Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM8125, Rechtbank Middelburg , 73059 / JE RK 10-352

Datum uitspraak: 17-06-2010
Inhoudsindicatie: Samenvatting: Na verzoek van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht is de ondertoezichtstelling van een minderjarige met een maand verlengd tot 1 augutus 2010. De behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling tot 1 september 2010 is aangehouden.





Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel

zaak/reknr: 73059 / JE RK 10-352

beschikking van de meervoudige kamer d.d. 17 juni 2010

in de zaak met betrekking tot de onder toezicht gestelde jeugdige

[jeugdige] (hierna: de jeugdige),
geboren te [gebooreplaats], op [geboortedatum],
advocaat: mr. P.A. de Lange te Barendrecht,

als kind van

[de vader] (hierna: de vader), wonende te [adres],
advocaat: mr. P.A. de Lange te Barendrecht,

en

[de moeder] (hierna: de moeder), wonende te [adres].

De ouders zijn belast met het gezag over de jeugdige. De jeugdige verblijft bij de vader.





1. Het procesverloop

1.1. Op 17 mei 2010 heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (hierna: de Stichting) een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de jeugdige voor de duur van een maand.

1.2. Op 1 juni 2010 en 11 juni 2010 is van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een telefaxbericht ontvangen.

1.3. Op 10 juni 2010 is van de Stichting aanvullende informatie ontvangen.

1.4. Op 14 juni 2010 is op voorhand van mr. De Lange per fax het verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek ontvangen.

1.5. De mondelinge behandeling heeft op 14 juni 2010 ter terechtzitting met gesloten deuren plaatsgevonden. De jeugdige en de vader zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de Stichting zijn verschenen [betrokkene 1], unitleider, [betrokkene 2], gezinsvoogd, en [betrokkene 3], juriste. Voorts is namens de Raad verschenen [betrokkene 4], juridisch deskundige. De moeder is, hoewel opgeroepen, niet verschenen.

1.6. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 14 juni 2010 is de jeugdige, in het bijzijn van haar advocaat, buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden gehoord.

1.7. Ter terechtzitting is het verzoek van de Stichting gewijzigd in die zin dat nu wordt verzocht verlenging van de duur van de ondertoezichtstelling voor de duur van twee maanden, waarbij wordt verzocht het verzoek thans voor één maand toe te wijzen en het resterende deel van het verzoek aan te houden, in plaats van verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een maand.

1.8. Ter terechtzitting is door de jeugdige en haar raadsman aanvullende informatie overgelegd, te weten “Voorbereiding Zeiltocht [van de jeugdige]”, verder te noemen “het zeilplan”.

1.9. Ter terechtzitting is door mr. De Lange het originele verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de jeugdige, overgelegd.





2. De feiten

2.1. Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 30 oktober 2009 is de ondertoezichtstelling van de jeugdige uitgesproken met ingang van 30 oktober 2009 en tot 1 juli 2010 met benoeming van de Stichting tot gezinsvoogdij-instelling.

2.2. Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 4 mei 2010 is voornoemde beschikking bekrachtigd.





3. De beoordeling

Aanwezigheid van de Raad ter terechtzitting;

3.1. De Raad heeft per telefaxbericht van 11 juni 2010 meegedeeld gebruik te willen maken van de bevoegdheid te adviseren als bedoeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Ter terechtzitting heeft de Raad zijn verzoek van 1 juni 2010 om te worden aangemerkt als belanghebbende ingetrokken.

3.2. Namens de jeugdige en de vader is bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van de Raad ter terechtzitting. De Stichting heeft hiertegen geen bezwaren geuit.

3.3. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 810 lid 2 Rv kan de Raad in zaken als de onderhavige eigener beweging zijn mening schriftelijk aan de rechter kenbaar maken of ter terechtzitting verschijnen, indien de Raad dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de jeugdige noodzakelijk acht. De Raad heeft de noodzakelijkheid van zijn aanwezigheid ter terechtzitting voldoende toegelicht. Hetgeen door de jeugdige en de vader is aangevoerd doet daaraan niets af.

Jeugdige als procespartij

3.4. Door en namens de jeugdige is verzocht de jeugdige bij de inhoudelijke behandeling van het verzoek van de Stichting en het zelfstandige verzoek aanwezig te laten zijn.

3.5. De Stichting en de Raad hebben kenbaar gemaakt hier geen bezwaar tegen te hebben.

3.6. De rechtbank overweegt als volgt. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de verzoeken is de jeugdige afzonderlijk gehoord. Gebleken is dat zij in het verleden ook bij de inhoudelijke behandelingen ter terechtzitting aanwezig is geweest. Gezien het bijzondere karakter van de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat de jeugdige bij de behandeling van het verzoek van de Stichting als toehoorder aanwezig mag zijn. Door en namens de jeugdige is ook een zelfstandig verzoek ingediend. Uit artikel 1:256 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat de ondertoezichtstelling, onder meer op verzoek van de jeugdige van twaalf jaren of ouder, kan worden opgeheven indien de grond daarvoor niet langer bestaat. Nu sprake is van een zelfstandige rechtsingang van de jeugdige, zal zij als procespartij bij de inhoudelijke behandeling van haar verzoek aanwezig zijn.

Vermeerdering van het verzoek ter terechtzitting

3.7. De Stichting heeft ter onderbouwing van de wijziging van haar verzoek het navolgende aangevoerd. Het verlengingsverzoek voor de duur van een maand was mede ingegeven door de wens van de jeugdige om in augustus 2010 op reis te gaan. De Stichting heeft echter meer tijd nodig voor een inhoudelijke toetsing van de door de rechtbank Utrecht in haar beschikking van 30 oktober 2009 gestelde voorwaarden. Voorts acht de Stichting het wenselijk dat behalve de Stichting ook de rechtbank over een maand zal toetsen of aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

3.8. Namens de jeugdige en de vader is in de eerste plaats aangevoerd dat zij zich verzetten tegen de vermeerdering van het verzoek, omdat dat pas ter zitting is gedaan. Overigens achten zij verlenging met twee maanden niet noodzakelijk, nu de Stichting ook met verlenging voor de duur van één maand voldoende tijd heeft om een inhoudelijke toetsing te kunnen maken.

3.9. De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat een vermeerdering van een verzoek schriftelijk dient te gebeuren. Onder omstandigheden kan worden afgeweken van dit schriftelijkheidsvereiste. Namens de jeugdige en de vader is geen bezwaar gemaakt tegen de vorm van het verzoek tot vermeerdering en evenmin aangevoerd dat zij onredelijk worden bemoeilijkt in hun mogelijkheid verweer te voeren. Nu ook geen sprake is van een onredelijke vertraging van de procedure dan wel strijd met de eisen van een goede procesorde zal de rechtbank de vermeerdering toestaan. Zij overweegt daarbij dat het feit dat moeder niet als belanghebbende is verschenen, daaraan niet in de weg staat, nu moeder aan de Stichting duidelijk te kennen heeft gegeven op geen enkele wijze meer betrokken te willen worden bij onderhavige procedure.
Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat de raadsman van de jeugdige en de vader ter zitting aanvullende informatie hebben overgelegd van een zodanige omvang dat de overige belanghebbenden hiervan geen kennis hebben kunnen nemen en hierop dus niet inhoudelijk hebben kunnen reageren. Dit klemt temeer nu de raadsman heeft gesteld dat uit deze productie zou blijken dat de jeugdige aan alle door de rechtbank Utrecht gestelde voorwaarden heeft voldaan.

Ondertoezichtstelling

3.10. De Stichting heeft ter terechtzitting gesteld dat na de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 30 oktober 2009 verschillende gesprekken met de jeugdige, haar vader en de raadsman hebben plaatsgevonden. Hoewel de eerste gesprekken goed zijn verlopen is, nadat aan de jeugdige kenbaar werd gemaakt dat verlenging van de ondertoezichtstelling zou worden verzocht, gebleken dat een constructief gesprek niet
langer mogelijk was. Uitgangspunt voor de Stichting voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling zijn de voorwaarden zoals deze zijn neergelegd in voornoemde beschikking van de rechtbank te Utrecht: wanneer de jeugdige voldoet aan deze voorwaarden is er geen grond meer aanwezig voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Hoewel het in de periode na de uitspraak van de rechtbank te Utrecht niet goed is gegaan met de jeugdige, is haar gedrag na december 2009 veranderd en zijn er geen nieuwe zorgelijke signalen ontvangen. Er is voor de Stichting dan ook geen reden om de zorgen over de sociaal-emotionele- en identiteitsontwik-keling van de jeugdige, zoals genoemd in de beschikking van het hof te Amsterdam van 4 mei 2010, tot onderdeel van de uitvoering van de ondertoezichtstelling te maken. Het is thans niet inzichtelijk of aan een aantal van de gestelde voorwaarden is voldaan. Er is een zeildeskundige beschikbaar om onderzoek te verrichten naar een aantal van deze voorwaarden. Om een meningsverschil te voorkomen is instemming met deze deskundige aan de jeugdige en haar vader gevraagd, maar hier is geen reactie op ontvangen. De zeildeskundige zal tijd nodig hebben om zijn onderzoek te kunnen verrichten. Gezien het voorgaande acht de Stichting verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.

3.11. Door en namens de jeugdige en de vader is primair gesteld dat de regels betreffende de ondertoezichtstelling niet op de onderhavige situatie van toepassing zijn. Niet ontkend wordt dat er risico’s verbonden zijn aan een solozeilreis, zoals door de jeugdige is gepland, maar er is geen sprake van een ernstige bedreiging in haar ontwikkeling als gevolg van deze reis. Daarnaast heeft de jeugdige aan de gestelde voorwaarden voldaan. Door [betrokkene 5] is psychologisch onderzoek verricht naar de jeugdige. Uit haar rapport blijkt dat er geen contra-indicatie is voor de voorgenomen reis. Bovendien is de uitspraak van de rechtbank te Utrecht door het hof bekrachtigd zonder aanpassing van de gronden in zijn dictum. Er kan dus alleen geoordeeld worden op de gronden zoals door de rechtbank te Utrecht tot uitgangspunt zijn genomen. De gronden voor de ondertoezichtstelling zijn derhalve niet langer aanwezig, zodat het verzoek tot verlenging moet worden afgewezen en het zelfstandige verzoek tot onmiddellijke opheffing van de ondertoezichtstelling voor toewijzing gereed ligt.

3.12. De Raad heeft ter terechtzitting meegedeeld zich te kunnen vinden in het
- gewijzigde - verzoek van de Stichting. Er bestaat nog steeds onduidelijkheid met betrekking de tot invulling van de verschillende voorwaarden. De rechtbank kan, wanneer er over een maand wederom een behandeling ter terechtzitting zal plaatsvinden, toetsen of aan de door de rechtbank te Utrecht gestelde voorwaarden is voldaan. Daarnaast moet niet aan de ontwikkelingsbedreigingen die door het hof te Amsterdam zijn genoemd, worden voorbijgegaan. Mogelijk kan de jeugdige opnieuw worden onderzocht, nu er sinds het onderzoek door [betrokkene 5] veel ontwikkelingen in het leven van de jeugdige hebben plaatsgevonden.

3.13. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:254 BW kan de rechtbank een jeugdige onder toezicht stellen indien de jeugdige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd. Uit artikel 1:256 lid 2 BW volgt dat de duur van de ondertoezichtstelling telkens voor maximaal één jaar kan worden verlengd als voormelde gronden nog aanwezig zijn. Anders dan de jeugdige en haar vader is de rechtbank van oordeel dat met artikel 1:254 BW wordt beoogd een minderjarige bescherming te bieden, waaronder ook kan vallen bescherming tegen zodanige risico’s verbonden aan de voorgenomen zeilreis, dat daardoor haar belangen en/of gezondheid worden bedreigd.

3.14. Door het hof is overwogen dat er op drie fronten risico’s zijn voor de jeugdige, namelijk voor haar sociaal-emotionele- en identiteitsontwikkeling, voor haar cognitieve ontwikkeling en voor haar fysieke welzijn.

3.15. De rechtbank stelt voorop dat niet aan de rechtsoverwegingen 4.21 tot en met 4.23 van het hof met betrekking tot de sociaal-emotionele- en identiteitsontwikkeling van de jeugdige voorbij kan worden gegaan. Het hof heeft geconcludeerd dat sprake is van een bedreiging in deze ontwikkeling. Het heeft dit mede ten grondslag gelegd aan zijn oordeel dat de beslissing van de rechtbank te Utrecht, waarbij de jeugdige onder toezicht is gesteld, moet worden bekrachtigd. Het hof behoefde deze aanvulling van gronden op het oordeel van de rechtbank te Utrecht niet met zoveel woorden in zijn dictum te vermelden. Het niet vermelden in het dictum doet aan de gelding van het oordeel niets af.

3.16. Uit het verhandelde in de stukken en ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat de jeugdige en haar vader ervan uitgaan dat met de overlegging van het zeilplan is aangetoond dat zij aan de voorwaarden ter ondervanging van de risico’s op cognitief en fysiek veiligheidsgebied hebben voldaan. De Stichting stelt zich echter op het terechte standpunt dat dit wegens het late moment van overleggen – namelijk net voor aanvang van de zitting – door haar niet is na te gaan. Zij is niet in de gelegenheid op het plan te reageren. Dit geldt ook voor de rechtbank, die het zeilplan eerst op de zitting overhandigd heeft gekregen. Bovendien geldt dat, ook al zou uit het zeilplan blijken dat de jeugdige aan de voormelde voorwaarden voldoet, in ieder geval niet is voldaan aan de voorwaarde dat onderzoek is gedaan door een onafhankelijke zeildeskundige.

3.17. Op dit moment moet het er dan ook voor worden gehouden dat niet aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Bovendien is gebleken dat de Stichting tot nu toe geen aandacht heeft besteed aan de door het hof aangenomen dreiging voor de sociaal-emotionele- en identiteitsontwikkeling van de jeugdige.

3.18. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het belang van de jeugdige de ondertoezichtstelling moet worden verlengd nu de grond voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig is. Het verzoek wordt toegewezen voor de duur van één maand met ingang van 1 juli 2010 en het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden. Voorafgaand aan de nader te noemen zittingsdatum zal de Stichting moeten rapporteren over haar bevindingen met betrekking tot het overgelegde zeilplan en dan met name of is voldaan aan de elf eisen die staan vermeld in het verzoekschrift. Daarnaast dient een rapport van een zeildeskundige te worden overgelegd met betrekking tot de onder de nummers 3 en 5 tot en met 11 geformuleerde eisen in het verzoekschrift. Ten slotte zal de Stichting in haar rapport nader moeten ingaan op de stand van zaken met betrekking tot de sociaal-emotionele- en identiteitsontwikkeling van de jeugdige.

3.19. Uit het voorgaande volgt ten slotte dat het verzoek van de jeugdige en haar vader, strekkende tot onmiddellijke opheffing van de ondertoezichtstelling, zal worden afgewezen.





4. De beslissing

De rechtbank:

verlengt de termijn van de ondertoezichtstelling van de jeugdige met ingang van 1 juli 2010 en tot 1 augustus 2010 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht als gezinsvoogdij-instelling;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het verzoek van de jeugdige en de vader, strekkende tot onmiddellijke opheffing van de ondertoezichtstelling, af;

houdt iedere verdere beslissing over de ondertoezichtstelling aan tot de terechtzitting van dinsdag 20 juli 2010 te 13.30 uur;

bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor die terechtzitting voor de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht en de belanghebbenden.





Deze beslissing is gegeven te Middelburg door mrs. S. Kuypers, voorzitter, E.K. van der Lende - Mulder Smit en G.H. Nomes, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
Y.W. Bogaard als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl