Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Wet milieubeheer
<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >



Hoofdstuk 13. Procedures voor vergunningen en ontheffingen

Afdeling 13.1. Algemeen

Artikel 13.1

1. Bij de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht op de voorbereiding van beschikkingen krachtens deze wet en van beschikkingen krachtens de in het tweede lid genoemde wetten of wettelijke bepalingen, wordt afdeling 13.2 in acht genomen, voor zover dat bij of krachtens de betrokken wet is bepaald.

2. De in het eerste lid bedoelde wetten of wettelijke bepalingen zijn:
de Mijnbouwwet,
de artikelen 3.1, 3.3 tot en met 3.6, 6.4 en 7.1 van de Wet dieren met betrekking tot dierlijke bijproducten,
de Kernenergiewet,
de Wet geluidhinder,
de Wet inzake de luchtverontreiniging,
de Wet bodembescherming,
de Ontgrondingenwet,
de Wet bescherming Antarctica,
de Waterwet,
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.



Afdeling 13.2. Bijzondere bepalingen

Artikel 13.2

Indien bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een vergunning of een ontheffing een milieueffectrapport moet worden gemaakt, wordt van die aanvraag kennisgegeven. Met betrekking tot die kennisgeving zijn de artikelen 3:11, 3:12, eerste en tweede lid, en derde lid, onder a, en 3:14 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 13.4 en 13.6 van overeenkomstige toepassing.



Artikel 13.3

Zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht, kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.



Artikel 13.4

Indien de aanvraag om een vergunning of ontheffing betrekking heeft op een inrichting of werk, geschiedt de terinzagelegging, bedoeld in artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in ieder geval ter secretarie van de gemeente waarin de inrichting of het werk geheel of in hoofdzaak zal zijn gelegen.



Artikel 13.5

1. Bij het geven van een beschikking als bedoeld in artikel 13.1 kan het bevoegd gezag zich in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een beschikking die krachtens de Wet bescherming Antarctica wordt genomen.



Artikel 13.6

Indien de aanvrager daarom heeft verzocht, stelt het bevoegd gezag hem, voordat het stukken ter inzage legt die niet van zijn kant zijn ingebracht, in de gelegenheid die stukken in te zien met het oog op de toepassing van de artikelen 19.3 tot en met 19.5. Tot de in de eerste volzin bedoelde stukken behoren niet de verslagen, gemaakt overeenkomstig artikel 3:17, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en afschriften van zienswijzen, door anderen dan betrokken bestuursorganen ingebracht overeenkomstig artikel 3:15 van die wet. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is niet van toepassing.



Artikel 13.7 [Vervallen per 28-12-2009]



Artikel 13.8

1. Indien op de voorbereiding van de beschikking op een of meerdere van de aanvragen die gecoördineerd worden behandeld met andere aanvragen artikel 31, vierde lid, van de Dienstenwet van toepassing is, is dat lid van toepassing op de voorbereiding van alle beschikkingen op die aanvragen.

2. Indien de termijn voor het geven van een beschikking op een aanvraag wordt verlengd overeenkomstig artikel 31, vierde lid, van de Dienstenwet of artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geldt die termijn tevens voor de beschikking op de andere aanvragen waarmee de aanvraag gecoördineerd wordt behandeld.



Artikel 13.9

Indien een beslissing op een aanvraag om een vergunning of ontheffing of een beschikking tot wijziging daarvan niet kan worden gegeven dan nadat is voldaan aan een uit een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie voortvloeiende verplichting, wordt de termijn voor het geven van die beschikking opgeschort tot de ten aanzien van die verplichting geldende procedure is afgerond.



Artikel 13.10

In gevallen waarin Onze Minister bevoegd is een vergunning of ontheffing te verlenen, kan hij in overeenstemming met Onze betrokken Minister in het belang van de veiligheid van de Staat de toepassing van afdeling 3.4 en artikel 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht geheel of gedeeltelijk achterwege laten, voor zover dat belang zulks vereist.



Artikel 13.11

Het bevoegd gezag kan bepalen dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing blijft bij de voorbereiding van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing of van een beschikking tot wijziging daarvan, indien die beschikking:
a. betrekking heeft op het beheer van gevaarlijke afvalstoffen waarvan het beheer door een ongewone omstandigheid op korte termijn nodig is;
b. betrekking heeft op het beheer van andere dan gevaarlijke afvalstoffen waarvan het beheer door een ongewone omstandigheid en in verband met de hoeveelheid waarin die afvalstoffen vrijkomen, op korte termijn nodig is;
c. strekt tot uitvoering van een verplichting, opgelegd krachtens artikel 17.4



Afdeling 13.3. Afvalvoorzieningen categorie A met mogelijke grensoverschrijdende milieugevolgen

Artikel 13.12

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een afvalvoorziening categorie A, die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben in een ander land, en over het op die aanvraag te nemen besluit overleg plaatsvindt met bestuursorganen in het betrokken andere land, wordt dit overleg in de kennisgeving vermeld.



Artikel 13.13

1. Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een afvalvoorziening categorie A, die is gelegen in een ander land en die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu in Nederland kan hebben, wordt de aanvraag met de daarop betrekking hebbende stukken door gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen bedoelde gevolgen zich kunnen voordoen, ter inzage gelegd.

2. Artikel 3:12, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.



Hoofdstuk 14. Coördinatie

§ 14.1. Coördinatie bij aanvragen om een beschikking

Artikel 14.1

1. Ingeval ten behoeve van een zelfde inrichting aanvragen zijn gedaan tot het geven van met elkaar samenhangende beschikkingen en op de voorbereiding van ten minste een daarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, kunnen gedeputeerde staten van de provincie waar die inrichting geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen, indien ten minste één van die aanvragen tot hen is gericht, een gecoördineerde behandeling van die aanvragen bevorderen.

2. Gedeputeerde staten zijn gehouden een gecoördineerde behandeling van aanvragen als bedoeld in de aanhef van het eerste lid, indien zij zijn gericht tot verschillende bestuursorganen, te bevorderen wanneer een van die organen dan wel de aanvrager of een der aanvragers hun daarom verzoekt.

3. Gedeputeerde staten zijn voorts gehouden op verzoek van degene die voornemens is een of meer aanvragen te doen als in de aanhef van het eerste lid bedoeld, indien die aanvragen zullen worden gericht tot verschillende bestuursorganen, een gecoördineerde voorbereiding van die aanvragen te bevorderen.

4. De verplichtingen, bedoeld in het tweede en derde lid, gelden, voor zover het betreft aanvragen om beschikkingen op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, slechts voor zover nakoming daarvan mogelijk is in verband met de wettelijke voorschriften betreffende de totstandkoming van die beschikkingen.

5. Indien gedeputeerde staten toepassing geven aan het eerste, tweede of derde lid, delen zij dit onverwijld schriftelijk mede aan de aanvragers en elk der andere bestuursorganen waartoe één of meer der aanvragen mocht zijn gericht.



Artikel 14.2

1. Ten aanzien van aanvragen als bedoeld in de aanhef van artikel 14.1, eerste lid, die binnen een tijdsverloop van zes weken zijn gedaan, kunnen gedeputeerde staten, indien ten minste één van die aanvragen tot hen is gericht, bepalen dat als datum van ontvangst van die aanvragen geldt de datum waarop de laatste daarvan is ontvangen. Indien het ontwerp van de beschikking op een aanvraag al overeenkomstig artikel 3:13 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is toegezonden, blijft de eerste volzin met betrekking tot die aanvraag buiten toepassing.

2. Gedeputeerde staten zijn gehouden ten aanzien van aanvragen als bedoeld in het eerste lid een bepaling als daar bedoeld te stellen wanneer een ander bestuursorgaan waartoe één of meer der aanvragen is gericht, dan wel de aanvrager of een der aanvragers hun daarom verzoekt. Een verzoek wordt schriftelijk bij gedeputeerde staten ingediend.

3. Indien gedeputeerde staten toepassing geven aan het eerste of tweede lid, delen zij dit onverwijld mede aan de aanvragers en aan elk der andere bestuursorganen waartoe één of meer der aanvragen mocht zijn gericht, onder vermelding van de datum waarop de laatste aanvraag is ontvangen.



Artikel 14.3

1. In geval van gecoördineerde behandeling van aanvragen bevorderen gedeputeerde staten in ieder geval, dat bij de beoordeling van de aanvragen door de onderscheidene bestuursorganen die bevoegd zijn daarop te beslissen, rekening wordt gehouden met de onderlinge samenhang tussen de betrokken aanvragen en dat door die organen tevens gelet wordt op de samenhang tussen de beschikkingen die op de aanvragen worden gegeven.

2. Zij dragen er daarnaast ten minste zorg voor dat zoveel mogelijk:
a. ten aanzien van de ontwerpen van de betrokken beschikkingen gezamenlijk toepassing wordt gegeven aan de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 13.4;
b. de gelegenheid tot het mondeling naar voren brengen van zienswijzen overeenkomstig artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gegeven met betrekking tot de ontwerpen van de betrokken beschikkingen te zamen;
c. de betrokken beschikkingen gezamenlijk overeenkomstig artikel 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht worden bekendgemaakt.



Artikel 14.4

Gedeputeerde staten kunnen van de bestuursorganen die bevoegd zijn te beslissen op de aanvragen waarover de in artikel 14.1 bedoelde coördinatie zich uitstrekt, alsmede van de bij de beslissingen op die aanvragen betrokken adviseurs de medewerking vorderen, die voor het welslagen van de coördinatie nodig is. Die bestuursorganen en adviseurs zijn gehouden de van hen gevorderde medewerking te verlenen.



§ 14.2. Coördinatie bij het maken van een milieueffectrapport

Artikel 14.4a

In deze paragraaf wordt onder activiteit, plan of besluit verstaan een activiteit, plan of besluit als bedoeld in artikel 7.1.



Artikel 14.4b

Ingeval terzake van een activiteit tegelijkertijd een besluit en een plan worden voorbereid en dat plan uitsluitend wordt voorbereid met het oog op de inpassing van die activiteit in dat plan wordt ter voorbereiding van dat besluit en dat plan één milieueffectrapport gemaakt. Het rapport wordt voorbereid met toepassing van artikel 7.10 en de paragrafen 7.9 en 7.10, met dien verstande dat de aanvraag om een besluit, het ontwerp van een besluit, het ontwerpplan en het milieueffectrapport tegelijkertijd ter inzage worden gelegd. Het milieueffectrapport voldoet aan de artikelen 7.7 en 7.23.



Artikel 14.4c

1. Ingeval terzake van een activiteit, dan wel terzake van verscheidene met elkaar samenhangende activiteiten meer dan een plan is aangewezen, bij de voorbereiding waarvan op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde een milieueffectrapport moet worden gemaakt, wordt ter voorbereiding van die plannen één milieueffectrapport gemaakt.

2. Buiten de gevallen, bedoeld in het eerste lid, kan, ingeval terzake van een activiteit, dan wel terzake van verscheidene met elkaar samenhangende activiteiten meer dan een plan moet worden vastgesteld, bij de voorbereiding waarvan op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde een milieueffectrapport moet worden gemaakt, door de bestuursorganen die die plannen moeten vaststellen, worden besloten dat ter voorbereiding van die plannen één milieueffectrapport wordt gemaakt.



Artikel 14.5

1. Ingeval ter zake van een activiteit, dan wel ter zake van verscheidene met elkaar samenhangende activiteiten meer dan een besluit is aangewezen, bij de voorbereiding waarvan op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde een milieueffectrapport moet worden gemaakt, wordt ter voorbereiding van die besluiten één milieueffectrapport gemaakt, met toepassing van paragraaf 7.8 in geval op al die besluiten paragraaf 7.8 van toepassing is en met toepassing van paragraaf 7.9 in de overige gevallen.

2. Buiten de gevallen, in het eerste lid bedoeld, kan, ingeval ter zake van een activiteit, dan wel ter zake van verscheidene met elkaar samenhangende activiteiten meer dan een besluit moet worden genomen, bij de voorbereiding waarvan op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde een milieueffectrapport moet worden gemaakt, worden besloten dat ter voorbereiding van die besluiten één milieueffectrapport wordt gemaakt, met toepassing van paragraaf 7.9.

3. Een besluit krachtens het tweede lid wordt genomen:
a. indien de bevoegdheid tot het nemen van de in het tweede lid bedoelde besluiten berust bij één bestuursorgaan: door dat orgaan;
b. indien die besluiten ingevolge wettelijk voorschrift op aanvraag worden genomen en de betrokken aanvragen ingevolge artikel 14.1 gecoördineerd kunnen worden voorbereid of behandeld: door gedeputeerde staten van de betrokken provincie;
c. in andere gevallen: door de bestuursorganen die bevoegd zijn tot het nemen van de betrokken besluiten, te zamen.

4. Een besluit krachtens het tweede lid kan ambtshalve of op verzoek worden genomen. In gevallen als bedoeld in het derde lid, onder b, kan het besluit, indien gedeputeerde staten niet bevoegd zijn tot het nemen van een der betrokken besluiten, uitsluitend op verzoek worden genomen.



Artikel 14.6

1. Degene die een activiteit onderneemt in een geval als bedoeld in artikel 14.5, kan tegelijkertijd met een mededeling als bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, dan wel in artikel 7.27, eerste lid, verzoeken aan artikel 14.5, tweede lid, toepassing te geven.

2. In gevallen als bedoeld in artikel 14.5, derde lid, onder b en c, kan een zodanig verzoek ook worden gedaan door een bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit als bedoeld in het tweede lid van dat artikel. Het wordt ingediend uiterlijk twee weken na de dag waarop met betrekking tot het milieueffectrapport de mededeling krachtens artikel 7.24, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 7.27, eerste lid, heeft plaatsgevonden.

3. Het verzoek - waarin alle besluiten vermeld zijn, waarop het betrekking heeft - wordt schriftelijk ingediend bij het orgaan dat erover moet beslissen. In een geval als bedoeld in artikel 14.5, derde lid, onder c, wordt het verzoek ingediend bij een der bevoegde bestuursorganen; dat orgaan zendt het onverwijld aan de andere bevoegde organen.



Artikel 14.7

1. Een verzoek wordt ingewilligd, tenzij het belang van een goede besluitvorming zich daartegen verzet.

2. Op een verzoek wordt niet beslist dan nadat degene die de betrokken activiteit onderneemt, en de tot het nemen van de betrokken besluiten bevoegde bestuursorganen in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze daarover te geven.

3. Het besluit op het verzoek wordt genomen uiterlijk vier weken na de datum van ontvangst.



Artikel 14.8

In gevallen als bedoeld in artikel 14.5, derde lid, onder c, wordt bij de beslissing op het verzoek uit de bevoegde bestuursorganen het orgaan aangewezen dat met de in artikel 14.9, eerste lid, bedoelde coördinatie wordt belast.



Artikel 14.9

1. Indien op grond van artikel 14.5, eerste lid, een milieueffectrapport moet worden gemaakt, dan wel overeenkomstig artikel 14.5, tweede lid, is besloten tot het maken van één milieueffectrapport, wordt dat rapport gecoördineerd voorbereid en behandeld.

2. Met de coördinatie is belast:
a. indien de bevoegdheid tot het nemen van de betrokken besluiten berust bij één bestuursorgaan: dat orgaan;
b. indien die besluiten ingevolge wettelijk voorschrift op aanvraag worden genomen en de betrokken aanvragen ingevolge artikel 14.1 gecoördineerd kunnen worden voorbereid of behandeld: gedeputeerde staten van de betrokken provincie;
c. in andere gevallen: het krachtens artikel 14.8 daartoe aangewezen bestuursorgaan.



Artikel 14.10

1. Het met de coördinatie belaste orgaan bevordert dat bij het geven van de in artikel 7.26 onderscheidenlijk artikel 7.27, zevende lid, bedoelde adviezen rekening wordt gehouden met de onderlinge samenhang tussen die adviezen en dat bij het nemen van de besluiten bij de voorbereiding waarvan het milieueffectrapport wordt gemaakt, rekening wordt gehouden met de onderlinge samenhang tussen die besluiten.

2. Het met de coördinatie belaste orgaan draagt er in ieder geval zoveel mogelijk zorg voor dat:
a. van de mededelingen van de voornemens tot het indienen van een aanvraag als bedoeld in artikel 7.24 onderscheidenlijk artikel 7.27, eerste lid, alsmede van het opvatten door het bevoegd gezag van het voornemen, als bedoeld in artikel 7.27, tweede lid, te zamen overeenkomstig artikel 7.27, derde lid, wordt kennisgegeven;
b. de krachtens artikel 7.26 onderscheidenlijk artikel 7.27, zevende lid, te geven adviezen te zamen worden toegezonden aan degene die het milieueffectrapport maakt;
c. het milieueffectrapport wordt toegezonden aan elk der bevoegde organen, aan de adviseurs en de bestuursorganen, bedoeld in artikel 7.25, onderscheidenlijk artikel 7.27, tweede lid;
d. van het milieueffectrapport overeenkomstig artikel 7.29 of 7.30 wordt kennisgegeven;
e. overigens toepassing wordt gegeven aan artikel 7.32.

3. Artikel 14.4 is van overeenkomstige toepassing.



Artikel 14.11

1. In gevallen waarin een orgaan met de coördinatie van de voorbereiding en behandeling van een milieueffectrapport is belast:
a. kan het rapport aan dat orgaan worden overgelegd;
b. kunnen de adviseurs en de bestuursorganen, bedoeld in artikel 7.25 onderscheidenlijk artikel 7.27, tweede lid, en de Comissie voor de milieueffectrapportage hun adviezen over het geven van adviezen inzake de inhoud van het rapport en over het rapport bij dat orgaan indienen;
c. kan degene die gebruik maakt van de in artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 7.32 geboden gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen over het rapport, die zienswijze bij dat orgaan naar voren brengen.

2. Indien stukken met een inhoud als bedoeld in het eerste lid worden overgelegd onderscheidenlijk ingediend bij een ander bevoegd gezag, zendt het deze onverwijld aan het met de coördinatie belaste orgaan.



Artikel 14.12

1. Ingeval ter zake van een activiteit een besluit is aangewezen, bij de voorbereiding waarvan op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde een milieueffectrapport moet worden gemaakt, en ter zake van die activiteit één of meer besluiten moeten worden genomen ten aanzien waarvan artikel 14.1 niet kan worden toegepast, kan op verzoek van degene die de activiteit onderneemt, dan wel ambtshalve, worden besloten tot een gecoördineerde voorbereiding van deze besluiten.

2. Een besluit krachtens het eerste lid wordt genomen:
a. indien de bevoegdheid tot het nemen van de in het eerste lid bedoelde besluiten berust bij één bestuursorgaan: door dat orgaan;
b. in andere gevallen: door de bestuursorganen die bevoegd zijn tot het nemen van de betrokken besluiten, te zamen.



Artikel 14.13

1. Een verzoek als bedoeld in artikel 14.12, eerste lid, wordt schriftelijk bij het bevoegd gezag ingediend gelijktijdig met de mededeling, bedoeld in artikel 7.24 onderscheidenlijk artikel 7.27, eerste lid. Het verzoek vermeldt alle besluiten waarop het betrekking heeft.

2. Het bevoegd gezag zendt onverwijld een afschrift van het verzoek aan de andere bevoegde organen.

3. Een verzoek als bedoeld in artikel 14.12, eerste lid, wordt alleen ingewilligd, indien het bevoegd gezag en de andere bevoegde organen daarmee instemmen. Artikel 14.7, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.



Artikel 14.14

1. Indien een verzoek als bedoeld in artikel 14.12, eerste lid, wordt ingewilligd, treedt het orgaan dat bevoegd is tot het nemen van het besluit bij de voorbereiding waarvan het milieueffectrapport moet worden gemaakt, op als het met de coördinatie belaste orgaan. De overige betrokken organen worden voor wat betreft de toepassing van de artikelen 7.24 tot en met 7.26, onderscheidenlijk artikel 7.27 aangemerkt als adviseur.

2. Indien ter zake van de activiteit waarop het verzoek betrekking heeft, meer dan één besluit moet worden genomen, bij de voorbereiding waarvan op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde een milieueffectrapport moet worden gemaakt, wordt bij de beslissing op het verzoek uit de bestuursorganen die bevoegd zijn tot het nemen van die besluiten, het met de coördinatie belaste orgaan aangewezen.

3. Het met de coördinatie belaste orgaan draagt er in ieder geval zo veel mogelijk zorg voor dat:
a. bij het geven van de in artikel 7.26 onderscheidenlijk artikel 7.27, zevende lid, bedoelde adviezen rekening wordt gehouden met de onderlinge samenhang van de besluiten waarop het verzoek betrekking heeft;
b. tussen de bevoegde bestuursorganen tijdig overleg wordt gevoerd, teneinde een zo goed mogelijke afstemming tussen de te nemen besluiten te bevorderen.

4. Artikel 14.4 is van overeenkomstige toepassing.



Artikel 14.15

Met betrekking tot de termijn waarbinnen de betrokken besluiten moeten worden genomen, is artikel 7.32, vierde lid van overeenkomstige toepassing.



Artikel 14.16

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld met betrekking tot de taken van het met de coördinatie belaste orgaan.



Hoofdstuk 15. Financiële bepalingen

Titel 15.1

Artikelen 15.1 en 15.2 [Vervallen per 01-01-1998]



Titel 15.2. Verbruiksbelastingen van brandstoffen

§ 15.2.1. Grondslag en maatstaf

Artikelen 15.3 en 15.4 [Vervallen per 01-01-1995]



§ 15.2.2. Belastingplichtigen

Artikel 15.5 [Vervallen per 01-01-1995]



Artikel 15.6 [Vervallen per 01-01-1993]



§ 15.2.3. Vrijstelling

Artikel 15.7 [Vervallen per 01-01-1993]



§ 15.2.4. Teruggaafregeling

Artikel 15.8 [Vervallen per 01-01-1995]



§ 15.2.5. Tarief

Artikel 15.9 [Vervallen per 01-01-1995]



§ 15.2.6. Heffing en invordering

Artikelen 15.10 en 15.11 [Vervallen per 01-01-1995]



Titel 15.3. Voorschriften omtrent het verstrekken van subsidies

Artikel 15.12

In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op subsidies die krachtens deze titel uitsluitend worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.



Artikel 15.13

1. Onze Minister kan voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling kunnen in ieder geval regels worden gesteld omtrent:
a. criteria voor de verstrekking;
b. het tijdvak waarvoor de subsidie wordt verleend;
c. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
d. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;
e. de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger;
f. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit wordt bepaald;
g. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.

3. Onze Minister kan ieder jaar bij ministeriële regeling subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt. Daarbij bepaalt hij de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag.

4. Een aanvraag kan worden afgewezen en een beschikking inhoudende de verstrekking van een subsidie op grond van deze wet kan worden ingetrokken of gewijzigd voor zover subsidieverstrekking in strijd zou zijn respectievelijk in strijd is met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen. Bij de intrekking of wijziging kan worden bepaald, dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verstrekt, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. De artikelen 4:49, derde lid, en 4:57, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op de intrekking of wijziging.



Artikel 15.14

1. De door Onze Minister aangewezen personen zijn bevoegd van de aanvrager van een subsidie inlichtingen te vorderen. De artikelen 5:13, 5:15, voor zover het door de aanvrager gebruikte plaatsen betreft, en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Een aanvraag kan worden afgewezen, indien de aanvrager geen medewerking verleent bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden.



Artikel 15.15

1. Met het toezicht op de naleving van de aan de subsidie-ontvanger opgelegde verplichtingen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.

2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

4. Aan de krachtens deze wet verstrekte subsidies is de verplichting verbonden dat de subsidie-ontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.



Artikelen 15.16 en 15.17 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikelen 15.18 en 15.19 [Vervallen per 01-12-1998]




Titel 15.4. Vergoeding van kosten en schade

Artikel 15.20

1. Indien degene tot wie een beschikking is gericht krachtens:
a. artikel 9.2.2.1, eerste lid, juncto artikel 9.2.2.3, zevende lid,
b. de artikelen 10.48 of 10.52 juncto één of meer der onder a genoemde bepalingen,
c. de artikelen 13, eerste lid, onder b, juncto 16, vijfde lid, of 43, eerste lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging,
d. de artikelen 30 of 31 van de Wet bodembescherming, zich ten gevolge daarvan voor kosten ziet gesteld dan wel schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven, kent het gezag dat de beschikking in eerste aanleg heeft gegeven, hem, voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien, op zijn verzoek dan wel uit eigen beweging een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die tengevolge van een maatregel als bedoeld in artikel 17.19 zich voor kosten ziet gesteld dan wel daardoor schade lijdt, als in het eerste lid bedoeld.

3. Indien een beschikking als bedoeld in het eerste lid op aanvraag wordt gegeven, kan een verzoek om vergoeding worden ingediend na de toezending van een exemplaar van het ontwerp van die beschikking aan de aanvrager.

4. Indien het in het eerste lid bedoelde gezag een advies van deskundigen heeft ingewonnen omtrent een verzoek om vergoeding of omtrent het voornemen tot een toekenning daarvan uit eigen beweging zendt het een exemplaar van het advies aan de belanghebbende. Het vermeldt daarbij de termijn waarbinnen de belanghebbende zijn opvattingen omtrent het advies kenbaar kan maken.

5. Een beschikking op een verzoek om schadevergoeding wordt zo spoedig mogelijk gegeven, doch uiterlijk vier maanden na de datum waarop het verzoek is ontvangen, of, in gevallen als bedoeld in het vierde lid, uiterlijk zeven maanden na die datum.

6. Het in het eerste lid bedoelde gezag kan de beslissing, bedoeld in het vijfde lid, eenmaal voor ten hoogste twee maanden verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.



Artikel 15.21

1. Artikel 15.20 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene op wie bepalingen van een algemene maatregel van bestuur, onderscheidenlijk een ministeriële regeling of een verordening als bedoeld in
a. artikel 1.2 van deze wet,
b. de artikelen 9.2.2.1 en 9.2.2.6,
c. artikel 9.5.2, eerste lid,
d. de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming, van toepassing worden en die zich daardoor voor kosten ziet gesteld dan wel schade lijdt, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven.

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, beslist Onze Minister over het toekennen van de vergoeding, behoudens in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder a. In die gevallen beslissen gedeputeerde staten.



Artikel 15.22

1. Voor zover de toekenning van de vergoeding niet is geschied met instemming van Onze Minister, komen de kosten daarvan ten laste van het bevoegd gezag.

2. In afwijking van het eerste lid komen in gevallen als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onder a, d, f of h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor zover kosten zijn gemaakt in verband met de verlening van schadevergoeding vanwege het van toepassing worden van bepalingen van een provinciale milieuverordening als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder a, en de verlening van schadevergoeding niet is geschied met instemming van gedeputeerde staten, de kosten daarvan ten laste van het bevoegd gezag.



Artikel 15.23

1. Bij koninklijk besluit kan, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, worden bepaald dat de kosten van een toegekende vergoeding alsnog geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk komen.

2. Artikel 20 van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.



Titel 15.5. Fonds Luchtverontreiniging

Artikelen 15.24 en 15.28 [Vervallen per 01-04-2008]



Titel 15.6. Regulerende verbruiksbelastingen

Artikelen 15.29 en 15.30 [Vervallen per 01-01-1995]



Titel 15.7. Keuringen

Artikel 15.31

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ten aanzien van vergoedingen voor keuringen als bedoeld in
a. artikel 9.2.2.4;
b. artikel 9.5.1, derde lid, onder e en f;
c. artikel 15, tweede lid, van de Wet bodembescherming. Titel 15.8. Statiegeld, retourpremies



Artikel 15.32

1. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9.5.2, eerste lid, kunnen regels worden gesteld,
a. inhoudende een verplichting voor bij de maatregel aangewezen categorieën van personen die stoffen, preparaten of produkten in Nederland op de markt brengen in bij de maatregel aangewezen verpakkingen, voor zodanige verpakkingen een bij of krachtens de maatregel te bepalen statiegeld in rekening te brengen en zodanige verpakkingen na gebruik met terugbetaling van het statiegeld in te nemen;
b. inhoudende een verplichting voor bij de maatregel aangewezen categorieën van personen die daarbij aangewezen stoffen, preparaten of produkten in Nederland op de markt brengen, voor zodanige stoffen, preparaten of produkten een bij of krachtens de maatregel te bepalen statiegeld in rekening te brengen en zodanige stoffen, preparaten of produkten na gebruik met terugbetaling van het statiegeld in te nemen.

2. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9.5.2, eerste lid, kunnen regels worden gesteld,
a. inhoudende een verplichting voor bij de maatregel aangewezen categorieën van personen die stoffen, preparaten of produkten in Nederland op de markt brengen in bij de maatregel aangewezen verpakkingen, zodanige verpakkingen na gebruik tegen betaling van een bij of krachtens de maatregel te bepalen premie in te nemen;
b. inhoudende een verplichting voor bij de maatregel aangewezen categorieën van personen die daarbij aangewezen stoffen, preparaten of produkten in Nederland op de markt brengen, deze na gebruik tegen betaling van een bij of krachtens de maatregel te bepalen premie in te nemen.

3. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste of tweede lid, kan worden bepaald dat daarbij aangegeven handelingen door andere dan de in het eerste en tweede lid bedoelde, bij die maatregel aangewezen categorieën van personen moeten worden verricht. In deze gevallen kan tevens worden bepaald dat eveneens bij de maatregel aangewezen categorieën van personen het statiegeld, bedoeld in het eerste lid, of de premie, bedoeld in het tweede lid, geheel of gedeeltelijk op een daarbij aangegeven wijze dienen af te dragen aan een of meer daarbij aangewezen andere personen.

4. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste of tweede lid, wordt een termijn bepaald, eerst bij het verstrijken waarvan die regels ten aanzien van stoffen, preparaten of produkten die bij het in werking treden van de maatregel reeds vervaardigd en in Nederland aanwezig waren, gaan gelden.



Titel 15.9. Heffingen op gemeentelijk en provinciaal niveau

Artikel 15.33

1. De gemeenteraad kan ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

2. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt:
a. gebruikmaken van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruikmaken door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
b. gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die het perceel ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie het perceel ter beschikking is gesteld.

3. Onder de in het eerste lid bedoelde kosten wordt mede verstaan de omzetbelasting die ingevolge de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit het fonds.

4. Met betrekking tot deze heffingen zijn de artikelen 216 tot en met 219 en 230 tot en met 257 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.



Artikel 15.34

1. Voor zover kosten zijn gemaakt in verband met de verlening van schadevergoeding krachtens artikel 4.2, eerste lid, onder a, d, f of h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 15.21, eerste lid, onder a, van deze wet, vanwege het van toepassing worden van bepalingen van een provinciale milieuverordening als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder a, kunnen provinciale staten ter bestrijding van die kosten een heffing instellen ter zake van het onttrekken van grondwater.

2. De heffing wordt geheven van houders van inrichtingen, bestemd tot het onttrekken van grondwater, daaronder niet begrepen inrichtingen welke uitsluitend dienen tot het regelen van de vrije grondwaterspiegel of van de stijghoogte van het grondwater.

3. In de verordening tot instelling van de heffing kan worden bepaald dat de heffing wordt geheven van houders van inrichtingen als bedoeld in het tweede lid in één of meer beschermingsgebieden als bedoeld in hoofdstuk VI, paragraaf 2, van de Wet bodembescherming, dan wel van houders van zodanige inrichtingen in de gehele provincie.

4. Als grondslag voor de heffing geldt de onttrokken hoeveelheid water.

5. Tot het instellen van een heffing wordt overgegaan binnen een jaar nadat de beschikking waarbij de in het eerste lid bedoelde schadevergoeding is verleend, ingevolge artikel 20.3 in werking is getreden.

6. De heffing wordt jaarlijks geheven gedurende een termijn van ten hoogste tien jaren. In de verordening tot instelling van de heffing kan worden bepaald dat de heffing op verzoek van de heffingplichtige voor de ten tijde van de indiening van het verzoek nog niet aangevangen jaren waarover de heffing wordt geheven, ineens kan worden voldaan volgens een in de verordening op te nemen regeling.





7. Hoofdstuk XV van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

Titel 15.9A. Rechten

Artikel 15.34a

Met betrekking tot beschikkingen tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing krachtens deze wet worden geen rechten geheven.



Titel 15.10. Afvalbeheersbijdragen

Artikel 15.35

Voor de toepassing van deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
afvalbeheersbijdrage: bijdrage in de kosten van het beheer van een afvalstof;
overeenkomst over een afvalbeheersbijdrage: schriftelijke overeenkomst tussen degenen die een stof, preparaat of product in Nederland invoeren of op de markt brengen, tot het afdragen van een afvalbeheersbijdrage.



Artikel 15.36

1. Onze Minister kan, indien dat in het belang is van een doelmatig beheer van afvalstoffen, op een met redenen omkleed verzoek, na overleg met Onze Minister van Economische Zaken een overeenkomst over een afvalbeheersbijdrage algemeen verbindend verklaren voor een ieder die die stof, dat preparaat of dat produkt in Nederland invoert of op de markt brengt.

2. Onze Minister stelt regels met betrekking tot de onderwerpen die in ieder geval in een overeenkomst over een afvalbeheersbijdrage, waarvoor een algemeen verbindend verklaring wordt gevraagd, aan de orde dienen te komen, alsmede met betrekking tot de bij een verzoek als bedoeld in het eerste lid over te leggen gegevens. Tot die gegevens behoren in ieder geval gegevens, waaruit duidelijk wordt dat redelijkerwijs is getracht te voorkomen, dat gebruikers van die stof, dat preparaat of dat produkt in de praktijk meer dan eenmaal een bijdrage voor het beheer daarvan verschuldigd zullen zijn.



Artikel 15.37

1. Een verzoek als bedoeld in artikel 15.36 kan slechts worden ingediend door degenen die, onderscheidenlijk organisaties van degenen die wat betreft de gezamenlijke omzet van de betrokken stoffen, preparaten of produkten een naar het oordeel van Onze Minister belangrijke meerderheid vormen van degenen die deze stoffen, preparaten of produkten in Nederland invoeren of op de markt brengen. Onze Minister betrekt bij zijn oordeel met betrekking tot de vraag of degenen die, onderscheidenlijk de organisaties van degenen die het verzoek hebben ingediend, een belangrijke meerderheid vormen, in ieder geval het aantal van hen in verhouding met het totale aantal van degenen die deze stoffen, preparaten of produkten in Nederland invoeren of op de markt brengen.

2. Op de voorbereiding van een besluit op het verzoek is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

3. Indien een besluit niet kan worden genomen dan nadat is voldaan aan een uit een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie voortvloeiende verplichting, wordt de termijn voor het nemen van dat besluit opgeschort tot de ten aanzien van die verplichting geldende procedure is afgerond. Van de opschorting wordt mededeling gedaan aan de verzoeker.

4. Indien bij het besluit een overeenkomst over een afvalbeheersbijdrage algemeen verbindend wordt verklaard, wordt de tekst van de overeenkomst in de Staatscourant geplaatst.



Artikel 15.38

1. Onze Minister kan van een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst over een afvalbeheersbijdrage op een daartoe strekkend verzoek, na overleg met Onze Minister van Economische Zaken ontheffing verlenen, indien de verzoeker zorg draagt voor een zodanig beheer van de betrokken afvalstoffen dat deze naar het oordeel van Onze Minister ten minste gelijkwaardig is aan het beheer overeenkomstig de betrokken algemeen verbindend verklaarde overeenkomst over een afvalbeheersbijdrage.

2. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

3. Een krachtens het eerste lid verleende ontheffing kan ambtshalve of op een daartoe strekkend verzoek worden gewijzigd of ingetrokken. Artikel 15.39, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor het in onderdeel b van dat lid genoemde belang in de plaats treedt: het niet langer voldoen aan het in het eerste lid van dit artikel genoemde vereiste.

4. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste en derde lid, is artikel 15.37, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing. Onze Minister stelt de houder van de ontheffing, behoudens in gevallen waarin deze om wijziging of intrekking verzoekt, van zijn voornemen tot wijziging of intrekking in kennis, alvorens een besluit te nemen.



Artikel 15.39

1. Een besluit krachtens artikel 15.36, eerste lid, geldt voor een daarbij aangegeven termijn van ten hoogste vijf jaar.

2. Onze Minister kan een besluit krachtens artikel 15.36, eerste lid, na overleg met Onze Minister van Economische Zaken intrekken, indien:
a. de ter zake verstrekte gegevens zodanig onjuist zijn of onvolledig blijken, dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;
b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het nemen van het besluit, moet worden aangenomen dat het van kracht blijven van het besluit het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen op onaanvaardbare wijze zou schaden;
c. een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dan wel regels ter uitvoering daarvan, hiertoe verplichten.

3. Alvorens een besluit krachtens artikel 15.36, eerste lid, op grond van het tweede lid, onder a, in te trekken, stelt Onze Minister degenen die het verzoek tot algemeen verbindend verklaring hebben gedaan, in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.

4. Op de voorbereiding van een besluit tot intrekking van een besluit krachtens artikel 15.36, eerste lid, op grond van het tweede lid, onder b of c, is artikel 15.37, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.



Artikel 15.40

Een ieder is tot naleving van een voor hem geldende algemeen verbindend verklaarde overeenkomst over een afvalbeheersbijdrage gehouden tegenover ieder ander, die bij de naleving een redelijk belang heeft.



Artikel 15.41

Indien een of meer van degenen die een stof, preparaat of product in Nederland invoeren of op de markt brengen, waarvoor een overeenkomst over een afvalbeheersbijdrage algemeen verbindend is verklaard, het vermoeden gegrond achten dat door een of meer anderen een of meer van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen uit die overeenkomst niet worden nageleefd, kunnen zij met het oog op het instellen van een rechtsvordering op grond van artikel 15.40 Onze Minister verzoeken een onderzoek daarnaar te doen instellen. De inspecteur stelt het onderzoek in en brengt aan Onze Minister verslag uit van hetgeen bij het onderzoek is gebleken. Onze Minister stelt het verslag ter beschikking van degene of degenen, die om het onderzoek hebben gevraagd.



Titel 15.11. Financiering van de zorg voor gesloten stortplaatsen

Artikel 15.42

In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt onder «stortplaats», «gesloten stortplaats» en «bedrijfsgebonden stortplaats» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in paragraaf 8.2.



Artikel 15.43

Deze titel is niet van toepassing op stortplaatsen waar baggerspecie is gestort en die worden gedreven of mede worden gedreven door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.



Artikel 15.44

1. Provinciale staten stellen een heffing in ter bestrijding van de kosten die gemoeid zullen zijn met:
a. de in artikel 8.49 bedoelde zorg voor de in de betrokken provincie gelegen stortplaatsen;
b. een voor de betrokken provincie geldende verplichting tot afdracht aan een fonds als bedoeld in artikel 15.48;
c. de door de provincie uitgevoerde inventarisatie van plaatsen waar afvalstoffen zijn gestort en waar dat storten vóór 1 september 1996 is beëindigd, en het onderzoek naar en systematische controle van aanwezigheid, aard en omvang van eventuele verontreiniging aldaar.

2. De in het eerste lid bedoelde heffing kan mede betrekking hebben op de kosten die gemoeid zullen zijn met de dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 176 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

3. Met betrekking tot de heffing en invordering zijn de artikelen 227 tot en met 232h van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.



Artikel 15.45

1. De heffing wordt geheven van degene die een stortplaats drijft.

2. Het bedrag van de heffing wordt zodanig vastgesteld dat uit de opbrengst van de heffing en de daarover verkregen rentebaten en beleggingsopbrengsten de kosten kunnen worden bestreden, die naar verwachting gemoeid zullen zijn met de uitvoering van het in artikel 8.49, derde en vierde lid, bedoelde nazorgplan waarmee gedeputeerde staten hebben ingestemd, of, indien geen nazorgplan geldt, de in artikel 8.49, eerste lid, bedoelde zorg voor die stortplaats. Indien na de vaststelling blijkt dat de opbrengst van de heffing hoger dan wel lager is dan het bedrag dat nodig is om de kosten te bestrijden die naar verwachting met die zorg van die stortplaats gemoeid zullen zijn, kan het bedrag van de heffing opnieuw worden vastgesteld. Het reeds betaalde bedrag van de heffing wordt hierop in mindering gebracht.

3. In afwijking van het tweede lid kan de heffing terzake van de niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen in de betrokken provincie worden vastgesteld aan de hand van de hoeveelheid en de aard van de afvalstoffen die op de stortplaats zijn afgegeven. Het bedrag wordt zodanig vastgesteld dat uit het totaal van de opbrengsten van de heffing en de daarover verkregen rentebaten en beleggingsopbrengsten voor de niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen in die provincie de kosten kunnen worden bestreden die naar verwachting gemoeid zullen zijn met de zorg voor die stortplaatsen. De kosten, bedoeld in de tweede volzin, worden berekend met inachtneming van de voor die stortplaatsen geldende nazorgplannen waarmee gedeputeerde staten hebben ingestemd.

4. Het derde lid is niet van toepassing op stortplaatsen waar baggerspecie is gestort.



Artikel 15.46

1. Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat degenen die een stortplaats drijven, waarop artikel 15.45, derde lid, niet van toepassing is, financiële zekerheid stellen voor het nakomen van de krachtens de artikelen 15.44, eerste lid, onder a, en 15.45 voor hen geldende verplichting. Daarbij wordt in ieder geval aangegeven het bedrag waarvoor de zekerheid ten hoogste in stand moet worden gehouden.

2. De verplichting financiële zekerheid in stand te houden vervalt op het tijdstip waarop een bedrag aan heffing, als bedoeld in artikel 15.45, tweede lid, is betaald, voor zover het betreft het gedeelte dat overeenkomt met het bedrag dat is betaald.

3. Gedeputeerde staten kunnen verhaal nemen op de gestelde zekerheid, voor zover degene die de zekerheid heeft gesteld, het bedrag van de heffing, zoals dat is vastgesteld ingevolge artikel 15.45, tweede lid, niet tijdig heeft betaald.

4. Gedeputeerde staten kunnen het ingevolge het derde lid te verhalen bedrag invorderen bij dwangbevel.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop financiële zekerheid wordt gesteld.



Artikel 15.47

1. Gedeputeerde staten van een provincie richten voor hun provincie een fonds op, bestemd voor de in artikel 8.49 bedoelde zorg voor gesloten stortplaatsen.

2. In afwijking van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten van verschillende provincies gezamenlijk voor hun provincies een fonds als bedoeld in het eerste lid oprichten.

3. Een fonds is rechtspersoon.

4. Gedeputeerde staten van de betrokken provincie, onderscheidenlijk provincies zijn belast met het beheer van het in hun provincie, onderscheidenlijk provincies werkzame fonds.

5. Een fonds ontvangt jaarlijks:
a. de opbrengst van de in artikel 15.44 bedoelde heffing, verminderd met het bedrag ter bestrijding van de kosten in verband met de in artikel 15.44, eerste lid, onder c, bedoelde handelingen en met het gedeelte van de heffingen, bedoeld in artikel 15.48, tweede lid;
b. de bedragen die ingevolge artikel 15.46, derde lid, worden verhaald;
c. rentebaten en beleggingsopbrengsten die via het fonds zijn verkregen;
d. het batig saldo van de laatstelijk afgesloten rekening van het fonds.

6. Een fonds is gerechtigd ook andere bedragen, bestemd voor de in artikel 8.49 bedoelde zorg, dan die, bedoeld in het vijfde lid, in ontvangst te nemen.

7. Uit het fonds worden uitsluitend bestreden de kosten die:
a. worden gemaakt in verband met de uitvoering van de in artikel 8.49 bedoelde zorg met betrekking tot gesloten stortplaatsen in de betrokken provincie of provincies;
b. zijn verbonden aan de werkzaamheden van het fonds dat in de betrokken provincie, onderscheidenlijk provincies werkzaam is;
c. worden gemaakt ter dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 176, vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, doch slechts voor zover de in artikel 15.44 bedoelde heffing mede op deze kosten betrekking heeft.

8. Onder de kosten, bedoeld in het zevende lid, worden niet begrepen de kosten die in verband met de in artikel 8.49 bedoelde zorg voor gesloten stortplaatsen door de betrokken provincie, onderscheidenlijk provincies worden gemaakt ten behoeve van haar bestuurlijk apparaat.



Artikel 15.48

1. Gedeputeerde staten van provincies kunnen gezamenlijk een fonds oprichten ter dekking van grote financiële risico's in verband met de in artikel 8.49 bedoelde zorg voor gesloten stortplaatsen.

2. Het in het eerste lid bedoelde fonds ontvangt jaarlijks van die provincies een door het bestuur van dat fonds te bepalen gedeelte van de aan die provincies afgedragen heffingen als bedoeld in artikel 15.45.

3. Van artikel 15.47 zijn het derde en vierde lid, alsmede het achtste lid, in verbinding met het zevende lid, onder b, van overeenkomstige toepassing.



Artikel 15.49

1. Ter zake van door een stortplaats veroorzaakte schade, die bekend is geworden na het tijdstip waarop een verklaring als bedoeld in artikel 8.47, derde lid, met betrekking tot die stortplaats is afgegeven, doet noch een provincie, noch het in deze titel bedoelde fonds een beroep op de aansprakelijkheid van degene die als laatste de stortplaats heeft gedreven op grond van artikel 176, vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

2. Indien degene die als laatste een stortplaats heeft gedreven, waarvoor een verklaring als bedoeld in artikel 8.47, derde lid, is afgegeven, aansprakelijk is voor de door die stortplaats veroorzaakte schade op grond van artikel 176, vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, kan degene jegens wie deze aansprakelijkheid bestaat, zijn recht op schadevergoeding geldend maken tegen het in deze titel bedoelde fonds dat in de betrokken provincie werkzaam is.



Titel 15.12. Financiële tegemoetkomingen

Artikel 15.50

1. Onze Minister kan uitkeringen verlenen aan personen bij wie ten gevolge van blootstelling aan asbest maligne mesothelioom is vastgesteld en die niet in aanmerking kunnen komen voor een daarmee verband houdende uitkering op grond van de Kaderwet SZW-subsidies.

2. Onze Minister stelt nadere regels ter uitvoering van het eerste lid.



Titel 15.13. Kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw

Artikel 15.51

1. Op inrichtingen die:
a. uitsluitend of in hoofdzaak zijn bestemd tot het telen van gewassen onder een permanente opstand van glas of van kunststof, of
b. mede zijn bestemd tot het telen van gewassen onder een permanente opstand van glas of van kunststof met een minimale oppervlakte van 2 500 m2, is een systeem van verevening van kosten verbonden aan het overschrijden van de voor die inrichtingen gezamenlijk voor een bepaalde periode vastgestelde hoeveelheid CO2-emissies van toepassing.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op inrichtingen:
a. die uitsluitend of in hoofdzaak zijn bestemd tot het telen van eetbare paddenstoelen of witlof onder een opstand als bedoeld in dat lid, of
b. waarop titel 16.2 van toepassing is.

3. Onze Minister stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de in het eerste lid bedoelde hoeveelheid emissies vast. Het besluit tot vaststelling van die hoeveelheid emissies wordt gepubliceerd in de Staatscourant.



Artikel 15.52

Indien de hoeveelheid emissies, bedoeld in artikel 15.51, eerste lid, wordt overschreden, zijn de inrichtingen die behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie een vergoeding verschuldigd. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de hoogte van die vergoeding dan wel de wijze van berekenen van de hoogte van die vergoeding vastgesteld.



Artikel 15.53

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 15.51 en 15.52 medewerking worden gevorderd van het bestuur van een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66 van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

2. Indien de in het eerste lid bedoelde medewerking bestaat uit het stellen van nadere regels bij verordening, behoeft die verordening de goedkeuring van Onze Minister. Krachtens de verordening genomen besluiten behoeven, voor zover zulks bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, is bepaald, de goedkeuring van Onze Minister.

3. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kunnen overtredingen van de verordening, bedoeld in het tweede lid, worden aangewezen als feiten waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel als bedoeld in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kan worden opgelegd.

4. De artikelen 1, onderdeel b, 2, 3 tot en met 6, 15 tot en met 44, eerste lid, en 46 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 46 van die wet genoemde instemming dient te worden verkregen van Onze Minister.

5. Met het toezicht op de naleving van de verordening, bedoeld in het tweede lid, zijn belast de bij besluit van het bestuur van het op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfslichaam aangewezen personen. Dat besluit behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Onze Minister kan het bestuur van het bedrijfslichaam een aanwijzing geven omtrent het aanwijzen van toezichthouders en de wijze waarop toezicht wordt uitgeoefend.

-

De Wet milieubeheer is voor het laatst geactualiseerd op: 11 maart 2014.

De status van deze wet is: zeer goed.

Klik hier voor meer informatie.

<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl