Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM9624, Gerechtshof 's-Hertogenbosch , HD 200.005.108

Datum uitspraak: 22-06-2010
Inhoudsindicatie: Afwikkeling nalatenschap.





Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.005.108

arrest van de zevende kamer van 22 juni 2010

in de zaak van

[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.J. Versluijs,

tegen:

1. de erfgenamen van wijlen [A.], [B.],
wonende te [woonplaats],
[C.],
wonende te [woonplaats],
[D.],
wonende te [woonplaats],
[E.],
wonende te [woonplaats] (België),
2. [F.],
wonende te [woonplaats],
3. [G.],
wonende te [woonplaats],
4. [H.],
wonende te [woonplaats],
5. [I.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,

op het bij exploten van dagvaarding van 27 januari 2008 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht gewezen vonnissen van 9 mei 2007 en 24 oktober 2007 (hersteld bij vonnis van 21 november 2007) tussen appellante als gedaagde en geïntimeerden als eisers.





1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 112103/HA ZA 06-652)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar de vonnissen van 4 juli 2007, 19 december 2007 en 13 februari 2008.





2. Het geding in hoger beroep

2.1 Appellante is tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven tevens akte wijziging van eis heeft appellante onder overlegging van achttien producties (nrs. 163-180) vijftien grieven aangevoerd, vorderingen geformuleerd en geconcludeerd zoals in de conclusie van deze memorie nader staat omschreven.

2.2 Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden onder overlegging van twee productie (nrs. 26-27) de grieven en de vorderingen van appellante bestreden.

2.3 Appellante heeft aan akte uitlaten producties genomen en geïntimeerden een antwoordakte.

2.4 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.





3. De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. De grieven lenen zich grotendeels voor een gezamenlijke behandeling.





4. De beoordeling

4.1 Het gaat in dit hoger beroep, kort samengevat, om het volgende.
Op 12 september 1979 is overleden mevrouw [Y.] (erflaatster), weduwe van de heer [Z.]. Als wettelijke erfgenamen heeft zij achtergelaten haar zeven kinderen.
Nadien is één van haar dochters, mevrouw [J.], overleden. Appellante is enig erfgenaam van deze dochter. Voorts is overleden een zoon van erflaatster, de heer [K.], wiens rechten als erfgenaam van erflaatster zijn overgegaan op zijn echtgenote, geïntimeerde sub 5. Tijdens de procedure is overleden geïntimeerde sub 1; diens erfgenamen zijn in de kop van dit arrest vermeld.
De zeven kinderen van erflaatster (of hun rechtsopvolgers ten aanzien van het aandeel van de overleden kinderen) zijn ieder voor 1/7e deel gerechtigd tot de nalatenschap, waarbij aan appellante haar eigen aandeel en het aandeel van haar overleden zus toekomt, derhalve 2/7e deel.
Bij de verdeling van de nalatenschap zijn tussen appellante en de overige erfgenamen problemen gerezen die geleid hebben tot een uitgebreide en jarenlange correspondentie tussen de raadslieden van partijen en de bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken notaris [L.].
Partijen zijn het er in de loop van de procedure over eens geworden dat voor de waarde van de vijf percelen grond die tot de nalatenschap behoren, uitgegaan dient te worden van het taxatierapport d.d. 18 juli 2000 van [M.] (prod. 1 akte 19 juli 2006). In dit rapport is de totale waarde van de percelen getaxeerd op - omgerekend - € 46.850,99. Eén van deze percelen is gelegen achter de woning van geïntimeerde sub 1 aan de [perceel A.] te [plaatsnaam]. De waarde van dit perceel is in het taxatierapport getaxeerd op - omgerekend - € 23.199,51.
De waarde van een aantal juwelen is getaxeerd op - omgerekend - € 1.724,36; de waarde van diverse roerende zaken op - omgerekend - € 2.700,= (prod. 2 akte 19 juli 2006).

4.2 Door een fout bij de omrekening van de getaxeerde waarde van de percelen zijn in de vonnissen van de rechtbank in de vermelding van die waarde en in de daarop gevolgde berekeningen onjuiste bedragen vermeld, die bij het herstelvonnis van 21 november 2007 zijn verbeterd. Voor de overzichtelijkheid hanteert het hof steeds de juiste bedragen, zoals hiervoor vermeld in 4.1 onder e).

4.3 Met betrekking tot de rechtsopvolging van geïntimeerde sub 1 is de rechtbank ervan uitgegaan dat diens weduwe als rechtsopvolgster heeft te gelden. Volgens appellante is dit onjuist omdat hierbij diens kinderen over het hoofd zijn gezien (grief 14). Dat klopt, zoals ook blijkt uit de notariële akte van loting van 11 juli 2008 (prod. 26 mva). Voor het aan geïntimeerde sub 1 toekomende aandeel in de onderhavige nalatenschap en voor de verdeling van die nalatenschap heeft dit intussen geen gevolgen. Dat aandeel is en blijft 1/7. De vermelding in de kop van het arrest is aangepast, zoals partijen dat in hoger beroep ook hebben gedaan in hun processtukken. Tot enige inhoudelijk andere beslissing of tot een ander dictum leidt een en ander niet.

4.4 Geïntimeerden hebben bij inleidende dagvaarding gesteld dat de te verdelen nalatenschap van erflaatster bestaat uit:
vijf percelen grond met een getaxeerde waarde van in totaal € 46.850,99;
juwelen met een getaxeerde waarde van € 1.724,36;
diverse roerende zaken met een getaxeerde waarde van € 2.700,=;
diverse roerende zaken zonder waarde;
de saldi op twee bankrekeningen en een vordering op Meneba Meel bv met een totale waarde van € 319.002,46;
een vordering op de echtgenoot van geïntimeerde sub 2 ad € 2.722,68.

4.5 Geïntimeerden staan een verdeling van de nalatenschap voor waarbij, kort gezegd:
- aan geïntimeerde sub 1 het perceel aan de [perceel A.] wordt toebedeeld en de overige vier percelen aan appellante,
- de juwelen en diverse zaken met waarde door loting ten overstaan van notaris [L.] worden verdeeld,
- de vordering op de echtgenoot van geïntimeerde sub 2 aan geïntimeerde sub 2 wordt toebedeeld, en
- met verrekening van de waardes van de toebedeelde zaken de saldi en de vordering op Meneba Meel bv naar rato van ieders aandeel worden verdeeld.

4.6 Appellante heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat tussen partijen reeds overeenstemming was bereikt over de verdeling van de gehele boedel zodat de vordering tot verdeling iedere grond mist. Volgens appellante is de overeenstemming neergelegd in twee brieven van notaris [L.] van 28 januari 1999 en 11 december 2000 (prod. 1 en 2 cva). Voor de inhoud van deze brieven verwijst het hof naar het tussenvonnis van 9 mei 2007 waarin de brieven zijn weergegeven (r.o. 3.4). Volgens appellante behoeft de verdeling die daaruit blijkt alleen maar uitgevoerd te worden. Gezien dit standpunt heeft appellante in eerste aanleg zelf niet een bepaalde verdeling gevorderd (ook niet voorwaardelijk of subsidiair). Dat laatste heeft appellante in haar memorie van grieven wel gedaan. Appellante heeft dit aangeduid als wijziging van eis, hetgeen strikt genomen niet juist is nu zij in eerste aanleg geen eigen vordering ter verkrijging van een bepaalde verdeling heeft geformuleerd en er dus ook geen sprake is van een eis die gewijzigd kan worden. Het hof zal de thans opgenomen subsidiaire/voorwaardelijke vordering van appellante opvatten als een uitbreiding van haar verweer. De wederpartij heeft dit gezien de inhoud van de memorie van antwoord kennelijk ook zo opgevat. Op de inhoud van dit verweer komt het hof hierna terug.

4.7 De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 9 mei 2007 het verweer van appellante dat tussen partijen overeenstemming was bereikt verworpen (r.o. 3.9). Verder heeft de rechtbank in dat tussenvonnis overwogen dat over de roerende zaken zonder waarde geen beslissing meer behoeft te worden gegeven (r.o. 2.3). Omdat partijen op dat moment nog van mening verschilden over de waarde die aan de vijf percelen toegekend moest worden, heeft de rechtbank in dit tussenvonnis een taxatie in het vooruitzicht gesteld. Partijen zijn het daarna over de waarde eens geworden, zodat geen taxatie hoefde plaats te vinden. In grote lijnen heeft de rechtbank vervolgens de door geïntimeerden voorgestelde (wijze van) verdeling gevolgd en het verweer daartegen van de kant van appellante verworpen. De door de rechtbank bepaalde loting voor de verdeling van de onderdelen 2. en 3. van de nalatenschap heeft inmiddels plaatsgevonden.

primair verweer

4.8 Het hof zal allereerst ingaan op het verweer van appellante dat tussen de erfgenamen over de verdeling van de nalatenschap volledige overeenstemming is bereikt en dat deze verdeling alleen nog uitvoering behoeft.
Appellante beroept zich hierbij op de twee hiervoor vermelde brieven van notaris [L.]. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte uit de discussie die na die brieven tussen partijen is voortgegaan over de afgifte van roerende zaken afgeleid dat er in het geheel geen overeenstemming was, terwijl deze er op dat moment voor het overgrote deel van de nalatenschap reeds was.
Geïntimeerden voeren aan dat appellante nooit gevolg heeft gegeven aan hun voorwaarde die in de brief van notaris [L.] van 11 december 2000 is opgenomen en die luidt:
“De overige erven verwachten - nu zij U zo tegemoet zijn getreden – dat U het vorenstaande schriftelijk accordeert en dat U een schriftelijke onherroepelijke volmacht verstrekt aan hetzij iedere medewerker van ons kantoor, hetzij aan Mr. [Q.], teneinde in voege als vermeld de nalatenschap op korte termijn af te wikkelen.”
Zolang appellante niet dienovereenkomstig wenste te handelen, was er geen volledige overeenstemming tussen partijen, aldus geïntimeerden.

4.9 Het hof overweegt hierover het volgende. Op het moment dat de brief van 11 december 2000 werd geschreven, liep de afwikkeling van de nalatenschap reeds 21 jaar, waren er vele vruchteloze contacten geweest en waren de verhoudingen tussen de verschillende betrokkenen - zo valt uit de toonzetting van de correspondentie op te maken - zeer grondig bedorven. Onder die omstandigheden ligt het voor de hand dat van een overeenkomst eerst sprake is wanneer partijen het over alle aspecten van de afwikkeling van de nalatenschap eens zijn. Uit de overgelegde correspondentie komt immers naar voren dat een definitieve en totale afwikkeling van de nalatenschap werd beoogd, met andere woorden zonder losse eindjes en op zodanige wijze dat men hierover niet meer met elkaar van doen zou hebben. In dit licht dient ook de hiervoor aangehaalde voorwaarde van geïntimeerden in de brief van 11 december 2000 gezien te worden: daarmee werd bewerkstelligd dat vast stond wat er tussen partijen precies was overeengekomen én dat de uitvoering daarvan niet meer zou kunnen worden geblokkeerd door het weigeren van medewerking van de kant van appellante. Dat betekent dat deze brief (in samenhang met de daaraan voorafgaande brief van 28 januari 1999) een voorstel voor een overeenkomst bevatte en nog niet die overeenkomst zelf. Immers, de gestelde voorwaarde diende door appellante nog te worden aanvaard en nagekomen. De voorwaarde heeft kennelijk de strekking van een tegenprestatie van de kant van appellante ten opzichte van de overige erven nu deze zich om eindelijk tot een afwikkeling te geraken bij verschillende wensen van appellante wilden neerleggen. De voorwaarde is daarmee onderdeel van het voorstel van geïntimeerden en is daarvan niet los te zien. Dit onderdeel is door appellante niet aanvaard zoals onomstotelijk blijkt uit het gegeven dat door haar niet dienovereenkomstig is gehandeld. Nu door partijen duidelijk niet een gedeeltelijke afwikkeling maar alleen een volledige afwikkeling werd beoogd en het laatste voorstel van geïntimeerden om in onderling overleg tot een algehele afwikkeling te geraken door appellante niet is aanvaard en er nadien evenmin een alomvattende overeenkomst tot stand is gekomen, kan de conclusie geen andere zijn dat er tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de verdeling van de nalatenschap. Hetgeen appellante in dit verband heeft aangevoerd over tussen partijen bereikte overeenstemming over bepaalde deelonderwerpen is naar het oordeel van het hof niet relevant aangezien nergens uit blijkt dat geïntimeerden op enig moment akkoord zijn gegeven met het treffen van enigerlei partiële regeling. Voor zover zou komen vast te staan dat geïntimeerden in de loop van de vele contacten tussen (de raadslieden van) partijen hebben aangegeven bereid te zijn om in te stemmen met bepaalde wensen van appellante kan hieruit niet worden afgeleid dat op die punten partijen definitief overeenstemming hebben bereikt, aangezien het duidelijk is dat in ieder geval voor geïntimeerden de onderhandelingen en besprekingen steeds hebben gestaan in het teken van het bereiken van een alomvattende en definitieve regeling.

conclusie ten aanzien van primair verweer

4.10 Het hof deelt op de hiervoor aangegeven gronden de conclusie van de rechtbank dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de verdeling van de nalatenschap.

subsidiair verweer

4.11 In hoger beroep verlangt appellante subsidiair, voor het geval het hof van oordeel is dat er tussen de erven geen overeenstemming is bereikt, vernietiging van de beroepen vonnissen voor zover daarbij
- het perceel aan de [perceel A.] aan geïntimeerde sub 1 is toebedeeld,
- is bepaald dat de roerende goederen worden verdeeld door loting,
- is bepaald dat het vonnis kracht van volmacht heeft, en
- het eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Appellante wenst dat het perceel aan de [perceel A.] en een aantal met name genoemde juwelen en roerende zaken aan haar worden toebedeeld. Zowel primair als subsidiair verlangt zij ongedaanmaking van de reeds aan de vonnissen gegeven uitvoering.

het perceel weiland aan de [perceel A.]

4.12 Appellante acht de toedeling van dit perceel aan geïntimeerde sub 1 niet redelijk omdat erflaatster bij testament reeds de woning aan de [perceel B.] te [plaatsnaam] aan geïntimeerde sub 1 heeft toebedeeld. Daardoor heeft geïntimeerde sub 1, aldus appellante, reeds het overgrote deel van de onroerende zaken van erflaatster toebedeeld gekregen. Het achter deze woning gelegen perceel aan de [perceel A.] is door erflaatster bij deze toedeling ook niet meegenomen. Het perceel is vrij toegankelijk en geïntimeerde heeft er volgens appellante nooit belangstelling voor getoond.

4.13 Het hof overweegt hierover het volgende. Bij de verdeling van de nalatenschap die in deze procedure aan de orde is speelt de woning van erflaatster geen rol anders dan dat de woning van geïntimeerde sub 1 is geworden. Voor de toedeling van de vijf percelen die nu nog aan de orde zijn, gaat het alleen om de argumenten die betrekking hebben op die vijf percelen. De overige vier percelen worden aan appellante toebedeeld, zodat zij in zoverre de beschikking over onroerende zaken uit de nalatenschap verkrijgt. Met betrekking tot het perceel aan de [perceel A.] verlangen zowel appellante als geïntimeerde sub 1 toedeling. Daarbij is niet relevant in hoeverre geïntimeerde sub 1 daarvoor in het verleden belangstelling heeft getoond. In deze procedure verlangt geïntimeerde sub 1 in ieder geval toedeling. Het belang van geïntimeerde sub 1 bij toedeling is duidelijk, aangezien het perceel aan zijn erf grenst. Door appellante is in de loop van de procedure geen zodanig reëel belang harerzijds naar voren gebracht, dat toedeling van dit perceel aan haar meer voor de hand zou liggen dan toedeling aan geïntimeerde sub 1. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat dit perceel aan geïntimeerde sub 1 toebedeeld dient te worden.

verdeling roerende zaken

4.14 Appellante acht het niet redelijk dat de rechtbank tot een verdeling door loting heeft besloten; zij is van mening dat beter de opsomming vermeld in de brief van 11 december 2000 gevolgd had kunnen worden. Het hof kan zich in dit standpunt niet vinden. Tussen partijen is geen allesomvattende regeling tot stand gekomen en, zoals hiervoor overwogen, kunnen aan de standpunten en toezeggingen tijdens de onderhandelingen geen gevolgen worden verbonden nu die onderhandelingen niet het daarmee beoogde resultaat hebben gehad. De stand van zaken bij de aanvang van de procedure was dat over de verdeling van de desbetreffende zaken (juwelen en roerende zaken met waarde) geen overeenstemming bestond en dan rest onder de gegeven omstandigheden, waaronder het ontbreken van voldoende aannemelijke aanknopingspunten voor een bepaalde verdeling, niets anders dan een loting. Het hof sluit zich aan bij dit oordeel van de rechtbank en bij de wijze waarop de beslissing daarover is ingekleed in het eindvonnis.

volmacht

4.15 Volgens appellante was het niet nodig te bepalen dat het vonnis kracht van volmacht heeft omdat zij zou meewerken aan een in kracht van gewijsde gegane uitspraak, zij zich altijd heeft ingespannen voor een spoedige afwikkeling en een dergelijke bepaling in een kleine gemeenschap als [plaatsnaam] een infamerende werking heeft.

4.16 Met de rechtbank ziet het hof in de inmiddels dertigjarige geschiedenis van de verdeling van de onderhavige nalatenschap voldoende grond voor toewijzing van de gevraagde volmacht. Hetgeen appellante daarover naar voren brengt, wat daar verder ook van zij, weegt daar niet tegen op.

uitvoerbaar bij voorraadverklaring

4.17 Volgens appellante is het vonnis van 24 oktober 2007 een constitutief vonnis en kan het om die reden niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het hof kan zich in dit standpunt niet vinden. Artikel 233 Rv bepaalt dat een vonnis uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard, tenzij uit de wet of uit de aard der zaak anders voortvloeit. Voor een vonnis waarbij een nalatenschap wordt verdeeld, wordt bepaald dat het vonnis kracht van volmacht heeft en een partij wordt veroordeeld tot betaling van een aandeel in de notariële kosten, zoals in genoemd vonnis het geval is, geldt niet dat uit de wet of uit de aard van de zaak voortvloeit dat het niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard (zie onder meer conclusie AG bij HR 8 juni 2007, LJN: BA1525). Het vonnis kan, anders dan appellante aanvoert, niet worden aangemerkt als een (louter) constitutief vonnis zodat daarin geen grond gevonden kan worden voor de door appellante aangevoerde stelling.

conclusie ten aanzien van subsidiair verweer

4.18 Ten aanzien van geen van de vier onderwerpen waarop de bezwaren van appellante subsidiair betrekking hebben (r.o. 4.11), komt het hof niet tot andere beslissingen dan de rechtbank in de bestreden vonnissen.

ongedaanmaking

4.19 Het vorenstaande houdt in dat zowel hetgeen appellante als primair bezwaar naar voren heeft gebracht als hetgeen zij aan subsidiaire bezwaren heeft aangevoerd, wordt verworpen. Dit brengt mee dat haar nevenvordering tot ongedaanmaking van hetgeen uit hoofde van het vonnis is uitgevoerd, afgewezen wordt.

slotsom

4.20 De slotsom is dat, afgezien van de aanpassing van de aanduiding van geïntimeerde sub 1 zoals aangegeven in r.o. 4.3, de grieven van appellante worden verworpen en de vonnissen waarvan beroep worden bekrachtigd. Gelet op de relatie tussen partijen zullen ook in hoger beroep de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.





5. De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;

compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij daarvan de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders gevorderde.





Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Meulenbroek en Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 juni 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl