wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, M.M.A. Gerritzen-Gunst en B.F.P. Lhoëst in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2010.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BN4462, Gerechtshof Amsterdam , 200.069.300/01
Datum uitspraak: 17-08-2010
Inhoudsindicatie: ontvankelijkheid tussenbeschikking
Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER BESCHIKKING van 17 augustus 2010 in de zaak met zaaknummer 200.069.300/01 van: […], wonende te […], APPELLANTE, advocaat: mr. P.J. Montanus te 's-Gravenhage, t e g e n […], wonende te […], GEÏNTIMEERDE, advocaat: mr. C.S.F. de Nijs te 's-Gravenhage. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd. 1.2. De vrouw is op 30 juni 2010 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 24 juni 2010 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 453341 / FA RK 10-1921 (HHA LL). 1.3. De vrouw heeft op 2 augustus 2010 nadere stukken ingediend. 1.4. De man heeft op 9 augustus een verweerschrift ingediend. 1.5. De zaak is op 12 augustus 2010 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen: • de vrouw vergezeld door haar advocaat; • de man vergezeld door zijn advocaat; • namens de Raad voor de Kinderbescherming regio Amsterdam (hierna: de Raad), mevrouw L. Kole. 2. De feiten 2.1. Partijen hebben een relatie gehad, waaruit […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2006 is geboren. De man heeft [de minderjarige] erkend. Partijen zijn bij beschikking van 27 januari 2010 van de rechtbank Amsterdam gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast. Bij genoemde beschikking is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen aldus bepaald dat met ingang van 6 januari 2010: de man [de minderjarige] bij zich heeft éénmaal per veertien dagen van woensdagochtend 9.00 uur tot donderdagochtend aanvang kinderopvang / school, van maandagmiddag uit de kinderopvang / school tot dinsdagochtend aanvang kinderopvang / school, van vrijdagmiddag uit de kinderopvang / school tot maandagochtend aanvang kinderopvang / school. Ook verblijft [de minderjarige] bij de man gedurende de helft van de vakanties, gedurende een aaneengesloten periode, in onderling overleg vast te stellen, met dien verstande dat [de minderjarige] in de oneven jaren tijdens de voorjaarsvakantie bij de man verblijft en tijdens de herfstvakantie bij de vrouw en dat in de even jaren het omgekeerde geldt. Verder heeft de man [de minderjarige] bij zich gedurende de helft van alle feestdagen, in onderling overleg vast te stellen en op Vaderdag en op de verjaardag van de man, tenzij de verjaardag in de vakantie van de vrouw valt. 3. Het geschil in hoger beroep 3.1. Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – aan de vader voorlopig toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven in de [school 1] in [a] en in de naschoolse opvang [naam Stichting] te [b]. Voor het overige is de beslissing aangehouden. Deze beschikking is – voor zover thans van belang – gegeven op het verzoek van de man: ? te bepalen dat de vrouw gehouden is haar medewerking te verlenen aan het voortduren van de bestaande zorgregeling, waarbij [de minderjarige] met ingang van het schooljaar 2010/2011 in [a] op de [school 1] naar school gaat, en voorts voor het geval de vrouw weigert haar medewerking te verlenen aan de definitieve inschrijving van [de minderjarige] op de naschoolse opvang [naam Stichting] te [b], met ingang van het schooljaar 2010/2011, te bepalen dat onderhavige beslissing in de plaats treedt van de benodigde toestemming van de vrouw; alsmede op het verzoek van de vrouw: ? vervangende toestemming aan haar te verlenen te verhuizen binnen een hemelsbrede straal van 50 kilometer van haar huidige woonadres en om [de minderjarige] in te schrijven voor een school en naschoolse opvang in haar nieuwe woonplaats. 3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat zij [de minderjarige] mag inschrijven op de [school 2] te [c] alsmede de naschoolse opvang aldaar zodat hij op 16 augustus 2010 op die school in groep 1 kan beginnen, en onafgebroken zijn basisschool aldaar kan afmaken, alsmede een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen van eens per 14 dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 18.00 uur, alsmede eenmaal per 14 dagen de woensdagmiddag uit school tot 18.00 uur terwijl naast de vakanties, feestdagen en bijzondere overige vrije dagen, tevens de roostervrije margedagen bij helfte tussen partijen worden gedeeld, waarbij zij aanbiedt dat de roostervrije dagen die aansluiten op een woensdag of weekend bij voorkeur aansluitend bij de omgang met de man zullen worden gekoppeld, dan wel een nader door het hof te bepalen zorgregeling vast te stellen, ingaande per 1 augustus 2010, waarbij enerzijds rekening wordt gehouden met een toekomstige verhuizing van [de minderjarige] en haar naar [c] en anderzijds de mogelijkheid voor de man om te wennen aan deze nieuwe situatie. |
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De man stelt primair dat de vrouw niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep omdat van tussenbeschikkingen slechts tegelijkertijd met de eindbeschikking hoger beroep kan worden ingesteld. De bestreden beschikking is een tussenbeschikking omdat, aldus de man, de beslissing een voorlopig karakter draagt. 4.2. Het hof volgt de man niet in dit standpunt. Voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep is doorslaggevend of de voorlopige beslissing een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. De man betoogt dat de beschikking wel ongedaan kan worden gemaakt omdat nog steeds de mogelijkheid open staat dat [de minderjarige] op een andere school wordt ingeschreven. Met dit standpunt miskent de man dat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen dat het in het belang van [de minderjarige] wordt geacht om thans nog geen grotere veranderingen (zoals een verhuizing naar [c]) te laten plaatsvinden, dan dat tot op heden al in het leven van [de minderjarige] hebben plaatsgevonden. Dat de rechtbank daarbij wel tevens in het oog houdt dat de door de vrouw gewenste verhuizing van hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] van [b] naar [c], gelet op hetgeen de man heeft aangevoerd (hof: de man heeft een termijn van twee jaar genoemd) op termijn tot de reële mogelijkheden behoort als er dan ook een naar beide partijen voldoende evenwichtige zorgregeling tot stand kan komen, is niet van belang. Met genoemde overweging heeft de rechtbank een onherroepelijke beslissing genomen op het verzoek van de vrouw met [de minderjarige] thans naar [c] te mogen verhuizen. De door de rechter genomen beslissing is dan ook een beslissing voor langere termijn die gedurende die termijn niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Dat de rechtbank impliciet negatief heeft beslist op het verzoek van de vrouw met [de minderjarige] naar [c] te mogen verhuizen blijkt tevens uit de vraagstelling van de rechtbank met het oog op de geplande vervolgzitting die naar partijen het hof hebben meegedeeld op 7 oktober a.s. zal plaatsvinden. De rechtbank wil van de vrouw vernemen of zij blijft bij haar voornemen om op korte termijn naar [c] te verhuizen uitgaande van het standpunt dat de rechtbank voorlopig van mening is dat [de minderjarige] in [b] naar school moet gaan en voorlopig in [b] moet blijven wonen, gevolgd door de zin dat wanneer de moeder blijft bij haar standpunt een eventuele verandering van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ter beslissing voor zal komen te liggen. De overwegingen van de rechtbank in onderling verband bezien kunnen tot geen andere uitleg aanleiding geven dan de door het hof hiervoor gegeven uitleg. 4.3. De man heeft nog betoogd dat het hof niet kan beslissen op de bij de rechtbank aanhangige verzoeken waarop de rechtbank nog niet in het dictum heeft beslist, maar ook daarin volgt het hof de man niet. In een geval waarin tussen dezelfde partijen meer verzoeken ter beoordeling stonden en de in eerste aanleg oordelende rechter aan een gedeelte van het geschil door een uitdrukkelijk dictum een einde heeft gemaakt en voor een ander gedeelte een tussenbeschikking heeft gewezen, wordt aangenomen dat tussentijds beroep ook voor wat betreft het interlocutoir gedeelte steeds mogelijk is, zulks onder meer ter voorkoming van tegenstrijdige beslissingen ( zie HR 23-01-2004, LJN AL7051). Indien in de onderhavige zaak het hof slechts zou beslissen over de school waarop [de minderjarige] met ingang van het schooljaar 2010-2011 voorlopig kan worden ingeschreven en niet over het verzoek van de vrouw tot toestemming om met [de minderjarige] naar [c] te mogen verhuizen, hem aldaar te mogen inschrijven bij de [school 2] en een zorgregeling met de man vast te stellen, bestaat de mogelijkheid van tegenstrijdige beslissingen. Het hof zal daarom op het volledige verzoek van de vrouw in hoger beroep beslissen. 4.4. [de minderjarige] is [in] 2006 vier jaar geworden en zal met ingang van het schooljaar 2010-2011 de basisschool gaan bezoeken. Partijen wonen op dit moment beiden in [b]. Tot juni 2009 woonden zij samen met [de minderjarige] in de woning(en) aan […] te [b] (hierna: [straatnaam]). De man heeft inmiddels een andere woning in [b] gekocht en betrokken. Nadat de man de vrouw eerder dit jaar dagvaardde haar medewerking te verlenen aan verkoop van [straatnaam], heeft de vrouw voor de geplande zitting aan deze vordering voldaan. Sindsdien staat de woning te koop. 4.5. De vrouw werkt als zelfstandig gevestigd advocaat in [a] en werkt drie dagen per week. De man werkt bij een bedrijf dat op de luchthaven Schiphol is gevestigd en werkt vier dagen per week. De bestaande zorgregeling is zodanig dat [de minderjarige] meer tijd bij de vrouw doorbrengt dan bij de man. De vrouw noemt, uitgaande van de feitelijke uren dat [de minderjarige] ofwel bij de vrouw ofwel bij de man is, een verhouding van 70/30. De man stelt dat [de minderjarige] uitgaande van een volledige week voor 31% van de tijd bij hem is, voor 47% van de tijd bij de vrouw en voor 22% van de tijd in de crèche. 4.6. De vrouw heeft inmiddels een nieuwe partner die in [c] woont. Zij wil met [de minderjarige] bij hem gaan wonen. Deze partner heeft een huis gekocht in het […] in [c], welk huis op dit moment wordt verbouwd. Het is de bedoeling van de vrouw haar advocatenpraktijk te verplaatsen naar [c]. Het te betrekken huis wordt zodanig verbouwd dat zij vanuit huis kan werken, zodat zij in principe altijd thuis kan zijn voor [de minderjarige]. De man acht een verhuizing op dit moment te snel en merkt op dat nog niet van een bestendige relatie tussen de vrouw en haar nieuwe partner kan worden gesproken. 4.7. De Raad heeft ter terechtzitting geadviseerd dat het voor [de minderjarige] sowieso een spannende tijd is. Het uiteengaan van zijn ouders, de verhuizing indien [straatnaam] wordt verkocht en het voor het eerst gaan naar de basisschool. De Raad is er geen voorstander van dat [de minderjarige] binnen twee jaar (hof: de door de vader in eerste aanleg genoemde termijn waarna hij wellicht wel met verhuizing van [de minderjarige] naar [c] wil instemmen) opnieuw zou moeten verhuizen. De Raad acht dat in zijn algemeenheid niet verstandig. Volgens de Raad dient er op korte termijn continuïteit te komen in de woonplaats, de schoolgang en de omgang met de ouder bij wie [de minderjarige] niet zijn hoofdverblijf heeft. 4.8. Nu partijen niet in onderling overleg tot oplossing van het tussen hen gerezen geschil kunnen komen, dient het hof te beslissen. Het hof zal bij de te maken belangenafweging aan het belang van [de minderjarige] doorslaggevende betekenis toekennen. Het hof volgt de rechtbank niet in haar beslissing dat verhuizing van [de minderjarige] op dit moment niet in zijn belang is. [de minderjarige] verblijft sinds langere tijd meer tijd bij de vrouw dan bij de man in welke situatie in zijn belang geen verandering dient te komen. Indien [de minderjarige] met de vrouw naar [c] verhuist, zal er geen, althans minder, gebruik dienen te worden gemaakt van de naschoolse opvang omdat de vrouw dan haar werkzaamheden vanuit huis zal gaan verrichten en [de minderjarige] na school zal kunnen opvangen, nog daargelaten dat zij een dag minder werkt dan de man. Verder is van belang dat de vrouw erkent dat de man een betrokken vader is en heeft toegezegd een zodanige zorgregeling met de man te willen afspreken, dat hij voldoende tijd met [de minderjarige] kan doorbrengen en een rol van betekenis kan blijven spelen in het leven van [de minderjarige]. Dat de relatie van de vrouw nog van korte duur is, zoals de man stelt, acht het hof niet van zodanig belang dat daarom de vrouw de toestemming tot verhuizing dient te worden onthouden. De vrouw wil niet blijven wonen aan [straatnaam] zodat er, zodra dit huis wordt verkocht, toch een verhuizing voor [de minderjarige] zit aan te komen. Het hof volgt de Raad in zijn advies dat het in het belang van [de minderjarige] is dat voor wat betreft zijn woonomstandigheden, zijn schoolgang en de omgang met de man op korte termijn continuïteit en stabiliteit dient te worden gebracht. Nu de vrouw zeer stellig is over haar wens haar leven en advocatenpraktijk te willen voortzetten in [c] en daartoe thans de mogelijkheid heeft, is er naar het oordeel van het hof geen reden om haar daarvoor geen toestemming te geven. De afstand tussen [b] en [c] is niet zodanig dat de angst van de man dat het contact met [de minderjarige] zal verwateren, reëel te noemen valt. 4.9. De vrouw heeft bij pleidooi een ruimere zorgregeling van de man met [de minderjarige] voorgesteld dan verwoord in het verzoekschrift in hoger beroep. Het hof acht de door de vrouw bij pleidooi voorgestelde regeling adequaat en in het belang van [de minderjarige]. 4.10. Het voorgaande betekent dat de beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het hof de vrouw toestemming zal geven om naar [c] te verhuizen en [de minderjarige] in te schrijven op de [school 2] aldaar. Daarnaast zal het hof de door de vrouw bij pleidooi voorgestelde verdeling van de zorgregeling vaststellen. Uiteraard staat het partijen vrij in onderling overleg tot een andere regeling te komen. Het hof ziet geen aanleiding, zoals door de vrouw verzocht, te bepalen dat [de minderjarige] onafgebroken zijn basisschool op de [school 2] in [c] kan afmaken. Er kunnen zich in de toekomst allerlei onzekere gebeurtenissen van welke aard dan ook voordoen, die zouden kunnen nopen tot wijziging. 4.11. Dit leidt tot de volgende beslissing. |
5. Beslissing
Het hof: vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin aan de vader voorlopig toestemming is verleend om [de minderjarige] in te schrijven in de [school 1] in [a] en de naschoolse opvang [naam Stichting] te [b] en opnieuw rechtdoende: verleent de vrouw toestemming om met [de minderjarige] naar [c] te verhuizen; verleent de vrouw toestemming om [de minderjarige] in te schrijven en naar school te laten gaan in de [school 2] te [c] met ingang van het schooljaar 2010-2011; bepaalt met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2010 dat [de minderjarige] in het kader van de zorgregeling bij de man zal zijn een weekend in de twee weken van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school, alsmede een woensdagmiddag per twee weken uit school tot donderdagochtend naar school, alle margedagen, de gehele voorjaars- en de gehele herfstvakantie alsmede vier aaneengesloten weken in de zomervakantie door partijen in onderling overleg af te spreken; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte. |
-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl