmethode of een andere methode waarmee het kwaliteitsniveau of effecten gemeten of berekend wordt toetsen,
b. de nauwkeurigheid van de toepassing van een onder a bedoelde methode toetsen.

2. De door middel van de toetsing verkregen resultaten treden in de plaats van eerdere of anderszins verkregen resultaten.

3. Onze Minister maakt de in het tweede lid bedoelde resultaten kenbaar aan het desbetreffende bestuursorgaan.



Artikel 5.22

1. Onze Minister wijst voor de toepassing van deze titel, bijlage 2 en de op deze titel berustende bepalingen ten behoeve van de metingen en berekeningen van het kwaliteitsniveau zones, onderscheidenlijk agglomeraties, aan.

2. Onze Minister overweegt ten minste eenmaal in de vijf jaar in hoeverre de aanwijzing van zones en agglomeraties, bedoeld in het eerste lid, wijziging behoeft.

3. Onze Minister stelt op basis van de aanwijzing van zones en agglomeraties, bedoeld in het eerste lid, en de resultaten van de metingen en berekeningen, bedoeld in dat lid, lijsten vast als bedoeld in artikel 27 van de EG-richtlijn luchtkwaliteit en artikel 3 van richtlijn nr. 2004/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht (PbEG L 23).



§ 5.2.6. Handhaving en internationale samenwerking

Artikel 5.23 [Vervallen per 01-10-2012]



Artikel 5.24

1. Onze Minister is belast met de organisatie van de samenwerking met andere lidstaten en met de Commissie van de Europese Gemeenschappen, ter uitvoering van de EG-richtlijn luchtkwaliteit.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de samenwerking, bedoeld in het eerste lid.

-

De Wet milieubeheer is voor het laatst geactualiseerd op: 11 maart 2014.

De status van deze wet is: zeer goed.

Klik hier voor meer informatie.

<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl