wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Aldus gegeven door mrs. Idsardi, voorzitter, Melssen en De Ruijter, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 1 juli 2010 in bijzijn van de griffier.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BN2029, Gerechtshof Leeuwarden , 200.069.027/01
Datum uitspraak: 01-07-2010
Inhoudsindicatie: Schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Bureau Jeugdzorg belast met voogdij. Gevolgen van adoptie in Haïti, die in Nederland nog niet is erkend.
Uitspraak Beschikking d.d. 1 juli 2010 Zaaknummer 200.069.027 HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN Beschikking in het incident inzake de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de zaak van [verzoekster], deels verblijvende te [woonplaats] en deels verblijvende te [woonplaats], appellante, hierna te noemen: de adoptiefmoeder, advocaat mr. W.A. Bruinsma-Woudstra, kantoorhoudende te Leeuwarden, tegen De raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Groningen, geïntimeerde, hierna te noemen: de raad. Belanghebbenden: 1. [verweerder], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de adoptiefvader, advocaat mr. M.R. Rauwerda, kantoorhoudende te Leeuwarden, 2. Bureau Jeugdzorg Friesland, gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen: BJZ. Het geding in eerste aanleg Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 23 juni 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden, voor zover hier van belang, BJZ met de voogdij belast over de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 2003] te [geboorteplaats], en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 2005] te [geboorteplaats], en heeft aan BJZ alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van de minderjarigen toegekend. Het geding in hoger beroep Bij verzoekschrift, binnengekomen op de griffie op 24 juni 2010, heeft de adoptiefmoeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 23 juni 2010 te schorsen voor zolang het hof geen uitspraak heeft gedaan in appel, althans uit te spreken dat BJZ niet over mag gaan tot overplaatsing van de minderjarige kinderen naar een ander pleeg- of adoptiegezin, althans een beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie juist acht. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlagen van 24 juni 2010 van BJZ, een faxbericht met bijlagen van 25 juni 2010 van de raad en een faxbericht van 25 juni 2010 van mr. S.A. Wilman. Ter zitting van 28 juni 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de adoptiefmoeder, bijgestaan door mr. Bruinsma-Woudstra, mevrouw A.M. Timmerman namens de raad, de adoptiefvader, bijgestaan door mr. Rauwerda, en mevrouw B. Schuiling en mr. S. Polak namens BJZ. Mr. Polak heeft ter zitting van het hof een pleitnotitie overgelegd. |
De beoordeling in het incident De vaststaande feiten 1. De adoptiefouders zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd. In 2006 hebben zij besloten om over te gaan tot het voeren van een adoptieprocedure. Op 18 augustus 2008 is een beginseltoestemming afgegeven door het Ministerie van Justitie. [kind 1] en [kind 2], die vanaf 2007 in een kindertehuis verbleven, zijn vanuit Haïti - na een versnelde adoptieprocedure in verband met de zware aardbeving die daar had plaatsgevonden - op 17 januari 2010 door de adoptiefouders in huis opgenomen. Kort hierna (februari 2010) zijn de adoptiefouders uit elkaar gegaan en zij zijn thans nog verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De kinderen verblijven in de echtelijke woning, waar ook de adoptiefouders - afzonderlijk van elkaar - om de week verblijven. De Haïtiaanse adoptie-uitspraak is (nog) niet door de Nederlandse rechter erkend. 2. Op 24 juni 2010 heeft de adoptiefmoeder (tevens) hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 23 juni 2010 voor wat betreft de bodemzaak. Die zaak is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.069.042/01. De overwegingen 3. Een verzoek tot schorsing op de voet van artikel 360 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreft een geschil dat verband houdt met de tenuitvoerlegging van een titel. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek heeft als uitgangspunt te gelden dat de executant bevoegd is tot tenuitvoerlegging. Alleen wanneer de executant misbruik maakt van die bevoegdheid is er aanleiding de verdere tenuitvoerlegging te verbieden. Van misbruik zal sprake kunnen zijn indien (a) de beschikking in eerste aanleg berust op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag of (b) indien de executie op grond van na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. 4. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de adoptie van [kind 1] en [kind 2] in Haïti weliswaar het rechtsgevolg heeft dat de adoptieouders naar Haïtiaans recht het gezag over de kinderen hebben verkregen, maar dat - nu er tussen Nederland en Haïti geen verdrag bestaat dat regelt dat Haïtiaanse adopties van rechtswege worden erkend - een erkenning van de adoptie door een Nederlandse rechter noodzakelijk is om te bewerkstelligen dat ook in Nederland dit rechtsgevolg aan de Haïtiaanse adoptie wordt verbonden. Een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Wet conflictenrecht adoptie, waarin staat vermeld dat erkenning van een buitenlands gegeven beslissing tevens de erkenning van (onder meer) het gezag van de adoptiefouders over het kind inhoudt. De adoptiefouders hebben ter staving van hun stelling dat zij - ondanks dat de Haïtiaanse adoptie-uitspraak niet door de Nederlandse rechter is erkend - (ook) naar Nederlands recht zijn belast met het gezag over [kind 1] en [kind 2] onder meer verwezen naar pagina 17 en 18 van de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) bij de Wet conflictenrecht adoptie. Het hof wijst er op dat in dit deel van de MvT nu juist wordt gesproken over de gevolgen van de erkenning in Nederland van een buitenlandse adoptie, terwijl in de onderhavige zaak er geen sprake is van erkenning van de Haïtiaanse adoptie door een Nederlandse rechter. Het hof is voorts van oordeel dat uit de brief van de Minister van Justitie van 18 februari 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009- 2010, 31 265, nr. 33) niet kan worden afgeleid dat, zoals de adoptiefouders hebben gesteld, het gezag - (ook) naar Nederlands recht - berust bij de adoptiefouders. 5. Het hof is op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat er geen sprake is van een juridische misslag, zoals door de adoptiefouders is gesteld. Door de adoptiefouders is verder nog aangevoerd dat er voor de kinderen een noodsituatie ontstaat wanneer zij door BJZ uit huis worden geplaatst in het kader van de uitvoering van de voogdij waarmee BJZ door de rechtbank is belast, terwijl later zou blijken dat de beschikking van de rechtbank berust op een juridische misslag. Nu het hof heeft besloten dat er geen sprake is van een juridische misslag gaat deze stelling niet op. Het hof merkt in dit kader nog op dat BJZ ter zitting van het hof had toegezegd de beslissing van het hof af te wachten alvorens over te gaan tot de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2]. Ook overigens is niet gebleken van een ten gevolge van een na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feit ontstane noodtoestand of van een feitelijke misslag die zou moeten leiden tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Slotsom 6. Op grond van het bovenstaande zal het hof het incidentele verzoek van de adoptiefmoeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 23 juni 2010 van de rechtbank Leeuwarden afwijzen. |
De beslissing Het gerechtshof: wijst af het verzoek van de adoptiefmoeder. |
-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl