Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN3156, Raad van State , 201000082/1/H2

Datum uitspraak: 04-08-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 24 juni 2008 heeft de raad aan [appellant] een vergoeding toegekend voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.





Uitspraak

201000082/1/H2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2009 in zaak nr. 08/5193 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand).





1. Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2008 heeft de raad aan [appellant] een vergoeding toegekend voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.

Bij besluit van 12 november 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 4 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2010, waar het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, vertegenwoordigd door drs. J. Wijkstra, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, is verschenen.





2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.

Ingevolge artikel 29, derde lid, van de Wrb wordt, indien op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bezwaar of administratief beroep wordt ingesteld en de belanghebbende een verzoek om een kostenvergoeding doet, een afschrift van het besluit tot toevoeging zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voordat het bestuursorgaan op het bezwaar dan wel het beroepsorgaan op het beroep heeft beslist, overgelegd aan dat bestuurs- of beroepsorgaan.

Ingevolge artikel 32, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) worden, indien de rechtsbijstandverlener blijkens zijn opgave aan het bureau recht heeft op betalingen van derden voor de kosten van de verlening van rechtsbijstand, anders dan op de voet van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) of van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb, deze bedragen tot ten hoogste het bedrag van de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding op die vergoeding in mindering gebracht.

Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Artikel 243, tweede lid, Rv is van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 243, eerste lid, Rv, voor zover hier van belang, veroordeelt de rechter, indien er termen zijn om de wederpartij van hem aan wie ter zake van het gevoerde geding krachtens de Wrb een toevoeging is verleend, in de kosten te verwijzen, haar ambtshalve om aan de griffier te voldoen de griffierechten, alsmede de onder deze kosten begrepen salarissen van advocaten en verschotten.

Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, stelt de griffier uit het ingevolge het eerste lid ontvangen bedrag degene aan wie een toevoeging is verleend, zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. Het eventueel resterende bedrag voldoet de griffier, na aftrek van zijn verschotten, en de ingevolge artikel 37 van de Wrb aan de advocaat te betalen vergoeding, aan de advocaat.

2.2. [appellant] heeft op basis van een toevoeging rechtsbijstand verleend in een zaak waarin hij namens een cliënt bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: de IBG) van 5 april 2008. De IBG heeft in een besluit op bezwaar van 13 juni 2008 een kostenvergoeding toegekend van € 322,00. [appellant] heeft vervolgens op 17 juni 2008 de raad verzocht om vaststelling van de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand.

De raad heeft de vergoeding berekend op € 1.002,60 en daarop in mindering gebracht de door de IBG toegekende kostenvergoeding, die is opgesplitst in de eigen bijdrage van € 94,00 en de resterende vergoeding voor kosten van rechtsbijstand van € 228,00.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat uit de nota van wijziging, Kamerstukken II, 2001/02, 27 553, nr. 6, blz. 3, dat betrekking heeft op artikel 29, derde lid, van de Wrb, kan worden afgeleid dat de vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase aan de rechtsbijstandverlener toekomt, en niet aan diens cliënt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase ten bedrage van € 228,00 terecht op de vastgestelde vergoeding in mindering heeft gebracht.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kostenvergoeding is toegekend aan de rechtsbijstandverlener. Hij voert aan dat uit het besluit van de IBG van 13 juni 2008, het bezwaarschrift waarop dat besluit betrekking heeft alsmede de storting van de kostenvergoeding op de derdenrekening van [appellant] volgt dat de kostenvergoeding rechtstreeks is toegekend aan zijn cliënt. Er is volgens [appellant] derhalve geen grondslag voor verrekening van die kostenvergoeding met de aan hem toegekende vergoeding voor de op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 maart 2010 in zaak nr.200905448/1/H2) is er geen grondslag voor verrekening van de rechtstreeks aan de rechtzoekende toegekende vergoeding voor de kosten van verleende rechtsbijstand met de op basis van een toevoeging aan een rechtsbijstandverlener te vergoeden bedragen, maar biedt artikel 32, derde lid, van het Bvr 2000 die grondslag wel indien die kostenvergoeding is toegekend aan de rechtsbijstandverlener.

De Afdeling heeft bij die uitspraak verder overwogen dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Kosten bestuurlijke voorprocedure (Kamerstukken II, 1999/00, 27 024, nr. 3, blz. 10) is vermeld dat ingevolge de artikelen 7:15, tweede lid, en 7:28, tweede lid, van de Awb artikel 57b, tweede lid (lees: artikel 243, tweede lid), Rv van overeenkomstige toepassing is en dat in gevallen, waarin op grond van de Wrb voor het bezwaar of administratief beroep een toevoeging is verleend uitbetaling van de kostenvergoeding aan de griffier plaatsvindt. Voorts is in die memorie vermeld dat in gevallen waarin geen beroep op de rechter wordt ingesteld na de beslissing op het bezwaar of beroep het de meest praktische werkwijze is dat het bestuursorgaan handelt op de manier waarop de griffier wordt verondersteld te handelen en dat het dan het meest praktisch is dat het bestuursorgaan de kostenvergoeding naar de advocaat overmaakt, zodat die kan zorgen voor verrekening met de eigen bijdrage.

De Afdeling komt in de genoemde uitspraak, gelet op het vorenoverwogene, tot de conclusie dat in het geval dat op basis van een toevoeging rechtsbijstand is verleend, de kostenvergoeding in de bestuurlijke voorfase moet worden geacht te zijn toegekend aan de rechtsbijstandverlener, tenzij in het besluit van het bestuursorgaan de vergoeding is toegekend aan de rechtzoekende.

2.4.2. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de redactie van het besluit van de IBG van 13 juni 2008 kan worden afgeleid dat de kostenvergoeding is toegekend aan [appellant] en niet aan zijn cliënt als rechtzoekende. Het besluit is immers aan [appellant] gericht en daarin is niet uitdrukkelijk vermeld dat de toegekende vergoeding rechtstreeks is toegekend aan de rechtzoekende. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de raad, gelet op het bepaalde in artikel 32, derde lid, van het Bvr 2000, terecht de aan [appellant] toegekende kostenvergoeding in mindering heeft gebracht op de aan [appellant] toekomende vergoeding voor door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand. Dat de IBG de kostenvergoeding heeft gestort op de derdenrekening van [appellant] is daarbij niet van belang nu het op de weg van [appellant] ligt om ervoor te zorgen dat de IBG de kostenvergoeding op de juiste rekening overmaakt.

2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 29, derde lid, van de Wrb een sanctiebepaling is en dat hij de toevoeging nimmer op tijd heeft kunnen overleggen waardoor een sanctie in de vorm van een verrekening dan wel anderszins niet op zijn plaats is. Hij wijst erop dat de toevoeging is verstrekt op de dagtekening van het besluit van de IBG van 13 juni 2008.

2.5.1. Zoals hiervoor is overwogen volgt reeds uit het besluit van de IBG van 13 juni 2008 dat de kostenvergoeding is toegekend aan [appellant] en dat de raad reeds hierom terecht de kostenvergoeding in de bezwaarprocedure in mindering heeft gebracht op de vergoeding aan [appellant] voor de op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand. Of [appellant] de toevoeging al dan niet tijdig aan de IBG heeft kunnen overleggen, is derhalve niet van belang.

Het betoog faalt.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.





Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010

85-609.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl