Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN3189, Raad van State , 201001417/1/H2

Datum uitspraak: 04-08-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 4 oktober 2007 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.





Uitspraak

201001417/1/H2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 december 2009 in zaak nr. 08/1651 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand).





1. Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2007 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.

Bij besluit van 31 maart 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 december 2009, verzonden op 28 december 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 8 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 maart 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2010, waar het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, vertegenwoordigd door drs. J. Wijkstra, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, is verschenen.





2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de rechtbijstand kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt voor rechtsbijstand in strafzaken, behalve tijdens het spreekuur, geen rechtsbijstand verleend indien de zaak dient bij de kantonrechter.

Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen of de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.

Volgens het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007 (hierna: het Handboek), aantekening 34 bij artikel 12 van de Wrb (blz. 58), wordt ingevolge deze bepaling geen rechtsbijstand verleend in strafzaken die in eerste aanleg dienen bij de kantonrechter. Het betreft hier de categorie overtredingen die van oudsher van toevoeging zijn uitgesloten. Voorts is in het Handboek vermeld dat het tweede lid van artikel 12 van de Wrb de mogelijkheid opent dat op grond van de daarin genoemde omstandigheden en in afwijking van het eerste lid rechtsbijstand op basis van toevoeging wordt verleend. Op grond van deze bepaling kunnen zwaarwegende belangen van de rechtzoekende, in de zin van dit artikel worden aangenomen indien:
1. redelijkerwijs te verwachten is dat een vrijheidsstraf dan wel een ingrijpende strafrechtelijke maatregel zal worden gevorderd; of
2. indien met de strafzaak tevens aanzienlijke civielrechtelijke belangen op het spel staan.

Volgens het Handboek wordt voorts de beleidsregel gehanteerd dat in een enkel geval een toevoeging kan worden verleend indien de uitkomst van de zaak van aanwijsbare maatschappelijke betekenis is voor grote groepen rechtzoekenden.

2.2. De raad heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag om een toevoeging ten grondslag gelegd dat voor rechtsbijstand in strafzaken die in eerste aanleg bij de kantonrechter dienen geen toevoeging wordt verleend en dat niet is gebleken van zwaarwegende belangen van de rechtzoekende die een toevoeging rechtvaardigen aangezien er geen sprake is van een te verwachten vrijheidsstraf, een ingrijpende strafrechtelijke maatregel dan wel dat aanzienlijke civielrechtelijke belangen op het spel staan.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan het besluit van de raad van 31 maart 2008 een motiveringsgebrek kleeft nu daarin ten onrechte is voorbij gegaan aan zijn bezwaar dat de juridische ingewikkeldheid van de zaak de verlening van een toevoeging rechtvaardigt.

2.3.1. [appellant] heeft in zijn bezwaarschrift aangevoerd dat de juridische ingewikkeldheid van de zaak een toevoeging rechtvaardigt. In het advies van de commissie voor bezwaar dat deel uitmaakt van het besluit van 31 maart 2008 is hierop niet ingegaan en alleen beoordeeld of zwaarwegende belangen bij [appellant] aanwezig zijn die een toevoeging rechtvaardigen. Aangezien de bijzondere juridische ingewikkeldheid van het geval een zelfstandige uitzondering is in artikel 5, tweede lid, van het Brt, is de raad in het besluit van 31 maart 2008 ten onrechte voorbij gegaan aan deze bezwaargrond. Dit motiveringsgebrek leidt echter, gelet op het navolgende, niet tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.

2.3.2. In artikel 5, eerste lid, van het Brt is de hoofdregel opgenomen dat voor rechtsbijstand in strafzaken, behalve tijdens het spreekuur, geen toevoeging wordt verleend, indien de zaak dient bij de kantonrechter. Het tweede lid bevat hierop de uitzondering dat toevoeging kan worden verleend, indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen of de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist. [appellant] heeft zijn stelling dat sprake is van bijzondere juridische ingewikkeldheid, niet onderbouwd en deze enkele stelling is onvoldoende om te kunnen concluderen dat zich een uitzondering voordoet in de zin van artikel 5, tweede lid, van het Brt. Daarbij is in aanmerking genomen dat volgens het Handboek, aantekening 6 bij artikel 28 van de Wrb (blz. 98), een beroep op de uitzonderingsgronden in artikel 6, tweede lid, van het Brt, uitvoerig dient te worden gemotiveerd. Daarbij is vermeld dat juridische ingewikkeldheid zich voordoet wanneer sprake is van rechtsvragen die uitzonderlijk van aard zijn en die slechts incidenteel voorkomen. Dit beleid is niet onredelijk. De aantekening is weliswaar geplaatst bij artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Brt, dat van toepassing is op zaken die boek 1 van het Burgerlijk Wetboek betreffen, maar ze heeft betrekking op gelijkluidende uitzonderingsgronden als vermeld in artikel 5, tweede lid, van het Brt. Gelet op het voorgaande heeft de raad terecht geoordeeld dat het rechtsprobleem waarop de gevraagde toevoeging betrekking heeft eenvoudig kan worden afgehandeld en dat de aanvraag om een toevoeging om die reden dient te worden afgewezen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.





Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010

85-609.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl