Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN8658, Rechtbank Dordrecht , 10/930

Datum uitspraak: 01-09-2010
Inhoudsindicatie: Verzoek om voorlopige voorziening om verleende bouwvergunning te schorsen, toegewezen. Het betoog van verzoeker dat verweerder zich onvoldoende heeft vergewist van de precieze bedrijfsactiviteiten waarvoor het pand wordt opgericht, slaagt. Volgens de verklaring ter zitting van vergunninghouder over de beoogde bedrijfsactiviteiten in het nieuwe pand hebben vergunninghouder en zijn echtgenote een bedrijf opgericht dat kinderwagens en buggy’s (hierna: producten) voor meervoudige gehandicapte kinderen importeert uit de Verenigde Staten. Deze producten zullen in dit pand worden opgeslagen. De ouders van de kinderen die voor een dergelijk product in aanmerking willen komen, kunnen in het pand komen kijken welke mogelijkheden er zijn en worden door vergunninghouder en zijn echtgenote bij hun keuze geadviseerd. Daartoe is in het pand een showroom voorzien. Nadat de keuze is gemaakt, wordt de aanvraag van de kinderwagen ingediend bij de desbetreffende gemeente. Na een toewijzende beschikking wordt het product feitelijk ter beschikking gesteld aan de ouders. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moeten deze bedrijfsactiviteiten in planologische zin als detailhandel worden aangemerkt, nu telkens een individuele transactie tot stand komt voor een bepaald product ten behoeve van een bepaalde eindgebruiker, wiens ouders hun keus hebben bepaald op dat product na in het pand te zijn geadviseerd. Daaraan doet niet af dat bij iedere transactie een zorgverzekeraar fungeert als tussenpersoon tussen de ouders en de gemeente voor de administratieve en financiële afhandeling en evenmin, indien juist, dat de koopovereenkomst van dat product in juridische zin niet (rechtstreeks) tussen die ouders en vergunninghouder tot stand komt.





Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht

procedurenummer: AWB 10/930

uitspraak van de voorzieningenrechter

inzake

[naam verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: [naam gemachtigde], werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand Klaverblad te Zoetermeer,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht,
verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde], werkzaam bij het Juridisch Kenniscentrum Drechtsteden.

Derde partij:
[naam derde partij], wonende te [woonplaats], vergunninghouder.





1. Ontstaan en loop van het geding

Bij besluit van 11 februari 2010 heeft verweerder bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een bedrijfspand op het perceel [adres & plaats]

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 17 maart 2010 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 7 juni 2010 heeft verweerder bouwvergunning tweede fase verleend voor de bouw van dit bedrijfspand.

Bij brief van 24 augustus 2010 heeft verzoeker in samenhang met zijn bezwaar tegen het besluit van 11 februari 2010 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.

Het verzoek om voorlopige voorziening is op 26 augustus 2010 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [naam 1], werkzaam bij de Milieudienst Zuid-Holland-Zuid.
Vergunninghouder is in persoon verschenen.





2. Overwegingen

2.1. Wettelijk kader

2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.1.2. Artikel 44, eerste lid, van de Woningwet bepaalt, voor zover van belang:
De reguliere bouwvergunning mag slechts en moet worden geweigerd, indien: (...) b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening (...); c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld (...); d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk (...), waarop de aanvraag betrekking heeft, (...), zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, (...).

Artikel 56a van de Woningwet bepaalt, voor zover van belang:
1. Een reguliere bouwvergunning wordt op aanvraag in twee fasen verleend.
2. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d (...), van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
(...)


2.1.3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Dubbeldam" (hierna: het bestemmingsplan).

Op de plankaart van dit bestemmingsplan is aan de gronden waar het bouwplan is geprojecteerd, de bestemming "Gemengde doeleinden" (GD) met de nadere aanduidingen "milieucategorieën 1 en 2" (II) en "10" gegeven.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, c, d en e, van de planvoorschriften zijn op gronden met de bestemming GD II toegestaan: bedrijven, die behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder en artikel 4.2 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Wet milieubeheer; bedrijfskantoren; maatschappelijke doeleinden; sportieve- en recreatieve dienstverlening.

In de bij de planvoorschriften behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna SvB) is onder 51 de categorie "Groothandel en handelsbemiddeling" opgenomen, met als subcategorie 511 "Handelsbemiddeling (kantoren)", ingedeeld als milieucategorie 1.

Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en d, van de planvoorschriften zijn toegelaten: hoofdgebouwen; parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 8, derde lid, onder 1, onder a, van de planvoorschriften zijn ter plaatse van het op de plankaart aangegeven bouwvlak toegestaan: hoofdgebouwen tot de op de plankaart aangegeven hoogte.

Artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van de gemeente Dordrecht 2010, in werking getreden op 22 april 2010 (hierna: de Bouwverordening) bepaalt, voor zover van belang:
1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. (...).
2. a. De afmetingen van parkeervakken in garages en stallingen moeten voldoen aan de NEN 2443.
b. De afmetingen van parkeervakken op terreinen moeten voldoen aan de minimale maten genoemd in de ASVV (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom).
3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
(...)

2.2. Het bestreden besluit

Verweerder is van opvatting dat de gevraagde bouwvergunning diende te worden verleend omdat geen sprake is van weigeringsgronden. Naar de opvatting van is het bouwplan in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, voldoet het aan de daaraan te stellen eisen volgens de Bouwverordening en is het niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.

2.3. Standpunt verzoeker

Verzoeker voelt zich overvallen door de bouwvergunning en vindt dat vergunninghouder de omwonenden van zijn plannen op de hoogte had moeten stellen.
Verzoeker is van opvatting dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Verzoeker wijst erop dat in het bestemmingsplan als uitgangspunt is opgenomen het herstel, behoud en verbeteren van het woon- en leefklimaat. De toename van autoverkeer en de aantasting van de privacy als gevolg van de komst van het bedrijfsgebouw pal achter de woningen van onder meer verzoeker is met dat uitgangspunt niet verenigbaar. Ook vervalt met het bouwplan de terreinverlichting, zodat de sociale veiligheid in het geding komt. Verzoeker wijst er voorts op dat in het bestemmingsplan belang wordt gehecht aan vrij doorzicht tussen woningen en beeldkwaliteit in verband met het karakter van de Vissersdijk. De hoogte van het bedrijfsgebouw doet daaraan afbreuk. Daarnaast wijst verzoeker erop dat de parkeerplaats voor het bouwplan is voorzien in een strook die in het bestemmingsplan is aangemerkt als "haag". Volgens het bestemmingsplan wordt gestreefd naar het behouden van groenstroken als afscherming tussen het bedrijfsterrein en de dijkzone. Het verwijderen van de groenstrook om daar parkeerplaatsen te realiseren is daarmee niet verenigbaar. Ook zijn volgens verzoeker parkeerplaatsen deels geprojecteerd op gronden waar in het bestemmingsplan de sloot is ingetekend.
Verzoeker betoogt dat niet duidelijk is wat de functie wordt van het bedrijfspand dat is vergund. Verzoeker bestrijdt dat het gaat om een groothandel, nu wordt gesproken van het vestigen van zowel een opslagloods als een kantoor als een showroom in het bedrijfspand. Verzoeker vreest dat het bedrijfspand feitelijk zal worden gebruikt als detailhandel in kinderwagens, met alle ruimtelijke gevolgen van dien, hetgeen bovendien niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Doordat de functie van het bedrijfsplan niet duidelijk is, is volgens verzoeker ook niet duidelijk of in voldoende parkeerplaatsen is voorzien.
Voor zover al sprake zou zijn van een in het bedrijfspand te vestigen groothandel, is verzoeker van opvatting dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat is voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor het nieuwe pand met deze functie volgens de normen gesteld in de Bouwverordening. Ook betoogt verzoeker dat op het resterende terrein niet kan worden geladen en gelost met een vrachtwagen, hetzij voor het huidige bedrijfspand hetzij voor het te bouwen bedrijfspand. Het parkeeradvies van januari 2010 waarop verweerder zich baseert, is niet te verifiëren, innerlijk tegenstrijdig en valt niet te rijmen met de twee eerdere parkeeradviezen, aldus verzoeker ter zitting.
Ten slotte acht verzoeker het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand. De hoogte en de sandwichpanelen detoneren in de omgeving en zijn strijdig met de gebiedsgerichte criteria van de gemeentelijke welstandsnota voor dit gebied, te weten het creëren van groenschermen, dijkzone's en zichtmogelijkheden op het achterland.

2.4. Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.4.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een tweede bedrijfspand op het perceel [adres & plaats] Het bestaande bedrijfspand, aangeduid als [adres], is eigendom van vergunninghouder en verhuurd aan een electronicabedrijf. Het op te richten bedrijfspand wordt door vergunninghouder zelf in gebruik genomen en zal worden aangeduid als [adres x].

Verzoekers achtertuin en het [adres] grenzen tegen elkaar, gescheiden door een sloot. Vergunninghouder zal in week 35 beginnen met het uitzetten van het werk en zal in week 37 beginnen met heien. De voorzieningenrechter acht daarom een spoedeisend belang aanwezig dat een voorlopig oordeel over de verleende bouwvergunning, in afwachting van de beslissing op verzoekers bezwaar daartegen, rechtvaardigt.

2.4.2. Het betoog van verzoeker dat verweerder zich onvoldoende heeft vergewist van de precieze bedrijfsactiviteiten waarvoor het pand [adres x] (hierna: het pand) wordt opgericht, slaagt. Volgens de verklaring ter zitting van vergunninghouder over de beoogde bedrijfsactiviteiten in het nieuwe pand hebben vergunninghouder en zijn echtgenote een bedrijf opgericht dat kinderwagens en buggy's (hierna: producten) voor meervoudige gehandicapte kinderen importeert uit de Verenigde Staten onder de naam [naam]. Deze producten zullen in dit pand worden opgeslagen. De ouders van de kinderen die voor een dergelijk product in aanmerking willen komen, kunnen in het pand komen kijken welke mogelijkheden er zijn en worden door vergunninghouder en zijn echtgenote bij hun keuze geadviseerd. Daartoe is in het pand een showroom voorzien. Nadat de keuze is gemaakt, wordt de aanvraag van de kinderwagen ingediend bij de desbetreffende gemeente. Na een toewijzende beschikking wordt het product feitelijk ter beschikking gesteld aan de ouders. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moeten deze bedrijfsactiviteiten in planologische zin als detailhandel worden aangemerkt, nu telkens een individuele transactie tot stand komt voor een bepaald product ten behoeve van een bepaalde eindgebruiker, wiens ouders hun keus hebben bepaald op dat product na in het pand te zijn geadviseerd. Daaraan doet niet af dat bij iedere transactie een zorgverzekeraar fungeert als tussenpersoon tussen de ouders en de gemeente voor de administratieve en financiële afhandeling en evenmin, indien

juist, dat de koopovereenkomst van dat product in juridische zin niet (rechtstreeks) tussen die ouders en vergunninghouder tot stand komt.

2.4.3. Uit het voorgaande volgt dat ook het betoog van verzoeker dat de bouwvergunning in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, slaagt. Op grond van het bestemmingsplan is detailhandel ter plaatste immers niet toegestaan. De bouwvergunning is derhalve in strijd met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet.

2.4.4. Nu verweerder bij zijn standpunt dat is voldaan aan voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein ten onrechte is uitgegaan van een in het op te richten pand te vestigen groothandel, is het bestreden besluit ook op dit punt ondeugdelijke gemotiveerd. Overigens betoogt verzoeker terecht dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot zijn conclusies over het aantal benodigde parkeerplaatsen en de ruimte voor laden en lossen is gekomen, zodat het bestreden besluit ook in zoverre een deugdelijke motivering mist.

2.4.5. Reeds gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter, na afweging van de betrokken belangen, tot het oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden ingewilligd. De voorzieningenrechter schorst de verleende bouwvergunning eerste fase van 11 februari 2010 tot zes weken na de te nemen beslissing op verzoekers bezwaar.

2.4.6. Ten overvloede en ter voorlichting van partijen overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende.

Dat vergunninghouder de omwonenden niet heeft geïnformeerd over het bouwplan, kan aan de rechtmatigheid van de bouwvergunning niet af doen. Er bestaat geen verplichting tot het vooraf informeren van omwonenden.

De inspanningsverplichtingen die een gemeente voor zichzelf formuleert in de toelichting op een bestemmingsplan bij wijze van stedenbouwkundig beleid, kunnen niet dienen als rechtstreekse toetsingsnorm voor een bouwplan. Alleen de (concrete) normen in de planvoorschriften zijn voor het bouwplan bindend. Gesteld dus al het bouwplan strijdig zou zijn met de uitgangspunten in de toelichting op het bestemmingsplan, dan mocht verweerder om die reden de bouwvergunning niet weigeren.

Ook eventuele nadelige gevolgen voor de woon- en leefomgeving door de komst van een nieuw bedrijfspand en nieuwe parkeerplaatsen mogen niet bij een besluit over een bouwaanvraag worden meegewogen, als het bestemmingsplan dat pand en die parkeerplaatsen toelaat. Bij het bestemmen van een perceel voor bedrijfs- en parkeerdoeleinden zijn eventuele nadelige gevolgen voor de woon- en leefomgeving al meegewogen. Als het bestemmingsplan het bedrijfspand of de parkeerplaatsen toelaat, zijn deze belangen dan ook verder niet relevant bij de verlening van de bouwvergunning.

De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker daarover heeft betoogd, geen grond voor het oordeel dat het op te richten bouwwerk en de aan te leggen parkeerplaatsen als zodanig niet zijn toegestaan volgens de planvoorschriften van het bestemmingsplan. Het te bouwen bedrijfspand ligt binnen het bouwvlak en overschrijdt niet de maximaal toegestane hoogte. Uit de overgelegde luchtfoto waarop de plankaart is geprojecteerd, volgt dat de damwanden zijn geslagen tot aan de sloot. Op de plankaart hebben de gronden tot de sloot de bestemming "Gemengde doeleinden". De voorziene parkeerplaatsen, zowel naast als achter de twee bedrijfspanden, zijn gesitueerd op gronden met bestemming "Gemengde doeleinden". De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van verweerder dat aan de op de plankaart langs de sloot ingetekende haag in het bestemmingsplan geen juridische betekenis is gegeven.
Voorts ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie heeft op 20 juli 2009 door middel van een zogenoemd "stempeladvies" aangegeven dat zij het bouwplan niet in strijd acht met redelijke eisen van welstand. Verweerder mocht aan dat advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen en dit zonder verdere motivering aan de bouwvergunning ten grondslag leggen. In bezwaar heeft verzoeker weliswaar in algemene termen betoogd dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de gemeentelijke welstandsnota geldende criteria voor het gebied, maar heeft die strijdigheid voor dit specifieke perceel verder niet onderbouwd. Nu er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat het welstandsadvies voor het bouwplan op relevante punten strijdig is met de welstandsnota, mag verweerder volstaan met een stempeladvies en dit ten grondslag leggen aan de bouwvergunning.

2.4.7. Nu het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, in samenhang met artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door verzoeker betaalde griffierecht (€ 150,-) te vergoeden.

De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84 in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met het verzoek om voorlopige voorziening heeft gemaakt. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

2.4.8. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.





3. Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;

- schorst het bestreden besluit van 11 februari 2010 tot zes weken na de te nemen beslissing op verzoekers bezwaar;

- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 874-, welke kosten verweerder aan verzoeker moet vergoeden..





Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl