- rechtspraak
LJN: BO1998, Rechtbank Amsterdam , 442045 / HA ZA 09-3499
Datum uitspraak: 30-06-2010
Inhoudsindicatie: verzettermijn, strijd met eerlijk proces artikel 6 EVRM De verzettermijn is op grond van artikel 143 lid 3 juncto 144 onder b RV verstreken. Onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn moet echter achterwege blijven indien dit tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM (HR 16 januari 2004, LJN: AM2341). Dat is hier het geval. In dat verband is van belang dat het vonnis niet in persoon aan gedaagde in conventie is betekend en dat bovendien onweersproken is gesteld dat gedaagde in conventie niet bekend was met de omstandigheid dat eiser in conventie doende was het vonnis onder derden ten uitvoer te leggen. Gelet op deze omstandigheden zou toepassing van de verzettermijn in het onderhavige geval tot een resultaat leiden dat niet zou voldoen aan de eisen van een eerlijk proces. De rechtbank zal onverkorte toepassing van artikel 143 lid 3 juncto 144 onder b Rv derhalve op grond van artikel 6 EVRM achterwege laten en concludeert dat gedaagde in conventie in zijn verzet kan worden ontvangen.
Uitspraak
vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 442045 / HA ZA 09-3499 Vonnis in verzet van 30 juni 2010 in de zaak van [A], wonende te --, eiser in conventie, verweerder in (deels voorwaardelijke) reconventie, gedaagde in het verzet, advocaat mr. M. Jansen, tegen [B], wonende te --, gedaagde in conventie, eiser in (deels voorwaardelijke) reconventie, eiser in het verzet, advocaat mr. M.F.J. Witlox. Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit: - de verzetdagvaarding van [B] van 20 oktober 2009 met bewijsstukken; - het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 2 december 2009 waarin een comparitie van partijen is bepaald; - het proces-verbaal van comparitie van 1 april 2010 met de daarin genoemde comparitie-aantekeningen van [A], tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 843a Rv of artikel 163 Rv. De rechtbank heeft ambtshalve het dossier met het zaaknummer 434520 aan de stukken toegevoegd, waarin het onder 2.5 bedoelde vonnis van 2 september 2009 is gewezen, waarvan [B] in verzet is gekomen. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [A] en [B] hebben elkaar leren kennen toen zij beiden werkzaam waren bij hetzelfde belastingadvieskantoor. In februari 2007 is [A] zijn eigen praktijk gestart onder de naam Ring Advocatuur en Belastingzaken (hierna: Ring). 2.2. [A] en [B] zijn per 1 september 2007 gaan samenwerken in een (fiscaal) juridische praktijk. Afspraken omtrent deze samenwerking zijn vastgelegd in een overeenkomst, gedateerd 4 september 2007 (hierna: de samenwerkingsovereenkomst). De samenwerkingsovereenkomst bepaalt, voor zover thans relevant: “Mr. [A], in deze handelende onder de naam RING Advocatuur en Belastingzaken, (…) Hierna te noemen: RING En Mr. [B], (…) (…) Komen het volgende overeen: 1. [B] maakt voor een periode, ingaande op 1 september 2007, van 6 maanden gebruik van de ruimte in het kantoor van RING. 2. De huur bedraagt € 1.500 exclusief omzetbelasting per maand (…) 4. Als [B] werkzaamheden verricht voor cliënten van RING, krijgt RING 35% van de omzet die [B] genereert met het verrichten van die werkzaamheden voor cliënten van RING. 5. Als RING werkzaamheden verricht voor cliënten van [B], krijgt [B] 25% van de omzet die RING genereert met het verrichten van werkzaamheden voor cliënten van [B]. 6. Indien de werkzaamheden, genoemd onder 4 en 5, betreffen het maken van aangiften en het verzorgen van administraties, worden de percentage zoals genoemd onder 4 en 5, verlaagt naar 10%. (…)” 2.3. In april 2009 is de samenwerking tussen [A] en [B] beëindigd. 2.4. [A] heeft in juni 2009 conservatoir derdenbeslag gelegd op door [B] uitgezonden declaraties aan cliënten van [A] die nog niet hadden betaald. 2.5. Op 25 juni 2009 is [B] door [A] gedagvaard. Bij vonnis van 2 september 2009 is [B] bij verstek veroordeeld tot onder meer betaling van EUR 23.900,00. 3. Het geschil in conventie 3.1. [A] heeft in de verstekprocedure – samengevat – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [B] zal veroordelen tot betaling van EUR 23.900,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2009 tot aan de dag van betaling, tot het opstellen van een excuusbrief, zulks onder verbeurte van een dwangsom en tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [B] in de kosten van het geding. 3.2. [A] legt hieraan ten grondslag dat [B] hem op grond van de samenwerkingsovereenkomst 35% van de omzet die hij gegenereerd heeft met het verrichten van werkzaamheden voor cliënten van Ring, zijnde ten minste 35% van EUR 54.000,00 (= EUR 18.900,00), verschuldigd is. Voorts voert [A] aan dat [B] hem een schadevergoeding van EUR 5.000,00 dient te betalen vanwege het op onrechtmatige wijze beledigen en beschuldigen van [A] in het bijzijn van een belangrijke cliënt. 3.3. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [A] integraal toegewezen behoudens de vorderingen tot het opstellen van een excuusbrief en tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en behoudens het opgevoerde vastrecht voor het beslagrekest. [B] is veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal EUR 1.176,25. 3.4. [B] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [A] alsnog worden afgewezen. 3.5. [B] legt hieraan ten grondslag dat partijen in verband met de hoge huur van [B] en zijn achterblijvende omzet begin 2008 zijn overeengekomen dat [A] voorlopig zou afzien van de 35%-10% afspraak. [B] betwist bovendien dat hij een omzet van EUR 54.000,00 heeft gerealiseerd op cliënten van [A]. Verder meent [B] dat de vele door [A] aan hem opgelegde voorschriften en verplichtingen een vermindering van de overeengekomen percentages naar nihil rechtvaardigen. De door [A] gevorderde schade van EUR 5.000,00 is volgens [B] niet aangetoond. Mocht [A] schade hebben geleden dan is dat het gevolg van zijn eigen handelen, aldus [B]. 3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover hier van belang, nader ingegaan. in het incident 3.7. [A] heeft de rechtbank op grond van artikel 843a en 162 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verzocht [B] te verplichten tot overlegging van al zijn facturen. [A] legt daaraan ten grondslag dat dit de meest eenvoudige manier is om te achterhalen wat de omzet is die [B] heeft behaald met het verrichten van werkzaamheden voor cliënten van [A]. 3.8. [B] heeft ter comparitie verklaard dat hij niet weet welk bedrag hij op cliënten van [A] heeft omgezet en dat als de rechtbank vindt dat hij de daarop betrekking hebbende facturen moet overleggen, hij dat zal doen. in (deels voorwaardelijke) reconventie 3.9. [B] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [A] tot betaling van EUR 47.524,00, verminderd met een nader te berekenen bedrag conform de 35%-10% afspraak op basis van de werkelijk door [B] gedeclareerde omzet, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 oktober 2009 tot aan de dag van betaling, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding, waaronder de kosten van de door [A] getroffen conservatoire beslagmaatregelen en de door [B] als gevolg hiervan geleden en nader vast te stellen schade. 3.10. [B] legt hieraan – kort gezegd – ten grondslag dat in feite sprake was van een dienstverband tussen partijen. Nu een dienstverband niet samen kan gaan met het betalen van huur voor het gebruik van een kantoorruimte is het in de periode van september 2007 tot en met april 2009 in dat kader door [B] aan [A] betaalde bedrag van EUR 31.500,00 onverschuldigd betaald, aldus [B]. Voorts stelt [B] dat hij schade lijdt doordat [A] de heer [C] (hierna: [C]), een cliënt van [A], onder druk houdt om een door [C] met [B] gesloten huurovereenkomst niet na te komen. [B] begroot deze schade op EUR 14.500,00. Daarnaast stelt [B] dat [A] hem EUR 1.690,00 verschuldigd is in het kader van diverse werkzaamheden die hij in voornoemde periode voor [A] heeft verricht en waarvoor [A] heeft toegezegd rechtstreeks aan hem te zullen betalen. Indien de rechtbank mocht oordelen dat de 35%-10% afspraak is blijven gelden, stelt [B] dat hij nog EUR 500,00 te vorderen heeft van [A] in verband met de door [B] aangebrachte cliënt mevrouw [D] en in geval de rechtbank mocht oordelen dat de huur niet onverschuldigd is betaald, voert [B] aan dat hij ten minste voor tien dagen, dus EUR 500.00, teveel heeft betaald. 3.11. [A] voert gemotiveerd verweer. Ter comparitie heeft [A] alvorens inhoudelijk in te gaan op hetgeen in de verzetdagvaarding naar voren is gebracht, aangevoerd dat [B] niet ontvankelijk is nu de termijn voor het uitbrengen van de verzetdagvaarding op 20 oktober 2009 reeds verstreken was. Daarnaast verzoekt [A] de door [B] in reconventie naar voren gebrachte aardvorderingen naar de sector kanton te verwijzen voor afzonderlijke behandeling. 3.12. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover hier van belang, nader ingegaan. |
4. De beoordeling verzettermijn verstreken? 4.1. Het meest verstrekkende verweer van [A] in deze verzetprocedure luidt dat [B] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat hij te laat was met het uitbrengen van de verzetdagvaarding. [B] heeft deze stelling van [A] ter comparitie gemotiveerd weersproken. 4.2. De rechtbank overweegt dat [B] bij vonnis van 2 september 2009 bij verstek is veroordeeld (hierna: het vonnis). De datum van betekening van de verzetdagvaarding is 20 oktober 2009. Op grond van artikel 143 lid 2 Rv moet het verzet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen 4 weken na de betekening van het vonnis (of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte) aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. [B] heeft ter comparitie aangevoerd dat het vonnis niet in persoon aan hem is betekend, maar dat hij het per post heeft ontvangen. Niet duidelijk is wanneer dit het geval was. Deze stelling is door [A] niet weersproken. Nu niet is gesteld wanneer het vonnis aan [B] is verzonden, heeft de rechtbank geen enkel aanknopingspunt voor het tijdstip waarop het vonnis door [B] zou kunnen zijn ontvangen en dus evenmin voor het aanvangen van de verzettermijn. Niet gesteld of gebleken is voorts dat sprake is van enige daad van bekendheid van [B]. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verzettermijn van artikel 143 lid 2 Rv in het onderhavige geval niet van toepassing is. 4.3. Artikel 143 lid 3 Rv bepaalt dat de verzettermijn, buiten de gevallen bedoeld in het tweede lid, aanvangt op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. Blijkens artikel 144 onder b Rv wordt een vonnis in geval van derdenbeslag op een vordering geacht ten uitvoer te zijn gelegd na de uitbetaling aan de beslaglegger. [A] stelt dat twee van zijn cliënten, de heer [E] en stichting The Other Network, direct na het vonnis op 4 september 2009 aan de inhoud van het vonnis uitvoering hebben gegeven door voldoening aan [A] van de aan [B] verschuldigde bedragen van respectievelijk EUR 1.487,50 en EUR 1.654,10. Op die grond meent [A] dat de verzettermijn van vier weken op 20 oktober 2010 reeds verstreken was. [B] heeft hiertegen aangevoerd dat het volgens hem niet zo kan zijn dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat [A] het vonnis onder derden ten uitvoer heeft gelegd, terwijl [B] er nooit kennis van heeft genomen dat er door derden-beslagenen is betaald aan [A]. 4.4. De rechtbank overweegt dat [A] onweersproken heeft gesteld dat het vonnis door hem op 4 september 2009 onder derden ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat de verzettermijn van vier weken op grond van artikel 143 lid 3 juncto 144 onder b Rv op 20 oktober 2010 reeds lang was verstreken. Onverkorte toepassing van deze regeling van de verzettermijn moet echter achterwege blijven indien dit tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM (HR 16 januari 2004, LJN: AM2341). Dat is hier het geval. De rechtbank acht in dat verband van belang dat het vonnis van 2 september 2009 niet in persoon aan [B] is betekend en dat bovendien onweersproken is gesteld dat [B] niet bekend was met de omstandigheid dat [A] doende was het vonnis onder derden ten uitvoer te leggen. Gelet op deze omstandigheden zou toepassing van voornoemde verzettermijn in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank tot een resultaat leiden dat niet zou voldoen aan de eisen van een eerlijk proces. De rechtbank zal onverkorte toepassing van artikel 143 lid 3 juncto 144 onder b Rv derhalve op grond van artikel 6 EVRM achterwege laten en concludeert dat [B] in zijn verzet kan worden ontvangen. verwijzing naar sector kanton? 4.5. [A] voert aan dat de vorderingen van [B] in reconventie betreffende een arbeidsovereenkomst alsmede die betreffende een huurovereenkomst tot de absolute competentie van de sector kanton behoren. [A] verzoekt deze aardvorderingen naar de sector kanton te verwijzen voor afzonderlijke behandeling. [B] voert aan dat de aardvorderingen rechtstreeks voortvloeien uit de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst en dat indien deze vorderingen worden verwezen naar de kantonrechter, de zaak integraal dient te worden verwezen, gelet op de aanwezige samenhang. 4.6. De rechtbank is, met [A], van oordeel dat een deel van de door [B] ingestelde vorderingen in reconventie, vorderingen betreffende een arbeidsovereenkomst en/of huurovereenkomst zijn en dat deze op grond van artikel 93 onder c Rv door de kantonrechter dienen te worden behandeld en beslist. De rechtbank zal deze aardvorderingen ingevolge artikel 94 lid 2 en 3 juncto artikel 71 lid 2 Rv verwijzen naar de sector kanton van deze rechtbank. 4.7. De vraag die vervolgens voorligt, is of de overige vorderingen in reconventie van [B] en de vorderingen in conventie van [A] dusdanige samenhang vertonen met de verwezen aardvorderingen dat deze samenhang zich tegen een afzonderlijke behandeling van deze vorderingen verzet zoals bedoeld in artikel 94 lid 2 Rv. 4.8. Ten aanzien van de overige vorderingen in reconventie van [B], te weten de vordering tot betaling van een bedrag van EUR 14.500,00 aan schadevergoeding en de vordering tot betaling van EUR 1.6900,00 in verband met door [B] verrichte werkzaamheden, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van de hiervoor bedoelde samenhang. Deze vorderingen zijn gegrond op onrechtmatig handelen door [A] en op (buiten de tussen partijen gesloten overeenkomst om) in opdracht van [A] door [B] verrichte werkzaamheden. Deze vorderingen zullen dan ook niet worden verwezen naar de sector kanton en hierna aan de orde komen. Beide voorwaardelijke reconventionele vorderingen van [B] vertonen de hiervoor bedoelde samenhang naar het oordeel van de rechtbank wel en zullen dus tevens worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank. Die vorderingen zijn immers afhankelijk gesteld van het antwoord op de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst dan wel een huurovereenkomst. 4.9. Ten aanzien van de vorderingen in conventie van [A] overweegt de rechtbank als volgt. De vordering tot betaling van EUR 18.900,00 op grond van de 35%-10% afspraak in de samenwerkingsovereenkomst vertoont naar het oordeel van de rechtbank wel de hiervoor bedoelde samenhang met de verwezen aardvorderingen. Het antwoord op de vraag of de door [B] betaalde huur onverschuldigd is betaald, is immers afhankelijk gesteld van het antwoord op de vraag of naar het oordeel van de kantonrechter sprake is van een dienstverband tussen partijen. De vordering tot betaling van een schadevergoeding van EUR 5.000,00 vanwege het op onrechtmatige wijze beledigen en beschuldigen van [A] in het bijzijn van een belangrijke cliënt vertoont naar het oordeel van de rechtbank geen samenhang met de verwezen aardvorderingen en zal in het hiernavolgende worden besproken. 4.10. De rechtbank concludeert dat de volgende vorderingen zullen worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank, locatie Amsterdam: - de conventionele vordering van [A] ten bedrage van EUR 18.900,00, met betrekking tot de 35%-10% afspraak in de samenwerkingsovereenkomst; - de reconventionele vordering van [B] ten bedrage van EUR 31.500,00, met betrekking tot (de gestelde) onverschuldigd betaalde huur; - de (voorwaardelijke) reconventionele vordering van [B] ten bedrage van EUR 500,00, met betrekking tot cliënt [D]; en - de (voorwaardelijke) reconventionele vordering van [B] ten bedrage van EUR 500,00, met betrekking tot (de gestelde) teveel betaalde huur. De zaak zal door de griffier van de sector kanton op de rol geplaatst worden. 4.11. De resterende vorderingen in zowel het incident als in conventie en reconventie zullen door de rechtbank in het hiernavolgende worden behandeld. in het incident 4.12. [A] vordert overlegging van al de facturen van [B] op grond van artikel 843a en 162 Rv. 4.13. De rechtbank overweegt dat artikel 843a Rv partijen recht geeft op inzage, afschrift of uitreksel van bescheiden indien is voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden, te weten (1) eiser dient een rechtmatig belang te hebben bij afgifte van de gevraagde bescheiden, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden en (3) het moet gaan om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. De rechtbank is van oordeel dat aan voornoemde vereisten niet is voldaan. Dit is reeds het geval omdat het verzoek om overlegging van al de facturen van [B] te onbepaald is. 4.14. Artikel 162 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter in de loop van een geding, op verzoek of ambtshalve, aan partijen of aan een van hen de openlegging kan bevelen van de boeken, bescheiden en geschriften, die zij ingevolge de wet moeten houden, maken of bewaren. Daargelaten de vraag of de facturen van [B] kunnen worden aangemerkt als bescheiden die hij ingevolge de wet moet houden, maken of bewaren, overweegt de rechtbank dat artikel 162 lid 1 Rv een discretionaire bevoegdheid inhoudt en dat zij, in deze fase van het geding, geen aanleiding ziet om daarvan gebruik te maken. 4.15. Gelet op het voorgaande zal de incidentele vordering van [A] tot verplichting van [B] tot overlegging van al zijn facturen worden afgewezen. 4.16. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident, aan de zijde van [B], gelet op het feit dat [B] slechts ter comparitie kort heeft gereageerd op de incidentele vordering, tot op heden begroot op nihil. in conventie 4.17. [A] vordert in conventie een schadevergoeding van EUR 5.000,00 en legt daaraan ten grondslag dat [B] hem op onrechtmatige wijze heeft beledigd en beschuldigd in het bijzijn van een belangrijke cliënt. [A] stelt dat hij samen met de heer [F], een cliënt die volgens [A] jaarlijks voor ten minste EUR 50.000,00 aan juridisch werk oplevert voor Ring (hierna: [F]), na een bezoek aan de belastingdienst te Hoofddorp naar buiten liep en daar werd opgewacht door [B] die (onder meer) begon te schreeuwen dat [A] een afperser was. 4.18. [B] betwist dat [A] EUR 5.000,00 schade heeft geleden als gevolg van de ontmoeting te Hoofddorp en voert aan dat [A] deze schade in ieder geval niet heeft aangetoond. 4.19. De rechtbank is, met [B], van oordeel dat [A] heeft nagelaten de door hem gestelde schade van EUR 5.000,00 te onderbouwen. Gesteld noch gebleken is bijvoorbeeld dat de heer [F] als gevolg van de ontmoeting geen zaken meer wenst te doen met Ring. De vordering zal dan ook als onvoldoende gemotiveerd worden afgewezen en het verstekvonnis zal op dit punt worden vernietigd. 4.20. De vordering van [A] in conventie tot het opstellen van een excuusbrief aan [A] en/of [F] zal worden afgewezen nu er geen rechtsgrond bestaat op basis waarvan de rechtbank [B] kan verplichten tot excuses. in reconventie 4.21. [B] vordert in reconventie een schadevergoeding van EUR 14.500,00 en legt daaraan ten grondslag dat hij schade lijdt doordat [A] [C] onder druk houdt om een door [C] met [B] gesloten huurovereenkomst niet na te komen. [B] voert aan dat hij met [C] een huurovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot het gebruik van een kantoorruimte in een pand gelegen aan de Herengracht te Amsterdam voor de duur van 20 maanden voor EUR 275,00 per maand. De huurprijzen van vergelijkbare kantoorruimten op gelijkwaardige locaties bedragen minstens EUR 1.000,00 per maand en de schade die [B] als gevolg van het handelen van [A] lijdt, bedraagt derhalve minstens EUR 14.500,00 (EUR 1.000,00 – 275,00 x 20), aldus [B]. 4.22. [A] erkent dat hij het bestaan van de huurovereenkomst tussen [C] en [B] een onwenselijke situatie vindt gelet op de afspraak tussen partijen dat zij elkaars cliënten ongemoeid zouden laten, maar betwist dat hij onrechtmatig druk heeft uitgeoefend op [C] om te voorkomen dat [C] de met [B] gesloten huurovereenkomst zou nakomen. Voorts wijst [A] erop dat [B] de door hem gevorderde schade niet heeft aangetoond nu [B] niet daadwerkelijk een hogere huur heeft betaald. 4.23. De rechtbank is van oordeel dat [B] onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat [A] [C] onder druk houdt om de gesloten huurovereenkomst niet na te komen. [B] stelt dat de druk die [A] op [C] heeft uitgeoefend moeilijk te bewijzen is. Dat druk is uitgeoefend, volgt volgens [B] uit het feit dat [A] erkent dat hij heeft gezegd dat hij het een onwenselijke situatie vond, in samenhang met het feit dat [C] door [A] altijd onder druk werd gehouden. Dit is een onvoldoende onderbouwing van de vordering. Zo is gesteld noch gebleken op welke wijze [A] druk zou hebben uitgeoefend. De rechtbank zal de vordering derhalve afwijzen. 4.24. [B] stelt in reconventie tevens dat [A] hem EUR 1.690,00 verschuldigd is in het kader van diverse werkzaamheden die hij voor [A] heeft verricht en waarvoor [A] heeft toegezegd rechtstreeks aan hem te zullen betalen. Als productie 11 bij verzetdagvaarding heeft [B] urenspecificaties overgelegd van de volgens hem in opdracht van [A] verrichte werkzaamheden. 4.25. [A] betwist dat [B] werkzaamheden voor hem heeft verricht die onbetaald zijn gebleven. [B] factureerde zelf direct aan zijn cliënten, aldus [A]. [A] erkent wel dat [B] op zijn verzoek op en neer is gereden naar Den Haag in de zaak [G], maar betwist dat is overeengekomen dat dit voor het in fiscale zaken door [B] gehanteerde uurtarief van EUR 100,00 zou gebeuren en dat daarmee een uur en drie kwartier is gemoeid. 4.26. De rechtbank overweegt dat ook deze vordering van [B] onvoldoende is onderbouwd. Niet gesteld is wat wanneer is overeengekomen tussen [B] en [A] met betrekking tot de hiervoor door [B] bedoelde werkzaamheden. Uit de overgelegde urenspecificaties volgt niet dat de werkzaamheden daadwerkelijk door [B] zijn verricht noch wat de afspraken tussen partijen dienaangaande inhielden. Gelet op de betwisting van [A] had het wel op de weg van [B] gelegen zijn vordering in die zin nader te specificeren. Nu hij dat heeft nagelaten zal de rechtbank zijn vordering afwijzen, met uitzondering van het gedeelte dat ziet op de verrichte werkzaamheden in de zaak [G]. Gelet op de erkenning van [A] aangaande deze werkzaamheden zal de rechtbank [B] ex aequo en bono een vergoeding van EUR 100,00 toekennen, vermeerderd met de – onweersproken – wettelijke rente vanaf 20 oktober 2009 tot aan de dag van betaling. Proceskosten 4.27. De beslissing omtrent de proceskosten in zowel conventie als (deels voorwaardelijke) reconventie zal worden aangehouden totdat de kantonrechter op alle vorderingen heeft beslist. De zaak zal (ook) in zoverre worden verwezen naar de kantonrechter. |
5. De beslissing De rechtbank in het incident 5.1. wijst het gevorderde af; 5.2. veroordeelt [A] in de kosten van het incident, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op nihil; in conventie 5.3. vernietigt het verstekvonnis voor zover dit de toewijzing van EUR 5.000,00 aan schadevergoeding betreft; 5.4. verwijst de zaak (in de stand waarin deze zich bevindt en) voor zover deze ziet op de vordering ten bedrage van EUR 18.900,00 met betrekking tot de 35%-10% afspraak in de samenwerkingsovereenkomst, ter verdere behandeling en beslissing naar de sector kanton van deze rechtbank; 5.5. wijst het meer of anders gevorderde af; in (deels voorwaardelijke) reconventie 5.6. verwijst de zaak (in de stand waarin deze zich bevindt en) voor zover deze ziet op de vordering ten bedrage van EUR 31.500,00 met betrekking tot de (gestelde) onverschuldigd betaalde huur, de (voorwaardelijke) vordering ten bedrage van EUR 500,00 met betrekking tot cliënt [D] en de (voorwaardelijke) vordering ten bedrage van EUR 500,00 met betrekking tot de (gestelde) teveel betaalde huur, ter verdere behandeling en beslissing naar de sector kanton van deze rechtbank; 5.7. veroordeelt [A] tot betaling van EUR 100,00 aan [B] wegens in opdracht van [A] verrichte werkzaamheden in de zaak [G], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2009 tot aan de dag van betaling; 5.8. verklaart de veroordeling onder 5.7 uitvoerbaar bij voorraad; 5.9. wijst het meer of anders gevorderde af; in conventie en (deels voorwaardelijke) reconventie 5.10. verwijst de onder 5.4 en 5.6 genoemde vorderingen in conventie en reconventie ter verdere behandeling en beslissing naar de rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank, locatie Amsterdam, van woensdag 14 juli 2010 om 10.00 uur voor instructievonnis; 5.11. wijst partijen erop dat de kantonrechter zal beslissen over de proceskosten in conventie en reconventie, waaronder het door beide partijen betaalde vastrecht van EUR 525,00; 5.12. wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen. |
Uwwet.nl