- rechtspraak
Datum uitspraak: 19-05-2010
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Uit het bepaalde in artikel 7:658 lid 1 BW volgt dat het aan de werknemer, die zijn werkgever aansprakelijk houdt voor een schending van zijn zorgverplichting, is om te stellen en, bij betwisting, te bewijzen dat zijn schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden is ontstaan. Het tweede lid legt op de werkgever de last te bewijzen dat hij zijn verplichting om voor een redelijk veilige werkplek en arbeidsomstandigheden te zorgen is nagekomen. Om tot aansprakelijkheid van de werkgever te kunnen concluderen, dient derhalve zowel een (causale) relatie te kunnen worden gelegd tussen het werk van de werknemer en zijn schade, als tussen een tekortkoming van de werkgever en die schade. Bij het eerste is het, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, de werknemer die voldoende feiten en omstandigheden moet stellen - en zonodig bewijzen - die het ingeroepen rechtsgevolg kunnen rechtvaardigen. Bij het tweede is de bewijslast omgekeerd, wordt de schending van de zorgverplichting voorondersteld en rust op de werkgever de last om aan te tonen dat hij heeft gedaan wat van hem redelijkerwijs mocht worden verlangd. Bij klassieke arbeidsongevallen en monocausale beroepsziekten leidt dit schema in het algemeen tot een redelijke en billijke verdeling van de stelplicht en bewijslast. Bij multicausale beroepsziekten, zoals RSI, die niet slechts één oorzaak kennen, kan dit anders zijn. Dan dient er enerzijds tegen te worden gewaakt dat de werkgever feiten en omstandigheden moet stellen en bewijzen die voornamelijk in de sfeer van de werknemer liggen en dat hij aansprakelijk wordt gehouden voor schade die geen verband houdt met de omstandigheden waaronder hij de werknemer heeft doen werken.
Dit maakt dat, indien de ziekte door andere dan werkgerelateerde factoren kan zijn ontstaan, relatief veel gewicht toekomt aan de vraag naar de relatie tussen werk en schade. Anderzijds staat het dan de werknemer vrij - en zal hij er in de regel ook niet aan ontkomen - om in verband met de op hem rustende stelplicht bewijs bij te brengen dat de werkgever in zijn zorgplicht is tekort geschoten en dat het risico op letsel dat daarvan het gevolg is, zich heeft verwezenlijkt. Hierbij dient gezien de strekking van artikel 7:658 BW, waarmee de wetgever de bewijspositie van de werknemer heeft beoogd te verlichten, te worden voorkómen dat de werknemer er aldus via een omweg alsnog mee wordt belast te bewijzen dat de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden. Aan zijn stelplicht behoeven daarom geen al te hoge eisen te worden gesteld, en hij kan er in beginsel mee volstaan aannemelijk te maken dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van het werk. Wat in voorkomende gevallen van de procespartijen mag worden verwacht, i.e. hoe concreet zij hun stellingen zullen hebben in te kleden en te onderbouwen, zal steeds afhangen van de omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat het aan de werkgever is om feiten en omstandigheden te stellen die aannemelijk maken dat niet aan het werk te relateren factoren de oorzaak van de ziekte vormen. Van zijn kant dient de werknemer openheid van zaken te geven over mogelijke aspecten van zijn privésfeer, aanleg en persoonlijkheid die aan zijn ziekte kunnen hebben bijgedragen, nu die aspecten vooral in zijn sfeer liggen.
Klik hier voor de hele uitspraak.
Uwwet.nl