Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN5032, Rechtbank Arnhem , 197654

Datum uitspraak: 07-07-2010
Inhoudsindicatie: Het feit dat eiseres niet eerst de weg van mediation heeft bewandeld, leidt er niet tot dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vordering van eiseres.





Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht


zaaknummer / rolnummer: 197654 / HA ZA 10-469

Vonnis in incident van 7 juli 2010

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RESOURCES MANAGEMENT & FINANCE B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN MEEGEN GROUP B.V.,
gevestigd te Bemmel,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H.P. Schouten te ‘s Gravenhage.

Partijen zullen hierna Resources en Van Meegen genoemd worden.





1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.





2. De beoordeling in het incident

2.1. Resources heeft in de hoofdzaak gevorderd dat Van Meegen wordt veroordeeld tot betaling van € 89.713,27, te vermeerderen met rente en kosten. Resources legt daaraan ten grondslag dat Van Meegen gehouden is tot nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht van 14 augustus 2008 tussen Resources als opdrachtnemer en Van Meegen als opdrachtgever.

2.2. Van Meegen heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vordering van Resources kennis te nemen. Van Meegen beroept zich op artikel 11.3 van de Algemene Voorwaarden bij de uitvoering van interimmanagement-opdrachten voor opdrachtgevers. Dit artikel luidt:

Partijen komen ten aanzien van alle geschillen met uitzondering van zogenaamde incassogeschillen, welke mochten ontstaan naar aanleiding van de onderhavige Opdracht, overeen deze geschillen te behandelen overeenkomstig het Minitrage Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut.
Indien met betrekking tot deze geschillen door Partijen geen vergelijk wordt bereikt overeenkomstig genoemd Reglement, zullen deze geschillen in eerste instantie worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Utrecht.

Van Meegen stelt dat partijen aldus een arbitragebeding zijn overeengekomen. Resources heeft daaraan tot op heden geen uitvoering gegeven. Van Meegen voegt daar aan toe dat van de zijde van Resources sprake is van wanprestatie jegens Van Meegen en dat Resources gehouden is de schade die Van Meegen dientengevolge lijdt, te vergoeden. De wanprestatie bestaat er in dat de door Resources ingeschakelde derde vanwege onvoldoende kennis en inzicht fouten heeft gemaakt en er niet in is geslaagd de opdracht tot een goed einde te brengen. Daarnaast heeft de door Resources ingeschakelde persoon in strijd met de overeenkomst financiële gegevens van Van Meegen aan haar financieringsbank Amstel Lease/ING verstrekt waardoor Amstel Lease/ING de geldleningsovereenkomsten met Van Meegen heeft opgezegd. Dit standpunt zou Resources al vanaf het begin bekend zijn.

2.3. Resources voert – zakelijk weergegeven – het volgende verweer. De door haar ingestelde vordering betreft een incasso en valt daarom niet binnen de reikwijdte van artikel 11.3 algemene voorwaarden. Daarnaast zijn partijen geen arbitrage overeengekomen maar mediation. Uit artikel 11.3 algemene voorwaarden volgt dat partijen, indien geen sprake is van een incassogeschil, eerst mediation zullen beproeven. De stellingen van Van Meegen met betrekking tot de vermeende wanprestatie zijdens Resources zijn in dit verband niet relevant. Deze stellingen zijn bovendien onvoldoende onderbouwd.

2.4. De rechtbank stelt voorop dat artikel 11.3, eerste volzin, algemene voorwaarden, op welke bepaling Van Meegen zich in deze beroept, een zogenaamd mediationbeding betreft en niet een arbitragebeding. Met deze bepaling zijn partijen overeengekomen om hun geschillen, met uitzondering van incassogeschillen, te behandelen volgens het Minitrage Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut en aldus te onderwerpen aan een zogenaamde minitrageprocedure. Artikel 11.3, tweede volzin, algemene voorwaarden houdt vervolgens – zakelijk weergegeven – in dat partijen pas naar de civiele rechter stappen indien zij tijdens een dergelijke minitrageprocedure niet tot een vergelijk komen. Het begrip “vergelijk” duidt er op dat partijen met minitrage beogen om in onderling overleg te zoeken naar een minnelijke regeling voor het geschil dat hen verdeeld houdt. Minitrage heeft daarmee het karakter van mediation en niet van arbitrage.

2.5. Kenmerkend voor arbitrage is namelijk dat een door partijen aangewezen derde (arbiter), in plaats van de gewone rechter, op voor partijen in beginsel bindende wijze beslist omtrent hun geschil. Daarin onderscheidt mediation zich van arbitrage. Beslechting van het geschil door een door partijen aangewezen derde is bij mediation namelijk niet aan de orde. Mediation is gebaseerd op vrijwilligheid van partijen en hun wederzijdse bereidheid tot het treffen van een schikking. Voor een succesvolle verwijzing naar mediation is duurzame instemming van alle betrokken partijen vereist. Een mediationbeding is niet zonder meer op één lijn te stellen met een arbitragebeding. Dwang op (één van) partijen om mee te werken aan mediation staat in principe dan ook haaks op de essentie van de mediationprocedure. Dat volgt ook uit HR 20 januari 2006, NJ 2006/75 waarin is overwogen dat het partijen, gelet op de aard van het middel mediation, te allen tijde vrij staat om daaraan alsnog hun medewerking te onthouden, dan wel die om hen moverende redenen te beëindigen.

2.6. De rechtbank laat in het midden of beroep op een mediationbeding nooit tot enig rechtsgevolg kan leiden. De omstandigheden van het onderhavige geval brengen namelijk met zich dat Resources hoe dan ook niet gedwongen kan worden mee te werken aan mediation. Zoals gesteld door Resources en niet weersproken door Van Meegen, hebben partijen immers tot tweemaal toe in onderling overleg een minnelijke betalingsregeling getroffen. De laatste betalingsregeling is vastgelegd in de namens Van Meegen voor akkoord ondertekende brief van 16 november 2009 van de raadsman van Resources. Van Resources kan niet gevergd worden dat zij, alvorens de rechtbank aan te zoeken, tracht om via de weg van mediation met Van Meegen wederom tot een vergelijk te komen. Mediation zou namelijk zonder meer een herhaling van zetten zijn. De stelling van Van Meegen dat sprake is van wanprestatie zijdens Resources – wat van deze stelling verder ook zij – maakt dat niet anders. Niet gesteld of gebleken is dat deze vermeende wanprestatie geen onderdeel uitmaakte van de door partijen bereikte betalingsregeling en daarom op het moment van totstandkoming van de betalingsregeling nog ter discussie stond tussen partijen. Het kan er daarom vooralsnog voor worden gehouden dat de minnelijk tot stand gekomen betalingsregeling tussen Van Meegen en Resources finaal en onvoorwaardelijk was.

2.7. Het feit dat Resources niet eerst de weg van mediation heeft bewandeld, kan er dan ook niet toe leiden dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vordering van Resources. De conclusie in het kader van het onderhavige incident luidt dat de vordering tot onbevoegdverklaring moet worden afgewezen.

2.8. Van Meegen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.





3. De beslissing

De rechtbank

in het incident

3.1. wijst het gevorderde af,

3.2. veroordeelt Van Meegen in de kosten van het incident, aan de zijde van Resources tot op heden begroot op EUR 452,00,

3.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in de hoofdzaak

3.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 18 augustus 2010 voor conclusie van antwoord.





Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2010.?

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl