Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

Datum uitspraak: 14-07-2010



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het EVRM, heeft een ieder recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in practische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.

Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan de vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel, kan dit recht, daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

Ingevolge artikel 12 van de Woningwet mag het uiterlijk van een bestaand bouwwerk niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder b.

Ingevolge artikel 12a, eerste lid en onder b, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Ingevolge artikel 13a kunnen burgemeester en wethouders, indien niet wordt voldaan aan artikel 12, eerste lid, degene die als eigenaar van een bouwwerk of uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen daaraan, verplichten tot het binnen een door hen te bepalen termijn treffen van zodanige door hen daarbij aan te geven voorzieningen, dat nadien wordt voldaan aan artikel 12, eerste lid.


Een inmenging in het recht als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het EVRM moet in overeenstemming zijn met de wet en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van een van de in het tweede lid neergelegde doelen. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) (onder meer het arrest van 10 november 2005 inzake Leyla Sahin tegen Turkije, zaak nr. 44774/98; www.echr.coe.int; par. 88, met daarin nadere verwijzingen) moet de term 'wet' niet in formele zin, maar in materiële zin worden verstaan, zodat het, voor zover hier van belang, alle geschreven recht omvat, inclusief regelingen met een lagere status dan wetten. Dat een wet nadere invulling behoeft, maakt niet dat deze als onvoorzienbaar moet worden beschouwd (par. 91). In dit geval wordt dan ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat een inmenging op het in artikel 10, eerste lid, van het EVRM neergelegde recht vanwege strijd met artikel 12 van de Woningwet, onder verwijzing naar de welstandsnota, niet kan worden aangemerkt als bij wet voorzien als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het EVRM. Daarbij zij tevens verwezen naar de uitspraak van de ARRvS van 10 januari 1983 in zaak nr. A-2.1953 (1981) (AB 1983, 306), waarin een beperking van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, neergelegd in de Paspoortinstructie Nederland 1952 bij wet voorzien werd geacht, nu sprake was van een voor een ieder duidelijke en toegankelijke beleidsregel.

Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2006 in zaak nr. 200505829/1 kan worden afgeleid dat, indien aan het aanbrengen van wijzigingen aan een bouwwerk - bezien vanuit een oogpunt van hinder van omwonenden - zwaarwegende bezwaren zijn verbonden, een verbod dat een dergelijk nadeel wegneemt, noodzakelijk kan worden geacht ter bescherming van de rechten van anderen, zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het EVRM. Bij de beantwoording van de vraag of het beoogde bouwwerk onevenredig bezwarend is voor anderen, dient, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 25 januari 1996 in zaak nr. H01.95.0253 (Gst. 1996, 7034, 7), aandacht te worden geschonken aan onder meer de vormgeving van het bouwwerk en de aard van zijn omgeving. Redelijke eisen van welstand kunnen daarbij worden aangemerkt als een belang dat een beperking van het recht op grond van het tweede lid rechtvaardigt. Voorts oordeelt de Afdeling, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 1972 (NJ 1972, 193), dat welstandsvoorschriften beperkingen met zich kunnen brengen die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van de 'prevention of disorder' als bedoeld in het tweede lid van artikel 10 van het EVRM.


Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Grondwet heeft niemand voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

Ingevolge het derde lid heeft niemand voorafgaand verlof nodig voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.


De voorzieningenrechter heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de ARRvS van 14 november 1985 in zaak nr. R03.84.1600 (AB 1986, 458) geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat in de bepalingen van de welstandsnota een algemeen verbod, dan wel een eis van voorafgaand verlof ten aanzien van het openbaren van gedachten of gevoelens ligt besloten.

Zoals eerder is overwogen in onder meer de uitspraak van de ARRvS van 19 januari 1987 in zaak nr. R03855931 (AB 1988, 58) staat artikel 7, derde lid, van de Grondwet op zichzelf niet in de weg aan een niet de inhoud betreffende met het oog op de openbare orde gegeven regeling omtrent bijvoorbeeld plaats en wijze van openbaarmaking en verspreiding door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen, maar mag een dergelijke regeling niet zo ver gaan, dat daardoor aan een zelfstandig uitingsmiddel redelijkerwijze geen gebruik van enige betekenis meer wordt gelaten. Derhalve mag door een zodanige regeling het feitelijk functioneren van het recht om door andere middelen gedachten en gevoelens te openbaren niet volledig onmogelijk worden gemaakt.

Op grond van het tweede lid van artikel 9 van het EVRM kan een beperking van het in het eerste lid neergelegde recht worden gerechtvaardigd in het belang van bescherming van de openbare orde en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. In dit verband verwijst de Afdeling naar het arrest van het EHRM van 24 september 2004 inzake Vergos tegen Griekenland, zaak nr. 65501/01 (par. 32), en naar haar uitspraken van 21 mei 2008 in zaak nr. 200706809/1 en van 13 mei 2009 in zaak nr. 200806137/1, waarin ten aanzien van artikel 9 van het EVRM beperkende ruimtelijke ordeningsvoorschriften vanwege deze belangen gerechtvaardigd werden geacht. Onder de omstandigheden zoals hiervoor ten aanzien van de toepassing van artikel 10, tweede lid, van het EVRM beoordeeld, heeft het college ook overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van het EVRM een beperking van de in het eerste lid gewaarborgde rechten gerechtvaardigd kunnen achten.

Voor zover het betoog van [appellant] ten aanzien van artikel 9 van het EVRM tevens moet worden aangemerkt als een beroep op artikel 6 van de Grondwet, overweegt de Afdeling dat van een verdergaande bescherming door dat artikel, naast hetgeen hiervoor reeds is besproken, geen sprake is. Zoals eerder is overwogen in onder meer de uitspraak van de ARRvS van 16 juni 1993 in zaak nrs. R03895569/79, R03895569/78, R03895569/77, R03895569/76 en R03895569/75 (AB 1994, 424) staat artikel 6 van de Grondwet niet in de weg aan een algemene, niet de inhoud van de godsdienstige uiting betreffende regeling ten behoeve van onder meer de openbare orde. Wel dient de concrete toepassing van zo een regeling niet het gebruik van relevante uitingsmiddelen onmogelijk te maken (zie de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 1996 in zaak nr. R03.90.3668 (AB 1996, 179)). Met onderhavig besluit wordt, zoals hiervoor geoordeeld in de overwegingen gegeven ten aanzien van artikel 7, derde lid, van de Grondwet, het gebruik van relevante uitingsmiddelen niet onmogelijk gemaakt, nu er gebruik van enige betekenis overblijft.




Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl