Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN8444, Gerechtshof Leeuwarden , 200.045.050

Datum uitspraak: 16-09-2010
Inhoudsindicatie: Geslaagd beroep op art. 1:160 BW.





Uitspraak

Beschikking d.d. 16 september 2010
Zaaknummer 200.045.050





HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M. van Duursen, kantoorhoudende te Roden,

tegen

[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.P. Bisschop, kantoorhoudende te Hoogezand.





Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 8 juli 2009 heeft de rechtbank Assen het verzoek van de man tot vaststelling van het einde van zijn alimentatieverplichting, subsidiair tot wijziging van de beschikking van 26 september 2007 van de rechtbank Assen afgewezen.





Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 2 oktober 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 8 juli 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 1 oktober 2007, althans met ingang van de door het hof te bepalen datum is geëindigd en de vrouw te veroordelen om al hetgeen de man met ingang van
1 oktober 2007, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, aan de vrouw heeft betaald aan de man dient terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover steeds van de datum dat de man maandelijks de alimentatie heeft voldaan.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 26 november 2009, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht het beroep van de man niet-ontvankelijk, althans ongegrond te verklaren omdat de door hem aangevoerde grief ongegrond is.

Tevens heeft de vrouw bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 8 juli 2009 te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de vrouw deels in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en opnieuw beslissende te bepalen dat de man vanaf 29 april 2008, de datum van het zelfstandig verzoek van de vrouw, als uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, een bedrag van € 3.436,-- bruto, dan wel een in goede justitie te bepalen bijdrage, per maand dient te betalen.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 7 januari 2010, heeft de man het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.

Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken.

Ter zitting van 19 augustus 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man en de vrouw, beiden bijgestaan door hun advocaat. Door mr. Van Duursen en door
mr. Bisschop zijn pleitaantekeningen overgelegd.





De beoordeling

Nadere stukken

1. Door partijen zijn voorts nog nadere stukken in geding gebracht bij na te noemen brieven:
a. door de vrouw bij brief van 3 augustus 2010, op de griffie binnengekomen op 5 augustus 2010;
b. door de man bij brief van 5 augustus 2010, op de griffie binnengekomen op
6 augustus 2010;
c. door de vrouw bij brief van 5 augustus 2010, op de griffie binnengekomen op 6 augustus 2010;
d. door de man bij brief van 12 augustus 2010, op de griffie binnengekomen op 12 augustus 2010;
e. door de man bij fax van 13 augustus 2010, op de griffie in veelvoud binnengekomen - zoals vereist ingevolge het van toepassing zijnde procesreglement - op 16 augustus 2010;

2. Met betrekking tot die nadere stukken overweegt het hof als volgt. Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat er in een procedure in hoger beroep concentratie is van stukken. De verzoekschriftprocedure start met het beroepschrift dat dient te voldoen aan de wettelijke vereisten (art. 359 jo art. 278, lid 1, Rv). De grieven worden in het beroepschrift geformuleerd en onderbouwd met stukken. Ook bij het verweerschrift dienen alle relevante stukken te worden ingediend.

3. De bedoeling van de wetgever komt ook tot uitdrukking in het in deze van toepassing zijnde procesreglement voor zover daarbij in artikel 1.3.4. het volgende is bepaald en waarbij deze bedoeling met name blijkt uit de door het hof vetgedrukte en onderstreepte bewoordingen:

Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over.


4. Daarnaast biedt het procesreglement in datzelfde artikel de mogelijkheid nog kort voor de mondelinge behandeling nadere stukken in te dienen:

Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende.


5. Die mogelijkheid is echter niet onbeperkt, zoals kan worden afgeleid uit het slot van die bepaling, welke als volgt luidt:

Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.


6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat met het overleggen van nadere stukken niet mag worden gewacht tot de uiterste datum waarop dit volgens artikel 1.3.4. nog mogelijk is, maar dat overlegging zo spoedig mogelijk dient te geschieden. De op die nadere stukken vermelde datum van ontvangst vormt het uitgangspunt om te bepalen of deze zo spoedig mogelijk zijn overgelegd.

7. Het merendeel van de nadere stukken, ook van die stukken die blijkens hun datum in beginsel wel in overeenstemming met het procesreglement zijn overgelegd (stukken vermeld onder a. en b.) hebben betrekking op - kort gezegd - een tussen partijen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gevoerde dagvaardingsprocedure, welke verband houdt met de onderhavige alimentatieprocedure.

8. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR, LJN BI4209) is het overleggen van processtukken uit een andere procedure in het algemeen niet voldoende om hetgeen in die stukken aan stellingen en feiten is te vinden, te beschouwen als aangevoerd in het geding waarin dat overleggen heeft plaatsgevonden, en aldus mede aan het verzoek en/of verweer in dat geding ten grondslag gelegd. De partij die zulke stellingen en feiten wil inroepen, dient dit op een zodanige wijze te doen dat dit voor de rechter en de wederpartij duidelijk is.

9. In deze zaak hebben beide partijen de nadere stukken overgelegd bij brief, welke niet méér inhoudt dan de mededeling dat die stukken worden overgelegd, zonder dat daarbij de noodzaak wordt uiteengezet om die stukken eerst op die datum over te leggen en waarin evenmin wordt aangegeven op welke stellingen/weren/feiten/omstandigheden uitdrukkelijk een beroep wordt gedaan.

10. In het licht van al het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat deze nadere stukken buiten beschouwing moeten worden gelaten op na te melden - kort weergegeven - gronden, waarbij elke grond zowel afzonderlijk als alle gronden tezamen tot dit oordeel leiden.

11. De stukken genoemd onder a, b, c, en d zijn:
- niet zo spoedig mogelijk overgelegd;
- in hun totaliteit (relatief) omvangrijk en zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegd;
- en/of betreffen stukken uit een andere procedure en zijn zonder enige toelichting overgelegd.

12. Hoewel het door de man bij brief van 13 augustus 2010 ingediend nader verzoek en het daarbij ook overlegde arrest van dit hof van 10 augustus 2010 waarop dit verzoek kennelijk is gebaseerd, niet eerder overgelegd hadden kunnen worden, zal het hof ook dat verzoekschrift buiten beschouwing laten, reeds omdat het de hiervoor genoemde andere stukken uit die dagvaardingsprocedure buiten beschouwing laat, nog daargelaten of een verzoek als door de man gedaan in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige ook nog in dit stadium mogelijk is.

De vaststaande feiten

13. Het huwelijk tussen partijen is op 22 augustus 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 25 juli 2007 in de registers van de burgerlijke stand.

14. Bij beschikking van 26 september 2007 heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud bepaald op een bedrag van € 2.542,-- per maand.

15. Naar aanleiding van het inleidend verzoek van de man heeft de rechtbank beslist zoals hiervoor onder 'Het geding in eerste aanleg' is weergegeven. De man heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft incidenteel appel ingesteld.

De geschilpunten

16. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
• de samenleving van de vrouw met de heer [samenwonende met de vrouw] in de zin van artikel
1:160 BW;
• wijziging van omstandigheden;
• de mogelijkheid van de vrouw om deels in haar eigen levensonderhoud te voorzien;
• de terugbetalingsverplichting van de vrouw.





De overwegingen

De samenleving van de vrouw met de heer [samenwonende met de vrouw] in de zin van artikel 1:160 BW

17. Op grond van artikel 1:160 BW eindigt de verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij onder meer wanneer deze is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd.

18. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet aan een aantal criteria zijn voldaan alvorens kan worden gesproken van samenleving in de zin van artikel 1:160 BW. Zo moet er sprake zijn van een duurzame affectieve relatie tussen de samenlevenden en moeten de gescheiden echtgenoot en de ander met elkaar samenwonen. Voorts moeten zij elkaar wederzijds verzorgen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.

19. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw met de heer [samenwonende met de [samenwonende met de vrouw] (hierna: [samenwonende met de vrouw]) samenwoont en dat aan de door de Hoge Raad gestelde eisen is voldaan, zodat sprake is van samenleving zoals in artikel
1:160 BW wordt bedoeld. Hij is dan ook van mening dat zijn onderhoudsplicht jegens de vrouw is geëindigd. Het hof stelt vast dat de man ter onderbouwing van zijn stelling een grote hoeveelheid stukken heeft overgelegd. Uit die stukken blijkt het volgende.

20. In de procedure in eerste aanleg is op 27 januari 2009 een aantal getuigen gehoord door de rechtbank. De getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] hebben allen verklaard dat zij meenden dat de vrouw een relatie had met [samenwonende met de vrouw]. Zij baseerden zich daarbij op de omstandigheid dat zij de vrouw en [samenwonende met de vrouw] geregeld samen in het café zagen, waarbij de vrouw en [samenwonende met de vrouw] altijd samen kwamen en ook weer samen weggingen. Getuige [getuige 2] heeft daaraan toegevoegd dat de vrouw en [samenwonende met de vrouw] samen deelnamen aan het sociale leven in de kroeg. Zij kwamen regelmatig op de biljartavonden, maar ook wel op andere feestavonden of als er op andere dagen iets te doen was. Bovendien zaten ze volgens getuige [getuige 3] altijd naast elkaar en kusten zij elkaar. Daarnaast heeft de vrouw wel eens tegen getuige [getuige 3] gezegd dat zij bij [samenwonende met de vrouw] inwoonde. Ten slotte hebben getuige [getuige 1] en getuige [getuige 3] beiden verklaard dat de vrouw hun tijdens een uitje van de biljartclub in 2008 heeft verteld dat haar verkering uit was.

21. Ook getuige [getuige 4] is op 27 januari 2009 door de rechtbank gehoord. Tijdens dat verhoor heeft [getuige 4] verklaard dat zij een sms-bericht van de vrouw heeft ontvangen waarin de vrouw mededeelde dat zij een leuke lieve man had ontmoet met wie zij nu samenwoonde in de bossen van [plaats]. In haar schriftelijke verklaring van 29 oktober 2007 heeft mevrouw [getuige 4] verklaard dat zij dit sms-bericht eind april 2007 van de vrouw heeft ontvangen.

22. Naast de getuigenverklaringen van 27 januari 2009 heeft de man een
e-mailbericht van 6 juni 2007 aan de familie [naam] overgelegd, waarin de vrouw aan de geadresseerden schrijft dat zij een andere man heeft leren kennen, genaamd [nieuwe man]. Ze bericht dat hij in [plaats] midden in het bos woont en dat zij daar heel vaak is. Voorts heeft de man twee reisovereenkomsten overgelegd, waaruit blijkt dat de vrouw voor de periode van 9 juli 2007 tot 12 juli 2007 een tweepersoonskamer heeft geboekt in hotels in Rotterdam en Antwerpen. Ter zitting van het hof heeft de vrouw erkend dat zij samen met [samenwonende met de vrouw] in die hotels heeft overnacht, telkens in de door haar geboekte kamer.

23. Op 14 april 2009 is [samenwonende met de vrouw] door de rechtbank gehoord als getuige. Tijdens dat verhoor heeft [samenwonende met de vrouw] verklaard de vrouw vaak te hebben geholpen met het doen van de boodschappen en samen met haar twee dagen naar Rotterdam en Antwerpen te zijn geweest. Hij heeft haar vaak geholpen met het opknappen van het zomerhuisje en ze zijn geregeld met de auto of de bus op pad geweest om verf te halen. [samenwonende met de vrouw] zegt ook wel in de auto van de vrouw te hebben gereden. Hij heeft een telefoon- en internetcontract afgesloten, zodat de vrouw van die voorzieningen gebruik kon maken.

24. In opdracht van de man heeft De Boer Recherche en Beveiliging (hierna: DBRB) in de periode van 8 juni 2007 tot 9 januari 2008 onderzocht of de vrouw een samenlevingsverband zou kunnen hebben met [samenwonende met de vrouw]. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 14 januari 2008. Uit dat rapport blijkt dat tijdens de onderzoeksperiode is waargenomen dat de auto van de vrouw en de beide auto's van [samenwonende met de vrouw] geregeld bij de woning aan de [adres] stonden. Verder is gezien dat de vrouw en [samenwonende met de vrouw] zich meerdere malen in de auto van één van hen verplaatsten en dat [samenwonende met de vrouw] de vrouw heeft geholpen bij het verhuizen van een aantal zaken naar de woning in [plaats]. Door DBRB is nog een tweede onderzoek verricht, hetgeen heeft geleid tot het rapport van
26 januari 2009. Die tweede onderzoeksperiode liep van 5 september 2008 tot
14 oktober 2008. Tijdens de observatiemomenten is steeds gezien dat de auto van de vrouw bij de woning stond en voorts dat de beide auto's van [samenwonende met de vrouw] achter de omheining op het erf van de woning geparkeerd stonden.

25. Door Ganzevoort Onderzoek & Recherchebureau (hierna: Ganzevoort) is ook een onderzoek verricht. De resultaten zijn opgenomen in het rapport van 5 januari 2009. Uit het onderzoek is gebleken dat de vrouw en [samenwonende met de vrouw] niet beschikken over een eigen zelfstandige woonruimte waaruit zou moeten blijken dat beiden afzonderlijk van elkaar een zelfstandige huishouding voeren. Voorts is gebleken dat [samenwonende met de vrouw] gebruik maakt van de auto van de vrouw, dat zij beiden eten en slapen in de woning aan de Oosterduinen D-63 in [plaats] en dat zij beiden gebruik maken van de nutsvoorzieningen en het interieur in het huis. De door de onderzoekers gesproken personen hebben verklaard dat [samenwonende met de vrouw] en de vrouw een stel zijn en sinds 2007 samenwonen in [plaats].

26. Tenslotte is door Strongwood Private Investigations een digitaalonderzoek verricht. Uit het rapport van 9 september 2009 blijkt dat op het adres [adres] mobiele telefoonnummers op naam van de vrouw en [samenwonende met de vrouw] zijn aangesloten. Daarnaast heeft de voorzitter van de Vereniging van Huiseigenaren tegenover de onderzoekers verklaard dat de vrouw en [samenwonende met de vrouw] beiden in de woning aan de [adres] verblijven.

27. Een aantal buurtgenoten, waaronder [buurtgenoot 1], [buurtgenoot 2] en [buurtgenoot 3], heeft een schriftelijke verklaring afgelegd, waaruit volgt dat zij hebben gezien dat de vrouw in de periode van mei 2007 tot en met oktober 2007 niet of zeer weinig in de voormalige echtelijke woning in Annen verbleef.

28. Voorts is een gedoogbeschikking voor onbepaalde tijd van 6 december 1995 overgelegd. Op grond van die beschikking is het [samenwonende met de vrouw] toegestaan om de recreatiewoning aan de [adres] permanent te bewonen. Daarbij is onder meer bepaald dat de beschikking persoonsgebonden en derhalve niet overdraagbaar aan derden is en dat de beschikking vervalt bij verhuizing van de begunstigde. De gedoogbeschikking is thans nog steeds geldig.

29. De vrouw ontkent dat zij met [samenwonende met de vrouw] samenleeft als waren zij gehuwd. Volgens haar is er geen sprake van een affectieve relatie en woont zij ook niet samen met [samenwonende met de vrouw]. De vrouw stelt dat zij de woning van [samenwonende met de vrouw] huurt. Ter onderbouwing van die stelling legt zij de door haar en [samenwonende met de vrouw] op 26 oktober 2007 ondertekende huurovereenkomst over. Voorts wijst de vrouw op een aantal bankafschriften en kwitanties waaruit naar haar mening de betalingen van de huur blijken. Daarnaast heeft zij een schriftelijke verklaring van [samenwonende met de vrouw] van
29 maart 2008 overgelegd. Daarin stelt [samenwonende met de vrouw] de woning in [plaats] te hebben verhuurd aan de vrouw en zelf woonachtig te zijn aan de [adres]. In een schriftelijke verklaring stelt de heer [schriftelijke verklaring 1] dat [samenwonende met de vrouw] woonachtig is aan de [adres] en [schriftelijke verklaring 2] verklaart de woonruimte op dat adres aan [samenwonende met de vrouw] te verhuren. De beide dochters van de vrouw hebben tot tweemaal toe in een schriftelijke verklaring laten weten dat de vrouw niet samenwoont met [samenwonende met de vrouw] en dat er geen sprake is van een relatie tussen hen. De familie [naam] laat in een e-mailbericht van 17 november 2009 weten dat zij na juni 2007 niets meer van de vrouw hebben gehoord over een eventuele relatie.

30. Dat de vrouw en [samenwonende met de vrouw] een affectieve relatie hebben, wordt ook door [samenwonende met de vrouw] ontkend. Tijdens het verhoor op 14 april 2009 bij de rechtbank heeft [samenwonende met de vrouw] verklaard dat hij tot 1 maart 2008 altijd in Zuurdijk heeft gewoond en dat hij op die datum naar Hoogezand is verhuisd. Hoewel hij - voor het verkrijgen van de gedoogbeschikking - in [plaats] staat ingeschreven, stelt hij daar niet te wonen. Wel heeft hij daar een werkplaats, waar hij twee à drie dagen per week is. [schriftelijke verklaring 3] heeft bij schriftelijke verklaring van 21 november 2009 laten weten dat [samenwonende met de vrouw] jaren in Zuurdijk heeft gewoon en sinds augustus 2009 van hem een woning huurt in Appelscha.

31. De vrouw ontkent weliswaar dat zij een affectieve relatie met [samenwonende met de vrouw] heeft en dat zij met hem samenwoont, dan wel heeft samengewoond, maar het hof stelt vast dat de vrouw haar verklaring steeds - ook ter zitting van het hof - aanpast wanneer zij ermee wordt geconfronteerd dat haar eerdere verklaring aantoonbaar onjuist is gebleken. Zo heeft de vrouw ter zitting van het hof met betrekking tot de verklaringen van buurtgenoten dat zij vanaf mei 2007 weinig in de voormalige echtelijke woning verbleef, verklaard dat zij vrijwel geen contact met de buren had, terwijl zij enige tijd later verklaarde dat partijen regelmatig feesten organiseerden, waarvoor ook de buren werden uitgenodigd. Voorts heeft zij verklaard dat zij in oktober 2007 met [samenwonende met de vrouw] in overleg is getreden over de hoogte van de huur, waarbij zij - na daarover te zijn doorgevraagd - nogmaals heeft verklaard dat dit huurbedrag in oktober 2007 is besproken en dat zij daarvan zeker is. Geconfronteerd met het feit dat zij reeds op 18 september 2007 per mail aan de man heeft laten weten dat de huur waarschijnlijk € 550,-- per maand zou bedragen, verklaart zij dat zij al eerder overleg met [samenwonende met de vrouw] heeft gehad. De vrouw wisselt ook in haar verklaring omtrent de datum waarop zij naar [plaats] is verhuisd. Aanvankelijk heeft zij verklaard dat zij per oktober 2007 in de woning is getrokken, hetgeen ook [samenwonende met de vrouw] in zijn getuigenverhoor heeft gesteld. Ter zitting van het hof heeft de vrouw echter te kennen gegeven pas in november 2007 naar [plaats] te zijn verhuisd.

32. Ook [samenwonende met de vrouw] is niet consistent in zijn verklaringen. Ten aanzien van de betaling van de huur hebben de vrouw en [samenwonende met de vrouw] verschillende verklaringen afgelegd. [samenwonende met de vrouw] stelt dat de vrouw de huur op de eerste dag van de maand voldeed, terwijl dit volgens de vrouw onjuist is, omdat zij de huur voldeed wanneer [samenwonende met de vrouw] in zijn werkplaats kwam. Op de door de vrouw overgelegde kwitanties, waarvan zij stelt dat deze de huurbetalingen betreffen, staat telkens een andere datum dan de eerste van de maand. Voorts heeft [samenwonende met de vrouw] verklaard dat hij niet in [plaats] woonachtig is, omdat dit voor zijn werk niet handig is. Vervolgens stelt hij twee à drie dagen per week bij de woning in [plaats] te zijn, omdat hij zijn werkplaats in de schuur naast de woning heeft ingericht. Tenslotte heeft [samenwonende met de vrouw] wisselende verklaringen afgelegd over zijn verblijfplaats. Zo heeft hij tijdens het getuigenverhoor bij de rechtbank op 14 april 2009 verklaard vanaf 1 maart 2008 in Hoogezand te wonen. Toen de man hem ermee confronteerde dat er halverwege januari 2008 bestuursdwang was toegepast op de betreffende woning en de woning niet meer mocht worden bewoond, wijzigde [samenwonende met de vrouw] zijn verklaring in die zin dat hij stelde op 1 maart 2009 in Hoogezand te zijn gaan wonen.

33. Het hof onderkent dat het aannemen van een samenleving als bedoeld in artikel 1:160 BW verstrekkende gevolgen voor de vrouw met zich brengt, zodat van de man gevergd mag worden dat hij zijn stellingen hieromtrent met voldoende overtuigende stukken onderbouwt. Daar staat echter tegenover dat de vrouw er - ook vanwege die (zelfde) verstrekkende gevolgen - alle belang bij heeft om in strijd met de waarheid te verklaren dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in genoemd artikel. Gelet op hetgeen het hof heeft overwogen in rechtsoverwegingen 30 en 31 is ook gebleken dat de vrouw - en ook [samenwonende met de vrouw] - over een aantal essentiële zaken onjuiste verklaringen heeft afgelegd. Bovendien heeft zij - zelfs ter zitting van het hof - haar verklaringen meermalen aangepast wanneer zij zich realiseerde dat haar eerdere verklaring niet te rijmen viel met feiten die uit objectieve bronnen blijken. Nu geconstateerd moet worden dat de vrouw niet schroomt om met de waarheid strijdige verklaringen af te leggen, is het hof van oordeel dat zij onbetrouwbaar en niet geloofwaardig is in haar ontkenning van alle vier aan samenleving gestelde eisen, te weten een duurzame affectieve relatie, samenwoning, een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging.

34. Dat er sprake is van een duurzame affectieve relatie tussen de vrouw en [samenwonende met de vrouw] blijkt naar het oordeel van het hof uit de hiervoor genoemde getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]. Voorts blijkt dat uit het sms-bericht dat de vrouw aan getuige [getuige 4] heeft gestuurd en het mailbericht van 6 juni 2007 van de vrouw aan de familie [naam]. Daarnaast leidt het hof dit af uit het feit dat de vrouw en [samenwonende met de vrouw] samen een aantal dagen naar Rotterdam en Antwerpen zijn geweest en daar samen in een tweepersoonskamer in een hotel hebben overnacht.

35. De vrouw en [samenwonende met de vrouw] staan beiden ingeschreven op het adres [adres]. [samenwonende met de vrouw] heeft weliswaar verklaard in Zuurdijk en Hoogezand te hebben gewoond, maar hij is niet consistent in zijn verklaringen daaromtrent. Bovendien is uit de observaties, uitgevoerd door DRBR en Ganzevoort, gebleken dat beide auto's van [samenwonende met de vrouw] steeds bij de woning in [plaats] staan, terwijl de daarvoor door [samenwonende met de vrouw] gegeven verklaring - dat hij twee à drie dagen per week in zijn werkplaats is - niet toereikend is. Voorts hebben getuigen in het kader van de door DRBR en Ganzevoort uitgevoerde onderzoeken verklaard dat de vrouw en [samenwonende met de vrouw] samen in de woning aan de Oosterduinen D-63 wonen. Het hof is dan ook van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de vrouw en [samenwonende met de vrouw] samen in het betreffende huis wonen.

36. Het hof overweegt voorts dat er sprake is van een wederzijdse verzorging en wel op grond van het volgende. De vrouw heeft verklaard dat zij vanaf juli 2007 reeds in de woning in [plaats] verbleef, maar dat zij voor dat verblijf geen vergoeding heeft betaald. Voorts heeft [samenwonende met de vrouw] verklaard dat de vrouw reeds in oktober 2007 in de woning verbleef, maar pas vanaf november 2007 de huur voldeed. Het zonder vergoeding mogen verblijven in de woning van [samenwonende met de vrouw] is naar het oordeel van het hof een vorm van wederzijdse verzorging. Daar komt bij dat de vrouw en [samenwonende met de vrouw] beiden hebben verklaard dat [samenwonende met de vrouw] de vrouw geregeld helpt bij het doen van de boodschappen. Daarnaast heeft [samenwonende met de vrouw] de vrouw geholpen met verhuizen en met het opknappen van de woning in [plaats] en heeft hij een telefoon- en internetcontract voor haar afgesloten. Voorts maakt [samenwonende met de vrouw] gebruik van de auto van de vrouw.

37. Ten slotte dient te worden beoordeeld of er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Het hof stelt vast dat uit de door de man overgelegde stukken niet kan blijken van een financiële verwevenheid. Het hof merkt echter op dat het in de meeste situaties voor de alimentatieplichtige ondoenlijk is om de financiële verwevenheid te bewijzen, aangezien de alimentatieplichtige over het algemeen niet de beschikking heeft over de financiële stukken van de alimentatiegerechtigde. Daar staat in de onderhavige zaak tegenover dat de stelling van de vrouw - dat van een gemeenschappelijke huishouding geen sprake is - niet controleerbaar is. Zo heeft de vrouw gesteld dat zij de hotelkamers in Rotterdam en Antwerpen weliswaar heeft geboekt en betaald, maar dat [samenwonende met de vrouw] haar later de helft contant heeft terugbetaald en dat zij voorts ieder de helft van de benzinekosten - contant - hebben voldaan. Daarnaast zegt de vrouw de huur van de woning in [plaats] steeds contant te hebben voldaan. Daardoor zijn er - buiten de door [samenwonende met de vrouw] opgestelde kwitanties - geen stukken waaruit kan blijken dat de vrouw de huur daadwerkelijk heeft betaald. Nu het hof de vrouw - zoals hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 33 - onbetrouwbaar acht in haar ontkenning van onder meer de gemeenschappelijke huishouding en de vrouw haar ontkenning daarvan niet nader heeft onderbouwd, acht het hof, gelet op alle uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, ook de gemeenschappelijke huishouding aanwezig.

38. Uit het voorgaande - waarbij alle omstandigheden in onderling verband en onderlinge samenhang zijn beschouwd - leidt het hof af dat de vrouw en [samenwonende met de vrouw] een duurzame affectieve relatie hebben, met elkaar samenwonen, elkaar wederzijds verzorgen en een gemeenschappelijke huishouding voeren, zodat sprake is van samenleving in de zin van artikel 1:160 BW. Het hof acht de stellingen van de man hierover voldoende onderbouwd en door de vrouw niet alleen onvoldoende gemotiveerd betwist, maar ook, voor zover al betwist, die betwisting ongeloofwaardig. De onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw is derhalve van rechtswege geëindigd. Hoewel de vrouw wisselt in haar verklaringen omtrent de aanvang van de samenwoning, stelt het hof die aanvang op 1 oktober 2007. De vrouw heeft immers in haar berichten aan de man steeds aangegeven dat zij vanaf die datum in de woning aan de [adres] is gaan wonen.

De wijziging van omstandigheden en de mogelijkheid van de vrouw om deels in haar eigen levensonderhoud te voorzien

39. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen omtrent de beëindiging van de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw, behoeven de grieven met betrekking tot de wijziging van omstandigheden en de mogelijkheid van de vrouw om deels in haar eigen levensonderhoud te voorzien geen bespreking meer.

De terugbetalingsverplichting

40. Nu de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw op 1 oktober 2007 is beëindigd, zijn de na die datum door hem voldane betalingen onverschuldigd gedaan. De vrouw dient deze onverschuldigde bijdragen aan de man terug te betalen. Deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover. Daarbij overweegt het hof dat de man de vrouw de wettelijke rente heeft aangezegd op 2 oktober 2009, namelijk bij zijn beroepschrift van die datum. Gelet hierop gaat de wettelijke rente ten aanzien van de bedragen die de man tussen
1 oktober 2007 en 2 oktober 2009 heeft voldaan, in op 2 oktober 2009 en loopt tot aan de dag der algehele voldoening. Voor de bedragen die de man na 2 oktober 2009 heeft voldaan, gaat de wettelijke rente in vanaf de datum waarop de bedragen door de man aan de vrouw zijn betaald tot aan de dag der algehele voldoening.

Slotsom

41. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.





De beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beschikking waarvan beroep;

en opnieuw beslissende:

bepaalt dat de verplichting van de man om levensonderhoud te verschaffen aan de vrouw met ingang van 1 oktober 2007 van rechtswege is geëindigd;

bepaalt dat de vrouw de door de man vanaf 1 oktober 2007 onverschuldigd gedane betalingen ter zake de partneralimentatie aan hem dient terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij die wettelijke rente ten aanzien van de bedragen die zijn voldaan tussen 1 oktober 2007 en 2 oktober 2009 op laatstgenoemde datum ingaat en waarbij de wettelijke rente ten aanzien van de bedragen die na 2 oktober 2009 zijn voldaan ingaat op de datum waarop deze bedragen door de man zijn voldaan, een en ander tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.





Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Dijkstra en Breemhaar, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2010 in bijzijn van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl