- rechtspraak
LJN: BM8082,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Hertogenbosch , 212581 KG ZA 10-337
Datum uitspraak: 16-06-2010
Inhoudsindicatie: Kern van dit kort geding is de vraag of de door eisers ter versterking van de veroordelingen bij genoemd vonnis d.d. 12 mei 2010 gevorderde lijfsdwang geboden is. Hoewel aan eisers is toe te geven dat de opgelegde dwangsomsanctie tot op heden onvoldoende effectief is gebleken om Verhoeven c.s. tot nakoming van de veroordeling te bewegen, deelt de voorzieningenrechter de door eisers daaraan verbonden conclusie (thans is lijfsdwang geboden) niet. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent het volgende. In de eerste plaats is op dit moment niet aannemelijk dat Verhoeven c.s. daadwerkelijk voornemens zijn opnieuw materialen op de betrokken percelen te plaatsen. Het gaat er voor eisers nu alleen nog maar om het herstel van de toestand zonder aanwezigheid van materialen. Afvoer van die materialen kan in beginsel door iedereen plaatsvinden, zij het dat daarmee kosten gemoeid zijn. De raadsman van Verhoeven heeft gelijk wanneer hij zegt dat eisers zelf opdracht kunnen geven tot verwijdering en in dat opzicht dus niet afhankelijk zijn van het optreden van Verhoeven c.s.. De kwestie is daarom op dit moment teruggebracht tot een probleem van financiële aard. Dit probleem kan worden opgelost door het door eisers zelf (laten) verwijderen en desgewenst opslaan van de materialen, waarna de kosten hoofdelijk bij Van Tongerloo en Verhoeven in rekening kunnen worden gebracht. Verhaal van die kosten zal bij Van Tongerloo op problemen stuiten maar vooralsnog neemt de voorzieningenrechter aan dat dat bij Verhoeven anders ligt. Verhoeven heeft in eigendom het bedrijfsterrein te Maarheze en een woning ("het meergenoemde kasteel”). Aangezien lijfsdwang - gezien het ingrijpend karakter ervan - een uiterste middel is, moeten eisers genoegen nemen met een oplossing in financiële zin. De vorderingen zullen derhalve worden afgewezen. Als mocht blijken dat Verhoeven geen verhaal biedt voor de door haar verbeurde dwangsommen en/of ingeval Verhoeven en/of Van Tongerloo weer dreigen zich onrechtmatig te gaan gedragen, dan kunnen eisers zich opnieuw met een kort geding tot de voorzieningenrechter wenden om alsnog lijfsdwang te verkrijgen. Mochten Verhoeven en van Tongerloo de in het vonnis d.d. 12 mei 2010 onder 5.3. vermelde verboden niet mochten nakomen. In dat geval zal de vraag of lijfsdwang geboden is, opnieuw door de voorzieningenrechter moeten worden beoordeeld. Voor alle duidelijkheid merkt de voorzieningenrechter nog op dat de verboden en geboden van het vonnis van 12 mei 2010 gewoon van kracht blijven en dus aanleiding geven tot het verbeurd worden van dwangsommen.
Uitspraak
vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 212581 / KG ZA 10-337 Vonnis in kort geding van 16 juni 2010 in de zaak van 1. de burgerrechtelijke maatschap MAATSCHAP ABEN & SLAG ADVOCATEN, gevestigd te Weert, 2. MR. GEURT TE BIESEBEEK, te dezer zake handelend in privé, wonende te [woonplaats], eisers, advocaat mr. B.A.P. Sijben te Budel (gemeente Cranendonck), tegen 1. [gedaagde sub 1], wonende te [woonplaats], advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven, 2. [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats], verschenen in persoon, gedaagden. Eisers zullen hierna respectievelijk als Maatschap Aben & Slag en als de curator worden aangeduid. Gedaagden zullen hierna respectievelijk als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk [gedaagden] worden aangeduid. 1. De procedure 1.1. Eisers hebben bij exploot van 28 mei [gedaagden] in kort geding gedagvaard. 1.2. Eisers hebben tijdens de mondelinge behandeling op 11 juni 2010 hun vordering nader toegelicht, mede aan de hand van de door hen overgelegde producties. [gedaagden] hebben tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd, waarbij door [gedaagde sub 1] gebruik is gemaakt van de door haar overgelegde producties. 1.4. [gedaagde sub 2] heeft tijdens de behandeling gezegd dat hij een beroep op wraking van de voorzieningenrechter deed. Dit beroep is door de voorzieningenrechter gepasseerd, waarna de behandeling met ieders goedvinden is hervat. 1.5. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. Het wrakingsverzoek 2.1. Voor spoedeisende zaken, waarin een beslissing in een normale rechtszaak niet kan worden afgewacht, heeft de wetgever de procedure van artikel 254 Wetboek van rechtsvordering in het leven geroepen. De belanghebbende kan aan de voorzieningenrechter vragen een voorlopige voorziening te treffen, zodat zijn belang voorlopig (totdat de beslissing in de hoofdzaak genomen is) is veilig gesteld. Bij zijn beoordeling moet de voorzieningenrechter de belangen van de eisende partij afwegen tegen die van de aangesproken partij, waaronder met name diens belang om een nadelige beslissing pas na een procedure met een diepgaand onderzoek te behoeven dulden. Deze afweging van belangen dient te geschieden in het licht van het geldende recht en de daaruit voortvloeiende aanspraak op het verkrijgen van hetgeen op dat moment als voorziening wordt gevraagd. De voorzieningenrechter moet daarom een "voorlopig" oordeel geven over de aannemelijkheid van die aanspraak. 2.2. De afweging van belangen door de voorzieningenrechter heeft niet alleen betrekking op de inhoud van de te geven voorziening, maar ook op de wijze van behandeling van de zaak, dus de manier waarop en de tijd waarbinnen partijen hun standpunt aan de voorzieningenrechter kunnen kenbaar maken. De regels en waarborgen van het gewone civiele proces gelden weliswaar als uitgangspunt, maar moeten door de voorzieningenrechter buiten toepassing gelaten worden indien en voor zover die regels met de te verlenen rechtsbescherming in het betrokken kort geding niet te verenigen zijn. Ook de wijze van behandeling is dus nagenoeg geheel aan het oordeel van de voorzieningenrechter overgelaten. 2.3. Dit alles geldt onverkort voor de beslissing op een voor of tijdens de behandeling gedaan verzoek tot wraking. Ook hier staat voorop dat het de taak is van de voorzieningenrechter rechtsbescherming te geven aan het belang van de eisende partij, afgezet tegen de belangen van de wederpartij. Uiteraard hebben partijen recht op een behandeling van hun zaak door een onpartijdige rechter en heeft ieder van hen het recht, wanneer zij aan die partijdigheid twijfelt, die te laten beoordelen door een andere rechter, maar dat doet niet af aan de rechtsbescherming die de behandelend voorzieningenrechter behoort te geven. Het is dus niet zo dat die taak (het verlenen van rechtsbescherming aan een spoedeisend belang) te allen tijde (meteen) moet wijken voor de wens van een partij een oordeel van een andere rechter te verkrijgen over de mogelijke partijdigheid van de behandelende voorzieningenrechter. Ook in een dergelijk geval zal de voorzieningenrechter de belangen moeten afwegen en in voorkomend geval - ondanks het feit dat hij reeds is gewraakt - een gepaste voorziening moeten treffen voor de tijd die met de behandeling van het wrakingsverzoek zal zijn gemoeid. 2.4. In het onderhavige geval heeft [gedaagde sub 2] het beroep op wraking als volgt gedaan. Mr. Sijben had het woord gekregen om te reageren (repliek) op het verweer dat door [gedaagde sub 2] zelf en door mr. Van de Laar zijdens [gedaagde sub 1] was aangevoerd. Tijdens het betoog van mr. Sijben raakte [gedaagde sub 2] op een moment dat mr. Sijben de positie va[gedaagde sub 1] besprak ineens erg opgewonden en viel mr. Sijben heftig in de rede. [gedaagde sub 2] werd daarom door de voorzieningenrechter gevraagd zich stil te houden omdat mr. Sijben zijn verhaal moest kunnen afmaken en hij, [gedaagde sub 2], na het verhaal van mr. Sijben weer de gelegenheid zou krijgen op dat verhaal te reageren. Op hetzelfde ogenblik reageerde [gedaagde sub 2] geëmotioneerd door op te staan en te roepen dat hij een beroep op wraking deed. De voorzieningenrechter heeft daarop gezegd dat hij dit beroep passeerde. Hierbij heeft hij in aanmerking genomen dat het beroep niet als serieus was te beschouwen, nu elke motivering ontbrak en het beroep kennelijk werd gedaan onder invloed van de emotie die bij [gedaagde sub 2] onmiskenbaar leefde. Bovendien kon ook niet een afweging in het voordeel van het wrakingsverzoek worden gemaakt ten opzichte van het spoedeisende belang waarin de aanleggende partij, (hier: eisers) bescherming zocht en moest de behandeling in elk geval worden voorgezet teneinde te bezien of een voorlopige tussentijdse maatregel zoals hierboven omschreven, geboden zou zijn. 2.5. Nu [gedaagde sub 2] het debat vervolgens volgens de door de voorzieningenrechter bepaalde orde heeft hervat en ook niet heeft geprotesteerd tegen een verdere behandeling door deze rechter, heeft de voorzieningenrechter het wrakingsverzoek verder als niet ernstig gemeend buiten beschouwing gelaten. 3. De relevante vaststaande feiten 3.1. Bij vonnis van 18 april 2007 heeft deze rechtbank het faillissement uitgesproken van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beso Eindhoven B.V. (hierna: Beso). Mr. F.H.E. Boerma is daarbij benoemd tot rechter-commissaris en mr. G. te Biesebeek (lid van de Maatschap Aben & Slag Advocaten) tot curator. 3.2. Sedert 12 juli 2006 is [gedaagde sub 2] bestuurder van Beso. [gedaagde sub 1] was (in elk geval sedert 1999 en tot voor kort) de partner van [gedaagde sub 2]. 3.3. Vanaf 2002 [gedaagden] betrokken bij inmiddels veertien vennootschappen die sedert 2002 in staat van faillissement geraakt zijn. Alle vennootschappen werden (feitelijk) bestuurd door [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1]. Het betreft onder meer Beso, Limbra Sloopwerken B.V. (faillissementsdatum 19 december 2007 ) en G & S Transport B.V. (faillissementsdatum 6 maart 2002). 3.4. [gedaagde sub 2] is privé in april 2009 in staat van faillissement verklaard. 3.5. Op 1 september 2006 werden door Beso aan [gedaagde sub 1] een aantal goederen geleverd voor een bedrag van € 59.500,00 inclusief omzetbelasting. Daarnaast heeft Beso bij factuur van 22 december 2006 een bedrag van € 14.922,60 inclusief omzetbelasting aan [gedaagde sub 1] in rekening gebracht voor verrichte werkzaamheden. Bij brief van 1 november 2007 heeft de curator van Beso [gedaagde sub 1] gesommeerd tot betaling van deze facturen. 3.6. Bij brief van 6 november 2007 heeft [gedaagde sub 1] gepretendeerd een vordering op Beso te hebben van € 76.636,00 en deze vordering voor een groot deel te hebben verrekend met voormelde facturen. Deze vordering bestaat uit betaling van huurpenningen en de betaling van de koopprijs naar aanleiding van een pretense verkoop van een transportband merk Molygear. 3.7. Bij brief van 18 augustus 2008 heeft de curator van Beso de verkoop en levering van de goederen die op de factuur van 1 augustus 2006 vermeld staan vernietigd op grond van artikel 42 en volgende van de Faillissementwet (Fw). 3.8. In november 2009 heeft de curator van Beso [gedaagde sub 1] gedagvaard naar aanleiding van de eerder ingeroepen vernietiging van de verkoop en levering van goederen blijkens de factuur van 1 september 2006. De curator heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verkoop en levering paulianeus zijn verricht op grond van artikel 42 en volgende Fw; subsidiair dat het verrekenen van de koopsom niet toelaatbaar is op grond van artikel 54 Fw. De curator van Beso heeft aanspraak gemaakt op schadevergoeding, welke wordt becijferd op de bedongen doch niet betaalde koopsom ad € 50.000,00. 3.9. Voormelde procedure ([nummer]) staat voor comparitie (d.w.z. mondelinge behandeling bij de rechtbank) op 16 september 2010. 3.10. Bovengenoemde transportband bevond zich op het bedrijfterrein, staande en gelegen aan de [adres]. Dit bedrijfsterrein is eigendom van [gedaagde sub 1]. De transportband wordt door [gedaagde sub 1] gepretendeerd verkocht te zijn aan Beso voor een bedrag van € 21.000,00 exclusief omzetbelasting. In opdracht van de curator is deze transportband getaxeerd en is de transportband op een liquidatiewaarde van € 100,00 getaxeerd. 3.11. Uit de correspondentie tussen de curator en [gedaagde sub 1] kan worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] zich op het standpunt stelt dat de transportband eigendom is van Beso en dat Beso, nu de transportband op het bedrijfterrein van [gedaagde sub 1] was gestald op grond van een huurovereenkomst huurpenningen diende te voldoen. Voorts stelt [gedaagde sub 1], althans [gedaagde sub 2] zich op het standpunt dat de curator eigenaar is van de transportband en andere goederen en dat de curator huurpenningen moet voldoen. De curator heeft een en ander betwist. 3.12. De curator stelt zich primair op het standpunt dat de transportband eigendom is van [gedaagde sub 1], althans nimmer in eigendom is overgedragen aan Beso. Voor zover [gedaagde sub 1] meent dat de transportband wel in eigendom toebehoort aan Beso en de curator van Beso gehouden is tot het afvoeren van de transportband dient [gedaagde sub 1] de weg van artikel 37 Fw te volgen, in het kader waarvan zij een pretense vordering tot nakoming slechts ter verificatie kan aanmelden. 3.13. Op 30 april 2010 werd de transportband aangetroffen op de oprit van het kantoorpand van Aben & Slag. Hieraan is een label gehecht met als geadresseerde de curator en als afzender [gedaagde sub 2]. 3.14. De Maatschap Aben & Slag Advocaten is huurder van het kantoorpand aan de Wolfswinkel 4 te Budel. 3.15. Bij faxbericht van 30 april 2010 aan de curator heeft [gedaagde sub 2] onder meer het volgende aangegeven: “Hierbij retourneren wij u de transportband van Beso Eindhoven BV. Graag zouden wij maandag 03 mei van u willen vernemen waar de andere spullen zoals reeds medegedeeld moeten worden afgeleverd.” 3.16. Bij faxbericht van 3 mei 2010 van Mijnbouw N.V., ondertekend door [gedaagde sub 2] als medebestuurder van deze Belgische vennootschap, is onder meer het navolgende gesteld: ”Hedenmorgen u gebeld waar de spullen van Beso Eindhoven bv en Limbra Sloopwerken bv naartoe moeten. Deze morgen of vanmiddag zetten wij die bij Aben en Slag te Budel af”. 3.17. Op 4 mei 2010 zijn vijf pallets met lichtarmaturen aangetroffen op het trottoir voor het kantoorpand van Maatschap Aben & Slag advocaten. Inmiddels heeft de gemeente Cranendonck deze zaken verwijderd. 3.18. Op 5 mei 2010 heeft [gedaagde sub 2] tezamen met twee andere personen een hoeveelheid sloopmateriaal in de tuin van Maatschap Aben & Slag advocaten en/of voor het kantoor van Maatschap Aben & Slag advocaten geplaatst, waarbij [gedaagde sub 2] door de plaatselijke politie werd aangehouden. Na verhoor is [gedaagde sub 2] weer in vrijheid gesteld. 3.19. Op 6 mei 2010 hebben eisers geconstateerd dat [gedaagde sub 2] wederom een hoeveelheid sloopmateriaal plaatste op de oprit van het kantoor Maatschap Aben & Slag op een stuk gemeentegrond/voetpad dat aan de oprit grenst. Hierop werd [gedaagde sub 2] andermaal door de politie meegenomen. 3.20. Op 6 mei 2010 heeft met tussenkomst van de politie tussen de curator, mrs. Sijben en Berendsen (curator in het faillissement van G&S Transport B.V.) met [gedaa]gden] een korte bespreking plaatsgehad. Tijdens dit gesprek eisten [gedaagden] dat de curator in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van Beso en Limbra een tweetal procedures zou intrekken bij gebreke waarvan [gedaagden] aankondigden nog veel meer sloopmateriaal te zullen plaatsen nabij het kantoor van Maatschap Aben & Slag advocaten te Budel dan wel op of nabij het privé-adres van de curator te Heeze. 3.21. Nadat mr. Te Biesebeek in zijn hoedanigheid van curator [gedaagden] had medegedeeld de gerechtelijke procedures te zullen vervolgen, verlieten [gedaagden] het kantoor van Maatschap Aben & Slag advocaten met de mededeling ”de rest te zullen komen brengen”, althans woorden van gelijke strekking. 3.22. Inzake het faillissement van Limbra voert de curator eveneens een pauliana-procedure jegens [gedaagde sub 1]. De grondslag van deze vordering is dat Limbra op 27 maart 2007 bouwmaterialen voor een bedrag van € 35.600 exclusief BTW paulianeus aan [gedaagde sub 1] in eigendom heeft overgedragen. 3.23. Bij vonnis van deze rechtbank, in kort geding op 12 mei 2010 tussen Maatschap Aben & Slag en de curator als eiser en [gedaagden] als gedaagden gewezen, heeft de voorzieningenrechter het volgende beslist: “5.1. verleent verstek tegen de niet verschenen [gedaagde sub 1], 5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis over te gaan tot algehele verwijdering van de transportband en de pallets met bouw- en/of sloopmateriaal en/of los bouw- en/of sloopmateriaal en/of andere goederen die geplaatst zijn of worden op c.q. voor het perceel plaatselijk bekend Wolfswinkel 4 te Budel en plaatselijk bekend Grutter 11 te Heeze en deze verwijderd te houden; 5.3. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om zich na betekening van dit vonnis te onthouden en/of doen onthouden van het plaatsen van goederen van welke aard dan ook op en/of binnen een straal van 100 meter rondom het perceel plaatselijk bekend Wolfswinkel 4 te Budel, gemeente Cranendonck, respectievelijk het perceel plaatselijk bekend Grutter 11 te Heeze, gemeente Heeze-Leende; 5.4. bepaalt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder een dwangsom verbeuren van € 5.000,00 per dag dat zij in gebreke blijven aan bovenstaande veroordelingen te voldoen, met dien verstande dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, (mede) gelet op de mate van verwijtbaarheid van de overtreding; 5.5. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Maatschap Aben & Slag advocaten c.s. tot op heden begroot op € 1.166,89, 5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.” 3.24. Na de behandeling van het hiervoor genoemde kort geding doch vóór het vonnis d.d. 12 mei 2010 zijn er nog zaken geplaatst op het perceel plaatselijk bekend Grutter 11 te Heeze. 3.25 [gedaagde sub 1] heeft op 31 mei 2010 hoger beroep ingesteld tegen genoemd vonnis d.d. 12 mei 2010. 3.26. Vast staat dat [gedaagden] de onder 5.2. vermelde veroordeling in het hiervoor genoemde vonnis niet zijn nagekomen. Zij zijn niet overgegaan tot algehele verwijdering van de transportband en de pallets met bouw- en/of sloopmateriaal en/of los bouw- en/of sloopmateriaal en/of andere goederen die geplaatst zijn op c.q. voor het perceel plaatselijk bekend Wolfswinkel 4 te Budel en plaatselijk bekend Grutter 11 te Heeze. Zo zijn in ieder geval de transportband, een natuursteen en houtmaterialen niet verwijderd. 4. Het geschil 4.1. Eisers vorderen thans in dit geding [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis over te gaan tot algehele verwijdering van de transportband en de pallets met bouw- en/of sloopmateriaal en/of los bouw- en/of sloopmateriaal en/of andere goederen die geplaatst zijn of worden c.q. voor het perceel plaatselijk bekend Wolfswinkel 4 te Budel en plaatselijk bekend Grutter 11 te Heeze en deze verwijderd te houden [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om zich na betekening van dit vonnis te onthouden en/of doen onthouden van het plaatsen van goederen van welke aard dan ook op en/of binnen een straal van 100 meter rondom het perceel plaatselijk bekend Wolfswinkel 4, gemeente Cranendonck, respectievelijk het perceel plaatselijk bekend Grutto 11, gemeente Heeze-Leende; • het in deze te wijzen vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren en daarbij aan Maatschap Aben & Slag en de curator verlof te verlenen tot dadelijke tenuitvoerlegging daarvan na de uitspraak, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding. 4.2. Zij leggen daaraan ten grondslag dat de bij vonnis van 12 mei 2010 opgelegde dwangsommen geen effectief middel blijken om naleving van dat vonnis af te dwingen. [gedaagde sub 2] verwijst nota bene naar de curator van zijn persoonlijk faillissement voor het indienen van de vervallen dwangsommen. Hij biedt in ieder geval geen verhaal. Voorts zien Maatschap Aben & Slag en de curator zich naar eigen zeggen geconfronteerd met de directe dreiging dat meerdere zaken rondom genoemde percelen worden afgeleverd. 4.3. [gedaagde sub 2] voert verweer. Hij stelt - kort gezegd - dat de curator moet aangeven waar bedoelde zaken afgeleverd dienen te worden. Nu de curator dit desgevraagd nog steeds niet heeft gedaan, kan hem niet verweten worden dat hij een aantal zaken nog niet heeft verwijderd. 4.4[gedaagde sub 1] voert - kort gezegd - de navolgende verweren. 4.4.1. Een spoedeisend belang aan de zijde van Maatschap Aben & Slag en de curator ontbreekt. De meeste zaken zijn (onder meer door de gemeente Cranendonck) reeds verwijderd en zowel het kantoorpand van Maatschap Aben & Slag als de woning van de curator zijn volledig bereikbaar. Mocht de voorzieningenrechter van oordeel zijn dat er wel een spoedeisend belang aanwezig is, dan hebben Maatschap Aben & Slag en de curator deze zelf geschapen/gehandhaafd. Zij hadden de zaken zelf kunnen laten verwijderen en de daarmee gepaard gaande kosten in een bodemprocedure kunnen vorderen. 4.4.2. Zij heeft geen zaken op de percelen van Maatschap Aben & Slag en de curator geplaatst en heeft daartoe ook geen opdracht gegeven. Zij is van mening dat zij op 12 mei 2010 ten onrechte (hoofdelijk) is veroordeeld en gaat er van uit dat het vonnis d.d. 12 mei 2010 zal worden vernietigd in het door haar ingestelde hoger beroep. Voor zover [gedaagde sub 2] zonder haar toestemming zaken van haar bedrijfsterrein met bedrijfshal aan [adres] mocht hebben meegenomen om vervolgens op de percelen van Maatschap Aben & Slag en de curator te plaatsen, dan treft haar daarvoor geen blaam. Zij heeft [gedaagde sub 2] voor dat geval reeds gesommeerd deze zaken terug te brengen naar haar bedrijfshal. 4.4.3. Zij betwist dat de zaken die op de percelen van Maatschap Aben & Slag en de curator zijn geplaatst aan haar in eigendom toebehoren. 4.4.4. Zij biedt verhaal, want zij is eigenaar van genoemd bedrijfsterrein met bedrijfshal en een woning in aanbouw, ter plaatse ook het “kasteel” genoemd. Tot op heden is niet gebleken dat Maatschap Aben & Slag en de curator de gevorderde dwangsommen niet bij haar hebben kunnen incasseren. Zij hebben dat niet eens geprobeerd. Aangezien lijfsdwang een laatste middel is, moet de gevorderde lijfsdwang worden afgewezen. 4.4.5. Lijfsdwang is in strijd met het bepaalde in artikel 5 EVRM. 4.4.6. Bij een afweging van belangen weegt haar belang bij afwijzing van de vorderingen zwaarder dan het belang van eisers bij toewijzing van de vorderingen, aangezien zij [gedaagde sub 1], ernstig ziek is en als alleenstaande moeder de zorg heeft voor drie jonge kinderen in de leeftijd van 7 tot en met 9 jaar, van wie één kind lichamelijke problemen heeft. Eisers hadden alle zaken zelf van hun percelen kunnen verwijderen. Lijfsdwang is in dit geval een disproportioneel dwangmiddel. 4.5. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. |
5. De beoordeling het spoedeisend belang 5.1. De vorderingen van Maatschap Aben & Slag en de curator zijn gericht op het beëindigen van een volgens hen onrechtmatige (op hun rechten) inbreukmakende situatie en zijn daardoor naar hun aard reeds voldoende spoedeisend om een behandeling in kort geding te rechtvaardigen. het vonnis van 12 mei 2010 5.2. Voldoende aannemelijk is dat er reeds dwangsommen zijn verbeurd door [gedaagde sub 2]. Zo heeft hij erkend dat nog niet alle materialen en machine(s) (waaronder de transportband, een natuursteen en houtmaterialen) van de percelen van Maatschap Aben & Slag en de curator zijn verwijderd. Bovendien is de verwijdering van een gedeelte van de zaken niet te danken aan [gedaagde sub 2] zelf, maar hebben de gemeente Cranendonck, de Maatschap Aben & Slag en/of de curator deze zaken van bedoelde percelen verwijderd. 5.3. Het verweer van [gedaagde sub 2], inhoudende dat hij de zaken alleen kan verwijderen, indien de curator aangeeft waar deze moeten worden opgeslagen, treft geen doel. In zijn vonnis van 12 mei 2010 heeft de voorzieningenrechter reeds aangegeven dat de vraag wie verantwoordelijk is voor de betrokken materialen en machine(s) door de bodemrechter moet worden beantwoord. Vooralsnog kan [gedaagde sub 2] niet vooruitlopend daarop die verantwoordelijkheid eenzijdig bij de curator neerleggen. 5.4. De vraag of [gedaagde sub 1] bij genoemd vonnis van 12 mei 2010 ten onrechte hoofdelijk is veroordeeld, omdat zij naar eigen zeggen niets te maken heeft met de op de percelen van Maatschap Aben & Slag en de curator geplaatste zaken, dient naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op grond van het navolgende ontkennend beantwoord te worden. 5.5. De curator stelt zich op het standpunt dat de op het perceel van Maatschap Aben & Slag geplaatste transportband in eigendom toebehoort aan [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] is daarentegen van mening dat deze transportband aan Beso in eigendom toebehoort. Wat er verder van de juistheid van deze stellingen ook zij, vast staat dat de nog niet verwijderde transportband voorheen op het bedrijfsterrein van [gedaagde sub 1] was gestald. Weliswaar heeft de advocaat van [gedaagde sub 1] bij brief van 4 juni 2010 namens haar [gedaagde sub 2] gesommeerd om, “indien u een transportband en goederen van cliënte hebt geplaatst bij het advocatenkantoor Aben & Slag te Budel aan de Wolfswinkel 4 en bij mr. G. Te Biesebeek aan de Grutter 11 te Heeze om deze zaken onmiddellijk aldaar weg te halen en terug te brengen op het bedrijfsterrein te Maarheeze aan het [adres].”, maar dit neemt niet weg dat het de voorzieningenrechter ongeloofwaardig voorkomt dat [gedaagde sub 1] geen toestemming aan [gedaagde sub 2] heeft verleend tot het verplaatsen van de transportband. Daarbij speelt een rol dat (de inmiddels failliete) Beso, maar ook Limbra Sloopwerken B.V. en G & S Transport B.V. werden bestuurd door [gedaagde sub 1]. Het is ook [gedaagde sub 1] die bij brief van maart 2010 heeft aangekondigd goederen te gaan afleveren op de betrokken percelen. Het feit dat die brief is ondertekend door [gedaagde sub 2] en dat [gedaagde sub 1] betwist dat zij hem had gemachtigd te ondertekenen, doet daaraan niet af. Die betwisting is niet erg serieus te nemen. [gedaagde sub 2] is reeds jarenlang als haar gemachtigde opgetreden. Ook had [gedaagde sub 1] ter zake het vorige kort geding nog een volmacht gegeven aan [gedaagde sub 2] om haar in rechte te vertegenwoordigen. Het feit dat [gedaagde sub 1] thans via haar raadsman heeft verklaard nooit een volmacht aan [gedaagde sub 2] te hebben gegeven, komt haar geloofwaardigheid in deze niet ten goede. 5.6. Op grond van het vorenstaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 1] bij het vonnis van 12 mei 2010 ten onrechte hoofdelijk is veroordeeld. Bovendien is overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen onder r.o. 5.2. voldoende aannemelijk geworden dat ook door haar dwangsommen zijn verbeurd. de thans gevorderde lijfsdwang 5.7. Kern van dit kort geding is vervolgens de vraag of de door eisers ter versterking van de veroordelingen bij genoemd vonnis d.d. 12 mei 2010 gevorderde lijfsdwang geboden is. Hoewel aan eisers is toe te geven dat de opgelegde dwangsomsanctie tot op heden onvoldoende effectief is gebleken [gedaagden] tot nakoming van de veroordeling te bewegen, deelt de voorzieningenrechter de door eisers daaraan verbonden conclusie (thans is lijfsdwang geboden) niet. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent het volgende. 5.8. In de eerste plaats is op dit moment niet aannemelijk dat [gedaagden] daadwerkelijk voornemens zijn opnieuw materialen op de betrokken percelen te plaatsen. Wanneer dat anders mocht blijken te zijn, dan ontstaat een nieuwe situatie die tot herbezinning aanleiding geeft. 5.9. Het voorgaande betekent dat het belang van eisers thans uitsluitend is gelegen in het herstel van de toestand zonder aanwezigheid van materialen. Afvoer van die materialen kan in beginsel door iedereen plaatsvinden, zij het dat daarmee kosten gemoeid zijn. De raadsman van [gedaagde sub 1] heeft gelijk wanneer hij zegt dat eisers zelf opdracht kunnen geven tot verwijdering en in dat opzicht dus niet afhankelijk zijn van het optreden van [gedaagden]. 5.10. Uit het onder 5.8. en 5.9 overwogene volgt dat het belang bij de voorziening in essentie is teruggebracht tot het oplossen van een probleem van financiële aard. Dit probleem kan worden opgelost door het door eisers zelf (laten) verwijderen en desgewenst opslaan van de materialen, waarna de kosten hoofdelijk bij [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in rekening kunnen worden gebracht. Verhaal van die kosten zal bij [gedaagde sub 2] op problemen stuiten maar vooralsnog neemt de voorzieningenrechter aan dat dat bij [gedaagde sub 1] anders ligt. [gedaagde sub 1] heeft onweersproken gesteld dat verhaal mogelijk is op het haar in eigendom toebehorende bedrijfsterrein te Maarheze en een haar in eigendom toebehorende woning ("het meergenoemde kasteel”). Opmerking verdient dat eisers hebben erkend nog geen gebruik te hebben gemaakt van deze verhaalsmogelijkheid. 5.11. Aangezien lijfsdwang - gezien het ingrijpend karakter ervan - een uiterste middel is, resulteert een afweging van de belangen in een afwijzing van toepassing van dit dwangmiddel. De vorderingen zullen derhalve worden afgewezen. 5.12. Dit neemt niet weg dat het Maatschap Aben & Slag en/of de curator uiteraard vrijstaat in een nieuw aan te spannen kort geding wederom lijfsdwang te vorderen, indien mocht blijken dat [gedaagde sub 1] geen verhaal biedt voor de door haar verbeurde dwangsommen en/of ingeval [gedaagden] de in het vonnis d.d. 12 mei 2010 onder 5.3. vermelde verboden niet mochten nakomen. In dat geval zal de vraag of lijfsdwang geboden is, opnieuw door de voorzieningenrechter moeten worden beoordeeld. 5.13. Wellicht ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat de veroordelingen in het vonnis van deze rechtbank, in kort geding op 12 mei 2010 onder nummer 211634 rnr. 10-291 tussen Maatschap Aben & Slag en de curator als eisers en [gedaagden] als gedaagden gewezen, ongewijzigd van kracht blijven en door laatstgenoemden dus nog steeds dwangsommen worden verbeurd bij niet nakoming van die veroordelingen. de proceskosten 5 [gedaagden] zijn weliswaar de veroordelingen in genoemd vonnis d.d. 12 mei 2010 niet nagekomen maar door de bijzondere omstandigheden van het geval worden eisers in het ongelijk gesteld. Gelet daarop zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. hetgeen verder nog is aangevoerd 5.15. Al hetgeen tijdens de behandeling verder nog ter sprake is gekomen kan buiten bespreking blijven, omdat dit voor de beslissing thans niet meer relevant is. |
6. De beslissing De voorzieningenrechter 6.1. wijst de vorderingen af; 6.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt; 6.3. verstaat dat de veroordelingen in het vonnis van deze rechtbank, in kort geding op 12 mei 2010 onder nummer 211634 rnr. 10-291 tussen Maatschap Aben & Slag en de curator als eisers en [gedaagden] als gedaagden gewezen, ongewijzigd van kracht blijven. |
Uwwet.nl