- rechtspraak
LJN: BN8782, Rechtbank 's-Hertogenbosch , 215303 HA ZA 10-1678
Datum uitspraak: 15-09-2010
Inhoudsindicatie: Inzagerecht 843a Rv, incidentele vordering in de dagvaarding. De vraag of de opgevraagde uitkeringsgegevens betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin eiser partij is, raakt de kern van het geschil in de bodemzaak, namelijk of tussen partijen sprake was van een maatschapsovereenkomst op grond waarvan gedaagde gehouden was een door hem ontvangen uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid aan de maatschap te melden en te verevenen.De stelling van eiser dat een dergelijke overeenkomst bestond vormt de grondslag van de vordering in de hoofdzaak en een goede beoordeling van dit kernpunt van geschil acht de rechtbank in dit geval slechts mogelijk in samenhang met de hoofdzaak. Of eiser een rechtmatig belang heeft bij overlegging van de gevraagde gegevens hangt ook af van de vraag of de gestelde overeenkomst bestaat. De rechtbank beslist daarom niet eerst en vooraf op de incidentele vordering maar houdt deze beslissing aan. De rechtbank verwijst de bodemzaak naar de rol voor conclusie van antwoord. artikelen: 843a Rv, 209 Rv
Uitspraak
vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 215303 / HA ZA 10-1678 Vonnis in incident van 15 september 2010 in de zaak van 1. [A], wonende te [woonplaats], 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] BEHEER B.V., gevestigd te [vestingsplaats], eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident, advocaat mr. D.I.J. Snijders te Tilburg, tegen 1. [B], wonende te [woonplaats], 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., gevestigd te Oss, gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident, advocaat mr. F. van Amstel te 's Hertogenbosch. Eisers zullen hierna worden aangeduid met “[A]” en “[A] Beheer BV, en gezamenlijk (in enkelvoud) met [A] c.s.. Gedaagden zullen hierna worden aangeduid met “[B]” en “[X] BV”, en gezamenlijk (in enkelvoud) met [B] c.s.. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering op de voet van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - de incidentele conclusie van antwoord. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident. |
2. De beoordeling in het incident 2.1. [A] c.s. vraagt in het incident om [B] c.s. te bevelen, op straffe van een dwangsom, om informatie in het geding te brengen waaruit kan blijken of [B] c.s. in 2007 een uitkering heeft ontvangen uit hoofde van een arbeidsongeschiktheids-verzekering en zo ja, hoe hoog het bedrag was dat is uitgekeerd. 2.2. [A] c.s. stelt een rechtmatig belang te hebben bij deze informatie omdat hij naar zijn zeggen recht heeft op een deel van deze uitkering dan wel op terugbetaling van een deel van het door de maatschap aan [B] c.s. uitgekeerde winstaandeel en hij zijn daarop gerichte vordering in de hoofdzaak pas nader kan aanvullen, kan specificeren en/of vermeerderen, nadat [B] c.s. voornoemde informatie heeft verschaft. 2.3. [A] c.s. voert ter onderbouwing van zijn vordering kort gezegd het volgende aan. In de afgelopen 25 jaar hebben [A] en [B] in hun beroep van advocaat samengewerkt, soms met zijn tweeën, soms samen met anderen, meestal in de vorm van een maatschap. In de verschillende maatschapsovereenkomsten die zij hebben gesloten, in persoon of via hun vennootschappen, was telkens een bepaling opgenomen die er in voorzag dat een arbeidsongeschikte vennoot zijn aanspraak op zijn volledige winstaandeel gedurende twee jaar zou behouden, mits hij zich tegen het risico van arbeidsongeschiktheid zou verzekeren en de daarmee samenhangende uitkeringen aan de maatschap zou betalen. Nu is [B] in 2007 gedurende enige tijd arbeidsongeschikt geweest maar heeft hij steeds geweigerd aan te geven of hij in verband hiermee een uitkering heeft ontvangen en zo ja, wat de hoogte was van het uitgekeerde bedrag. Later is aan [A] c.s. bekend geworden dat [B] in 2007 wel een uitkering heeft ontvangen. [B] heeft deze uitkering ten onrechte in eigen zak gestoken terwijl hij tegelijkertijd van de maatschap een volledig winstaandeel ontving. In 2007 lag aan de samenwerking weliswaar geen maatschapsovereenkomst ten grondslag, maar er was wel een mondelinge overeenkomst gesloten die onder meer inhield dat winst en verlies in de maatschap gelijkelijk moesten worden verdeeld. Op grond hiervan waren partijen verplicht tot het verstrekken van inzage en het vervolgens delen van een door een van hen te ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering, althans bestond die plicht op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen hen inkleurde, aldus [A] c.s., die het handelen van [B] c.s. daarnaast ook onrechtmatig acht. Ook meent [A] c.s. dat [B] door het behouden van zijn uitkering en het tegelijk ontvangen van een volledig winstaandeel ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [A]. 2.4. [A] c.s. vordert daarom in de hoofdzaak kort gezegd om [B] c.s. te veroordelen primair tot betaling aan [A] c.s. van 50% van de in 2007 ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering, en subsidiair tot betaling aan [A] c.s. van een bedrag ter grootte van het van de maatschap ontvangen winstaandeel over de maanden in 2007 waarover tevens een uitkering werd ontvangen minus de ontvangen uitkeringsbedragen, dit alles vermeerderd met rente. 2.5. [B] c.s. voert gemotiveerd verweer in het incident. 2.6. Volgens [B] c.s. hebben partijen in deze procedure nooit een maatschap gevormd, in geen enkele combinatie, zodat tussen hen geen rechtsbetrekking bestaat zoals vereist voor de toepassing van artikel 843a Rv. Volgens [B] c.s. bestond in 2007 wel een mondeling aangegane maatschap maar is deze aangegaan door de persoonlijke vennootschappen van [A] en [B], te weten “[A] Advocaten B.V.” en “[B] Advocaten B.V.”, welke vennootschappen thans geen partij zijn bij deze procedure. In de maatschap zoals die in 2007 bestond was overigens naar [B] c.s. stelt ook geen regeling getroffen met betrekking tot arbeidsongeschiktheid, neveninkomsten, winstverdeling of anderszins. 2.7. [B] c.s. voert verder aan dat het voor een beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak niet nodig is nu al te beschikken over de gevraagde informatie. Eerst zal moeten worden vastgesteld of sprake is van een maatschapsovereenkomst tussen [A] c.s. en [B] c.s. op basis waarvan [A] c.s. recht heeft op (een deel van) de uitkering of op een groter winstaandeel, hetgeen volgens [B] c.s. niet het geval zal blijken te zijn. Er zal daarom volgens [B] c.s. niet worden toegekomen aan bewijslevering ten aanzien van (de omvang van) de door [B] ontvangen uitkering. Bovendien wijst [B] c.s. er op dat [A] c.s. in de dagvaarding en ook in andere stukken heeft aangegeven te beschikken over bewijsmiddelen ten aanzien van de door [B] ontvangen uitkering. Om deze redenen is [B] c.s. van mening dat [A] c.s. geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde informatie en dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens gewaarborgd. De rechtbank oordeelt als volgt. 2.8. Een vordering als bedoeld in artikel 843a Rv is toewijsbaar indien aan een aantal cumulatieve voorwaarden is voldaan. Degene die de vordering doet dient (1) een rechtmatig belang te hebben, het moet gaan om (2) bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is, (4) die de wederpartij te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Ook indien aan deze voorwaarden voldaan is, bestaat toch geen gehoudenheid tot overlegging van de opgevraagde bescheiden onder meer indien (5) daarvoor gewichtige redenen bestaan of indien (6) redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. 2.9. Het verweer van [B] c.s. houdt in dat aan de voorwaarden (1) en (3) niet is voldaan en dat de uitzonderingssituatie (6) zich hier voordoet. [B] c.s. voert niet als verweer aan dat hij niet beschikt over de opgevraagde stukken. 2.10. Met het oog op voorwaarde (3) van artikel 843a Rv - dat de opgevraagde bescheiden een rechtsbetrekking moeten aangaan waarin eisers partij zijn - betwist [B] c.s. dat in 2007 tussen hem en [A] c.s. een mondeling overeengekomen maatschap bestond waarbinnen [B] c.s. gehouden was een door hem ontvangen uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid te melden en te verevenen, zoals [A] c.s. stelt. Volgens [B] c.s. werd de maatschap aangegaan door andere vennootschappen van [A] en [B] en was daarin niets bepaald over arbeidsongeschiktheid. 2.11. [A] c.s. heeft nog niet op de incidentele verweren van [B] c.s. gereageerd en de wirwar van stellingen van partijen op het punt van de juridische vormgeving van hun samenwerking gedurende de jaren geven geen helder en volledig beeld. Ook niet in samenhang met de door partijen overgelegde producties. Het is daarom voor de rechtbank niet mogelijk op dit moment te beoordelen of sprake is van een rechtsbetrekking als vereist in artikel 843a Rv. De rechtbank stelt voorts vast dat dezelfde beoordeling - of in 2007 sprake was van een tussen [A] c.s. en [B] c.s. mondeling gesloten maatschapsovereenkomst op grond waarvan [B] c.s. gehouden was een door hem ontvangen uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid te melden en te verevenen - zal moeten gaan plaatsvinden in de hoofdzaak. De stelling van [A] c.s. dat een dergelijke overeenkomst bestond vormt immers de grondslag van de vordering in de hoofdzaak. De rechtbank is van oordeel dat een goede beoordeling van dit kernpunt van geschil slechts mogelijk is in samenhang met de hoofdzaak. 2.12. De rechtbank kan desalniettemin eerst en vooraf op de incidentele vordering beslissen indien thans reeds kan worden geoordeeld dat [A] c.s. geen rechtmatig belang heeft bij die vordering (voorwaarde (1) van artikel 843a Rv) of indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd (uitzonderingssituatie (6) van artikel 843a Rv) zoals [B] c.s. bepleit. 2.13. Of [A] c.s. een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde gegevens hangt naar het oordeel van de rechtbank af van de vraag of de door [A] c.s. gestelde rechtsbetrekking bestaat. Immers, indien niet kan worden vastgesteld dat de door [A] c.s. gestelde overeenkomst in 2007 bestond en dat [A] c.s. op basis daarvan is beginsel een vorderingsrecht heeft op [B] c.s. ter zake van ontvangen uitkeringen, dan wordt niet toegekomen aan de vraag of en tot welk bedrag uitkeringen zijn ontvangen en heeft [A] c.s. geen belang bij de gevraagde gegevens. De incidentele vordering moet dan worden afgewezen. Indien daarentegen wel komt vast te staan dat de gestelde overeenkomst in 2007 bestond en dat [A] c.s. op basis daarvan in beginsel een vorderingsrecht heeft op [B] c.s. ter zake van ontvangen uitkeringen, dan heeft [A] c.s. er wel degelijk belang bij te kunnen beschikken over stukken waaruit blijkt dat en tot welk bedrag uitkeringen zijn ontvangen om zijn vordering nader te specificeren en onderbouwen en zo nodig bewijs te leveren van de hoogte van het ontvangen bedrag. De rechtbank ziet in dat geval geen grond om te oordelen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd en de incidentele vordering zal alsdan worden toegewezen. 2.14. De rechtbank zal daarom niet eerst en vooraf beslissen op de incidentele vordering, maar deze beslissing aanhouden en in samenhang met de hoofdzaak eerst beoordelen of [A] c.s. een vorderingsrecht heeft jegens [B] c.s. dat hij geldend kan maken indien uitkeringen zijn ontvangen. Die beoordeling kan plaatsvinden zonder dat de gevraagde informatie beschikbaar is. Overigens zij opgemerkt dat uit de stellingen van [A] c.s. blijkt dat hij voldoende zekerheid heeft dát een uitkering is ontvangen, wat door [B] c.s. vooralsnog ook niet, althans niet uitdrukkelijk is betwist. 2.15. De conclusie luidt dan ook dat de rechtbank de beslissing in het incident zal aanhouden en de zaak zal verwijzen naar de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak door [B] c.s.. |
3. De beslissing De rechtbank in het incident 3.1. houdt iedere beslissing aan, in de hoofdzaak 3.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 27 oktober 2010 voor het nemen van een conclusie van antwoord door [B] c.s.. |
Uwwet.nl