- rechtspraak
LJN: BN8642, Rechtbank Dordrecht , 09/520
Datum uitspraak: 27-08-2010
Inhoudsindicatie: Bewijsfuik. Bijzondere bewijsplicht. Eerst in beroep overgelegd deskundigenbewijs buiten verdere beoordeling gelaten. In hoger beroep tegen een kort gedingvonnis van de kantonrechter zijn eiseres en de verhuurder van haar woning ter comparitie van partijen overeengekomen, dat zij samen een door de raadsheer-commissaris aan te wijzen deskundige zouden inschakelen voor een onderzoek naar de door eiseres gestelde vochtproblemen in haar woning ter beantwoording van de ter comparitie overeengekomen vragen daarover. Na rapportage van die deskundige heeft eiseres het hoger beroep ingetrokken en diens kosten betaald. Nadien heeft eiseres zich gewend tot B&W met het verzoek handhavend op te treden tegen de verhuurder omdat de woning niet zou voldoen aan het Bouwbesluit 2003 vanwege de door haar gestelde vochtproblemen. Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat eiseres op voorhand wist, althans behoorde te weten, dat verweerder haar verzoek om handhaving mocht afwijzen en het bezwaar daartegen ongegrond mocht verklaren op basis van het rapport van deze deskundige, tenzij eiseres uiterlijk in de bezwaarfase voldoende bewijs zou hebben geleverd voor zodanige twijfels aan diens deskundigheid, de zorgvuldigheid waarmee diens rapportage tot stand is gekomen dan wel de concludentie van diens rapport, dat verweerder dat rapport niet zonder nader onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. Nu eiseres dat niet heeft gedaan dient het eerst in beroep overgelegde tegendeskundigenbewijs buiten verdere beoordeling te worden gelaten.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 09/520 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [naam eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde: mr. P.J.G.M. van Gool, advocaat te Dordrecht, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuw-Lekkerland, verweerder, gemachtigde: mr. P.M.D. Weijers, advocaat te Alblasserdam. Derde partij: Woningbouwvereniging Nieuw-Lekkerland, zetelend te Nieuw-Lekkerland, hierna: de woningbouwvereniging. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij brief van 19 september 2008 heeft eiseres verzocht binnen 10 dagen handhavend op te treden tegen de woningbouwvereniging betreffende natte spouwmuren met als gevolg de schimmel Claudoporium Herbarum in het gehele huis. Bij brief van 1 oktober 2008 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op haar verzoek van 19 september 2008. Bij besluit van 25 november 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het uitblijven van een besluit op haar verzoek van 19 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard en inhoudelijk beslissend op dat verzoek het verzoek afgewezen. Tegen het besluit van 25 november 2008 heeft eiseres bij brief van 27 november 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 7 januari 2009 heeft eiseres een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. Bij uitspraak van 10 februari 2009 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van 7 januari 2009 afgewezen. Bij besluit van 13 maart 2009 heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 3 februari 2009, het bezwaarschrift van 27 november 2008 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 21 april 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. De zaak is op 11 maart 2010 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [naam 1] en [naam 2], beiden werkzaam bij de gemeente Nieuw-Lekkerland. Namens de woningbouwvereniging is [naam 3], directeur, verschenen. |
2. Overwegingen
2.1. Het wettelijk kader 2.1.1. Artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, hoofdstuk II van de Woningwet (hierna: Wow) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is een bestaand gebouw in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat gebouw van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid. Artikel 2, hoofdstuk II van de Wow bepaalt, voor zover hier van belang: 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu technische voorschriften gegeven omtrent het bouwen van woningen (...). 2. Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden voorts uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande woningen (...). Artikel 13, hoofdstuk III van de Wow bepaalt, voor zover hier van belang, dat burgemeester en wethouders, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is, degene die als eigenaar van een gebouw bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen, kunnen verplichten tot het binnen een door hen te bepalen termijn treffen van zodanige voorzieningen, dat de staat van dat gebouw (...) nadien komt te liggen op een niveau dat hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, onderdeel a (...), zonder dat deze hoger komt te liggen dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, eerste lid, onderdeel a (...). Ingevolge artikel 100 van de Wow dragen burgemeester en wethouders zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met IV. 2.1.2. Krachtens artikel 2 van de Wow is het Bouwbesluit 2003 vastgesteld. Ingevolge artikel 1.5 van hoofdstuk 1 "Algemene bepalingen", paragraaf 1.3 "Gelijkwaardigheidsbepalingen", van het Bouwbesluit 2003 behoeft aan een in het derde hoofdstuk gesteld voorschrift dat moet worden toegepast om te voldoen aan een met betrekking tot een bouwwerk of een gedeelte daarvan gestelde eis, niet te worden voldaan, voorzover anders dan door toepassing van dat voorschrift het bouwwerk of het betrokken gedeelte daarvan ten minste dezelfde mate van bescherming van de gezondheid biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift. Artikel 3.24 van hoofdstuk 3, afdeling 3.6 "Wering van vocht van buiten", paragraaf 3.6.2. van het Bouwbesluit 2003 luidt als volgt: 1. Een bestaand bouwwerk heeft zodanige scheidingsconstructies, dat het binnendringen van vocht in verblijfsruimten, toiletruimten en badruimten voldoende wordt beperkt. 2. Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.24 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.24 geen voorschrift is aangewezen. 2.2. Het bestreden besluit Verweerder heeft zijn weigering om handhavend op te treden tegen de Woningbouwvereniging in verband met de vermeende vochtproblematiek gehandhaafd. In het kort weergegeven is er volgens verweerder geen sprake van een vochtprobleem in de huurwoning van eiseres. Verweerder baseert zich daarvoor op het onderzoek van 6 oktober 2008 van [naam 4], verbonden aan het [naam 5] (hierna: het rapport Kok). In hetgeen eiseres tegen dit onderzoek heeft ingebracht heeft verweerder geen aanleiding gezien nader onderzoek naar de gestelde vochtproblemen te laten verrichten. Daarbij wijst verweerder erop dat de aanvullende stukken van 19 en 26 november 2008 ter onderbouwing van het bezwaarschrift uitvoerig aan de orde zijn gekomen bij zowel de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening als bij de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de woning is gerealiseerd conform de bouwvergunning en dat de tekening behorende bij het rapport Kok overeenkomt met de bouwtekening. Ook uit het door eiseres na de hoorzitting, bij brief van 16 februari 2010, toegezonden nadere fotomateriaal blijkt niet dat de woning niet zou voldoen aan het Bouwbesluit 2003. Overigens verwijst verweerder voor de motivering naar het advies van de commissie bezwaarschriften en naar de inhoud van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 10 februari 2010. 2.3. De gronden van beroep Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Samengevat is eiseres van mening dat verweerder niet het rapport dat het gevolg is van het in opdracht van het Gerechtshof te 's-Gravenhage (hierna: het Hof) uitgevoerde onderzoek (rapport Kok) aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van een compromis tussen partijen in het kader van een civiele kort geding procedure. Nadien is door de woningbouwvereniging en eiseres in het kader van een mediationtraject opnieuw opdracht gegeven tot een onderzoek naar de bouwkundige staat van de woning van eiseres waarbij, in tegenstelling tot voornoemde rapportage, wel aan alle randvoorwaarden wordt voldaan die aan een deskundigenrapportage gesteld kunnen worden. Eiseres stelt dat verweerder zich ten onrechte niet heeft gebaseerd op een eigen onderzoek en ten onrechte heeft vertrouwd op door een andere belanghebbende partij (de woningbouwvereniging) verstrekte gegevens. Zo is bij het opstellen van het rapport Kok gebruik gemaakt van een tekening die ter beschikking werd gesteld door de woningbouwvereniging, die niet overeenkomt met de tekening van de woning van eiseres. Eiseres heeft deze tekening en de originele tekening van de fundering behorend bij de woning overgelegd. Volgens eiseres verschillen de maten van de funderingsbalk onder de woning met de werkelijkheid. Dit betekent dat de funderingsbalk niet waterkerend is, er substantieel minder ruimte is en dat de afwijkende maten effect hebben gehad op de opbouw van de muren, de breedte van de spouw en de positie van het dakbeschot. De buitenmuur staat in direct contact met kwelwater, de spouw ventileert niet en ook de binnenmuur is op een aantal plaatsen ononderbroken gebouwd op een natte funderingsbalk. Op deze wijze vindt vochtoverdracht via muren plaats naar de binnenzijde van de woning. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar standpunt als productie 3 een bouwkundig inspectie-rapport van 16 april 2009 van Drycon BV overgelegd en als productie 4 het rapport van september 2005 "Mogelijkheden en bevoegdheden van gemeenten en provincies op het terrein van milieu en gezondheid", opgesteld door [naam 6] in opdracht van het ministerie van VROM. Voorts heeft eiseres bij brief van 26 februari 2010 als productie 5 een rapport voorbereidend onderzoek van de huurcommissie van 21 september 2009 overgelegd en als productie 6 een uitspraak van de huurcommissie van 30 oktober 2009. Bij die brief heeft eiseres verder als productie 7 een conflictrapportage met printdatum 19 februari 2010 van [naam 7] overgelegd en als productie 8 een vooropname-rapport inzake rioleringswerkzaamheden te Nieuw-Lekkerland van [naam 8] bouwkundige inspecties van 15 februari 2010. 2.4. De feiten 2.4.1. Eiseres is sinds 1 december 1980 huurder van de woning. Vanaf 2002 ondervindt zij vochtproblemen. In dat kader zijn onderzoeken uitgevoerd (Munsters, Van der Lieck) en zijn onder meer de volgende maatregelen getroffen: - het opnieuw voegen van de gevels boven maaiveld (na 2003); - aanpassing van de goot aan de achterzijde door een extra hemelwaterafvoer (omstreeks 2005); - het verplaatsen van de wasmachine bij de buren, zodat de lekkage in de slaapkamer is verholpen. 2.4.2. Op 31 augustus 2007 heeft eiseres zich gewend tot de huurcommissie met een verzoek om huurprijsverlaging. Volgens het rapport van nader onderzoek van 25 april 2008 zijn de adviseurs van de huurcommissie van opvatting dat de natte kruipruimte, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, geen invloed (meer) zal hebben op het binnenmilieu. Volgens dit rapport wordt een "vochtig" binnenklimaat vaak veroorzaakt door meerdere factoren, waarbij ook te denken valt aan onvoldoende warm stoken of ventileren, naast de thermische kwaliteit van de buitenschil en de dampdichtheid van de constructie. Naar de mening van de adviseurs is na het verbeteren van de ventilatievoorzieningen in de keuken en badkamer en na het isoleren van de begane grondvloer geen gebreksituatie meer aanwezig als bedoeld in het "gebrekenboek huurcommissies". 2.4.3. Op 22 november 2007 heeft eiseres de woningbouwvereniging in kort geding gedagvaard. De vordering strekt onder meer tot uitvoering door de woningbouwvereniging van werkzaamheden op basis van een rapportage van het [naam 9] (hierna: het [naam 9]) van 12 maart 2007 over de vochtproblematiek, dat in opdracht van eiseres is opgesteld. Een tweede rapport van het [naam 9] dateert van 8 oktober 2007. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2007 is in overleg de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden om de woningbouwvereniging in staat te stellen diverse werkzaamheden aan de woning uit te voeren. Uitgevoerd zijn in elk geval: - het vervangen van het kruipluik, isoleren en voorzien van band (in 2008); - reparatie van een scheur in een latei (in 2007 of 2008); - aanbrengen van een mechanische ventilatie in de badkamer (in 2008). Bij kort gedingvonnis van 3 april 2008 heeft de voorzieningenrechter (kantonrechter) geoordeeld dat niet vaststaat dat de uitvoering van alle door eiseres gevorderde werkzaamheden noodzakelijk zijn en de desbetreffende vorderingen afgewezen. 2.4.4. Tegen het kort gedingvonnis van 3 april 2008 is eiseres in appèl gegaan. Daaraan heeft zij onder meer een nader rapport van het [naam 9] in opdracht van eiseres ten grondslag gelegd. Volgens dit rapport is er op plekken rond de trapopgang nog een verhoogde concentratie van vocht in de constructie aanwezig en zijn er verhogingen gemeten onder het dakbeschot en rondom het kruipluik. Bij gelegenheid van een comparitie van partijen zijn eiseres en de woningbouwvereniging het eens geworden over de vraagstelling die zij gezamenlijk zouden voorleggen aan een door de raadsheer-commissaris aan te wijzen deskundige. Daarbij heeft eiseres zich onherroepelijk bereid verklaard de lopende procedure in te trekken onder het voorbehoud, dat deze intrekking onverlet laat haar recht om in de toekomst alsnog eventuele schade aan de orde te stellen. Bij gelegenheid van een tweede comparitie van partijen heeft de door partijen, op aanwijzing van de raadsheer-commissaris, benaderde deskundige [naam 4], vooruitlopend op een schriftelijke rapportage, mondeling rapport uitgebracht van zijn onderzoek naar de vochtproblemen in de woning van eiseres. [naam 4] heeft geconcludeerd dat zich geen vocht- en/of schimmelproblemen in de woning van eiseres (meer) voordeden. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres de procedure in hoger beroep ingetrokken en zich bereid verklaard de kosten van [naam 4] te voldoen. 2.4.5. Op 6 oktober 2008 heeft [naam 4] het in 2.2 genoemde rapport Kok uitgebracht. In dit rapport wordt melding gemaakt van de in 2.4.1 en 2.4.3 genoemde, getroffen maatregelen. Volgens de conclusies van het rapport Kok zijn er geen aanwijzingen dat zich thans nog een vochtprobleem voordoet in de woning. Nergens in de woning zijn hoge vochtwaarden gemeten, noch in de lucht noch op oppervlakken. Aanwezigheid van een hoge luchtvochtigheid in de kruipruimte is op zichzelf geen gebrek en eerder regel dan uitzondering. Zelfs de aanwezigheid van een laag water in de kruipruimte hoeft geen negatieve invloed te hebben op het binnenklimaat in de woning. Van belang hierbij is dat damptransport van de kruipruimte met de woning moet worden voorkomen. Met de toegepaste betonvloer is dit het geval en met de extra aangebrachte isolatie wordt dit versterkt. Volgens het rapport Kok is geconstateerd dat de funderingsbalken in de kruipruimte nat zijn door condens, maar zijn er geen aanwijzingen gevonden dat er water over de funderingsbalk heen de kruipruimte inlekt (geen vuile leksporen zichtbaar) of dat vocht optrekt in de woning. De onderzijden van de binnenwanden in de woning zijn droog. De aanwezigheid van Cladosporium in de lucht is niet zo bijzonder. Het is één van de meest voorkomende schimmelsoorten die wereldwijd in de lucht voorkomt. De zwarte aanslag die op veel plaatsen in de woning voorkomt is niet de kenmerkende schimmel die ontstaat in slecht of ongeïsoleerde woningen bij hoge luchtvochtigheid en/of gebrekkige ventilatie. Ook de eerdere vochtmetingen door Munsters en Van der Lieck duiden niet op een wezenlijk vochtprobleem in de woning. 2.4.6. Bij dagvaarding van 22 december 2008 heeft eiseres de woningbouwvereniging in een bodemprocedure betrokken in verband met de gestelde vochtproblemen. Daaraan heeft eiseres onder meer ten grondslag gelegd een commentaar van het [naam 9] van 17 november 2008 op het rapport Kok. Volgens het [naam 9] (de heer [naam 10]) heeft [naam 4] het onderzoek niet goed uitgevoerd en de verkeerde conclusies getrokken. Blijkens het vonnis van de kantonrechter van 6 augustus 2009 is op 9 juli 2009 in en om de woning van eiseres een descente gehouden. Daarbij zijn geen andere vochtplekken of vochtsporen aangetroffen dan die reeds in het rapport van de deskundige [naam 4] waren vermeld, met uitzondering van enige opgedroogde vochtplekken in de hal bij de voordeur, waarvan wordt aangenomen dat de deskundige [naam 4] deze wel in zijn onderzoek heeft betrokken. Bij voormeld vonnis heeft de kantonrechter de vordering van eiseres ten aanzien van de vochtklachten niet-ontvankelijk verklaard. Naar zijn oordeel hebben partijen bedoeld een bindend oordeel te vragen aan de door hen samen in te schakelen deskundige ter beëindiging van het geschil over de gestelde vochtproblemen, is ter comparitie van 29 mei 2008 niet gebleken van enig voorbehoud van eiseres ten aanzien van de rapportage en hebben zich nadien geen zodanig gewijzigde omstandigheden voorgedaan dat eiseres niet meer gehouden kan worden aan de vaststellingsovereenkomst. Blijkens de brief van eiseres van 28 september 2009 is tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend. 2.4.7. Op 10 juni 2009 heeft eiseres zich opnieuw tot de huurcommissie gewend met een verzoek om huurprijsverlaging vanwege de gestelde vochtproblemen in het kader van een klacht van eiseres bij onder andere het Ministerie van VROM, omdat het rapport Kok naar de mening van eiseres mede was gebaseerd op foutieve bouwtekeningen. Blijkens het rapport van voorbereidend onderzoek van de huurcommissie van 21 september 2009 is bij dit onderzoek mede betrokken het rapport van Drycon van 16 april 2009. De uitspraak van de huurcommissie van 30 oktober 2009 luidt dat de woonruimte op 1 januari 2009 geen gebreken vertoont die een tijdelijke huurvermindering rechtvaardigen. 2.5. De beoordeling door de rechtbank 2.5.1. Gelet op het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat het geschil tussen partijen uitsluitend nog ziet op de gestelde vochtproblemen. 2.5.2. Anders dan verweerder heeft gesteld is volgens inmiddels bestendige jurisprudentie geen rechtsregel aanwijsbaar op grond waarvan bewijsmiddelen, die eerst na het nemen van het in beroep bestreden besluit in procedure worden gebracht, reeds om die reden buiten de beoordeling van dat beroep moeten worden gelaten. Verweerders stelling dat eiseres reeds in de bezwaarfase deskundigenbewijs in het geding had moeten brengen treft in dit geval evenwel doel. De feiten en omstandigheden als in 2.4 uiteengezet, voor zover daterend van vóór het bestreden besluit, brengen een bijzondere bewijsplicht met zich voor eiseres, waaraan eiseres niet heeft voldaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder is slechts bevoegd tot handhaving in geval van een met de wet strijdige situatie. Degene die verzoekt om handhaving dient minst genomen zodanig bewijs te leveren, dat daaruit voor verweerder de plicht voortvloeit nader onderzoek te plegen. Uit de vorenbedoelde feiten en omstandigheden volgt dat eiseres op voorhand wist, althans behoorde te weten, dat verweerder haar verzoek om handhaving mocht afwijzen en het bezwaar daartegen ongegrond mocht verklaren op basis van het rapport Kok, tenzij eiseres uiterlijk in de bezwaarfase voldoende bewijs zou hebben geleverd voor zodanige twijfels aan de deskundigheid van [naam 4], de zorgvuldigheid waarmee diens rapportage tot stand is gekomen dan wel de concludentie van diens rapport, dat verweerder dat rapport niet zonder nader onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. In de gegeven situatie had eiseres voorts op voorhand kunnen en moeten weten dat het in 2.4.6 genoemde commentaar op het rapport Kok daartoe niet kan dienen, omdat [naam 4] als onafhankelijke deskundige is aangewezen door de raadsheer-commissaris, waarna zowel eiseres als de woningbouwvereniging zich tot [naam 4] hebben gewend om als deskundige hun gezamenlijke vragen over de vochtproblemen te beantwoorden. In die situatie roept een commentaar op het rapport Kok van [naam 9] (de heer [naam 10]) op voorhand zodanige vragen op dat dit commentaar in beginsel niet kan afdoen aan het rapport Kok. [naam 9] is immers de deskundige die eiseres voordien reeds herhaalde malen als partij-deskundige had ingeschakeld. Daarbij komt dat aan dit commentaar geen hernieuwd onderzoek ten grondslag is gelegd in de woning van eiseres naar de kern van de zaak, te weten de door eiseres gestelde en volgens het rapport Kok niet (meer) aanwezig geachte vochtproblemen. Eiseres heeft in strijd met haar vorenbedoelde bewijsplicht eerst in beroep en derhalve te laat nader deskundigenbewijs overgelegd dat niet op voorhand afstuit op vorenbedoelde bezwaren. Overigens merkt de rechtbank nog op dat de Conflictrapportage van [naam 7] en het vooropnamerapport van [naam 8] dateren van voor het bestreden besluit en dat uit het rapport van Drycon niet op voorhand blijkt dat dit ziet op de situatie van de woning ten tijde van het nemen van dat besluit. Voormelde bewijsmiddelen dienen dus buiten de verdere beoordeling van het beroep te blijven. 2.5.3. Uit het rapport van [naam 6], opgesteld in opdracht van het Ministerie van VROM, valt niet af te leiden dat in dit specifieke geval handhavend zou moeten worden opgetreden door verweerder. Dit rapport is niet meer dan een overzicht van taken en bevoegdheden van gemeenten en provincies op het gebied van gezondheid en milieu. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerder het rapport Kok niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit. 2.5.4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van noodzaak als bedoeld in artikel 13 van de Woningwet om de woningbouwvereniging te verplichten tot het treffen van voorzieningen vanwege de door eiseres gestelde vochtproblemen. Gelet daarop heeft verweerder terecht zijn weigering handhavend op te treden tegen de Woningbouwvereniging gehandhaafd. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt. |
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht, - verklaart het beroep ongegrond. |
Uwwet.nl