- rechtspraak
Datum uitspraak: 21-06-2010
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
In artikel 287 lid 4 Fw is bepaald dat de rechtbank in spoedeisende zaken bevoegd is, gelet op de belangen van partijen, een voorlopige voorziening bij voorraad te geven.
Een voorlopige voorziening als de onderhavige, waarbij een spoedeisend belang moet worden gesteld en zo nodig bewezen, moet betrekking hebben op een betrekkelijk korte tijd, namelijk ter overbrugging van de periode tussen het tijdstip van indiening van het toelatingsverzoek en de beslissing daarop. Dat de voorlopige voorziening als een noodvoorziening moet worden beschouwd, blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de wet niet voorschrijft dat verzoeker en belanghebbenden worden opgeroepen om op het verzoek tot het treffen van de voorlopige voorziening te worden gehoord.
Opheffing van een beslag door de rechter doet een nieuwe rechtstoestand van het beslagen goed ontstaan. Zo een beslissing van constitutieve aard is uitdrukkelijk voorbehouden aan de bodemrechter en, bij wijze van uitzondering en onder zeer bijzondere omstandigheden, ook aan de voorzieningenrechter. Het systeem van de wet verzet zich ertegen dat bij de insolventierechter om opheffing van een beslag kan worden gevraagd. Slechts de tenuitvoerlegging kan worden geschorst dan wel verboden. In de wetsgeschiedenis is evenmin een aanknopingspunt te vinden voor de bevoegdheid van de insolventierechter om een beslag op te heffen.
Dat betekent dat opheffing van een beslag bij wijze van voorlopige voorziening slechts in een regulier kort geding kan worden gevorderd, bij dagvaarding en slechts door tussenkomst van een advocaat.
Klik hier voor de hele uitspraak.
Uwwet.nl