wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier, en op 29 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 29 juli 2010
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BN3126, Rechtbank Middelburg , Awb 10/8
Datum uitspraak: 29-07-2010
Inhoudsindicatie: Terecht vergunning geweigerd voor vergroting van een bestaande woning, voor de bouw van een garage en voor 6 nieuwe woningen. Toetsingskader is het nieuwe bestemmingsplan.
Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG Sector bestuursrecht AWB nummer: 10/8 Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake het echtpaar [naam], wonende te [woonplaats], eisers, gemachtigde mr. M.C.V. Dornstedt, advocaat te Brielle, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, gevestigd te Zierikzee, verweerder. I. Procesverloop Eisers hebben bij de rechtbank beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 26 november 2009 van verweerder (het bestreden besluit). Het beroep is op 21 mei 2010 ter zitting behandeld. Voor eisers is [naam] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verder is architect [naam] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde R. Stam. |
II. Overwegingen 1. Eisers hebben bij verweerder op 15 januari 2009 en op 25 maart 2009 vier aanvragen voor een bouwvergunning ingediend. Deze aanvragen betreffen het vergroten van een woning, de bouw van een garage, de bouw van een brug met hek en een bouwvergunning eerste fase voor de bouw van zes woningen op het perceel [adres] te [plaats], kadastraal bekend [kadastrale aanduiding]. 2. Op het betreffende perceel was ten tijde van de ontvangst van de aanvragen het bestemmingsplan “Buitengebied Duiveland” (verder: bestemmingsplan D) van toepassing. Volgens de plankaart behorende bij het bestemmingsplan D rust op het perceel ten dele de bestemming “woondoeleinden” en ten dele de bestemming “tuin”met een sterretje als nadere aanwijzing. De bestaande woning is gesitueerd op het bebouwingsvlak met de bestemming “woondoeleinden”. 3. Op 26 maart 2009 is een nieuw bestemmingsplan “Buitengebied Schouwen-Duiveland” (verder: bestemmingsplan S-D) vastgesteld. Op 15 oktober 2009 is het bestemmingsplan S-D in werking getreden. Volgens de plankaart behorende bij het bestemmingsplan S-D rust op het perceel voor een deel de bestemming Wonen (W) en voor een ander deel de bestemming Wonen zonder gebouwen (W(zg)). 4. Bij besluit van 19 juni 2009 heeft verweerder de gevraagde vergunningen geweigerd. Na bezwaar van eisers heeft verweerder in het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd. 5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar het bestemmingsplan S-D het geldende bestemmingsplan was waaraan de bouwaanvragen moeten worden getoetst. Verweerder wil geen medewerking verlenen aan een binnenplanse ontheffing of een ontheffing ex artikel 3:23 Wet ruimtelijke ordening (Wro) wegens strijd met het beleid neergelegd in de structuurvisie. Er zijn geen redenen om van dit beleid af te wijken. Verweerder is overigens ook van mening dat de bouwaanvragen in strijd zijn met het bestemmingsplan D en geeft daarvoor als motivering dat artikel 23 de aangevraagde bebouwing niet toelaat. Als de aanvragen al in overeenstemming waren met dat bestemmingsplan, dan had dit niet tot gevolg dat de bouwvergunningen alsnog verleend moesten worden omdat zij in strijd zijn met het nu geldende bestemmingsplan. Verweerder weigert daarom medewerking aan projectbesluiten ten behoeve van de bouwaanvragen. 6. Eisers zijn van mening dat het bestemmingsplan D het bestemmingsplan is waaraan hun bouwaanvraag van 4 november 2008 dient te worden getoetst. Het perceel heeft een W3-bestemming, waarbij de overige nagenoeg 2 hectare een T(*) bestemming heeft. Zij stellen zich op het standpunt dat op grond van artikel 23 van bestemmingsplan D, dat de bestemming Tuin (T) regelt, het gehele perceel mag worden bebouwd. Er wordt in de tekst van artikel 23 heel helder een onderscheid gemaakt tussen uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en gebouwen. Indien de rechtbank de aanvraag van 4 november 2004 niet als een bouwvergunningsaanvraag beschouwt, dan verzoekt eiser de uitkomst van het beroep over het bestemmingsplan S-D , dat aanhangig bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, af te wachten. Aangezien er grond bestond om de vergunning te weigeren en voor het gebied waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd en vóór de dag van ontvangst van de aanvraag een ontwerpbestemmingsplan ter inzage was gelegd, had verweerder de aanvragen met toepassing van artikel 50 Woningwet dienen aan te houden. Wat betreft de brug heeft eiser ter zitting naar voren gebracht dat hij een gewijzigde aanvraag heeft ingediend en dat hij nu voor de brug een bouwvergunning heeft gekregen. Niettemin wil eiser graag een principe uitspraak van de rechtbank ten aanzien van de oorspronkelijke weigering van de vergunning voor de bouw van een brug. De rechtbank overweegt het volgende. 7. Artikel 3:23, eerste lid, van de Wro bepaalt dat Burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing kunnen verlenen van het bestemmingsplan. 8. Volgens artikel 44 van de Woningwet - voor zover hier van belang - mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met een bestemmingsplan of krachtens zodanig plan gestelde eisen. Volgens artikel 46, derde lid, van de Woningwet wordt, indien een aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, de aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om een ontheffing of een projectbesluit. Artikel 50, eerste lid, van de Woningwet luidt – voor zover hier van belang - : In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, vóór de dag van ontvangst van de aanvraag: a. een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening in werking is getreden; b. een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd; 9. Artikel 23 van het bestemmingsplan D luidt: Doeleindenomschrijving 1. De gronden met de bestemming tuin zijn bestemd voor tuin, met dien verstande dat de gronden met de subbestemming archeologische waarden tevens zijn bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd: - uitbouwen; - bijgebouwen; - bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen; a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden met de nadere aanwijzing (*); b. op de gronden met de nadere aanwijzing (*) zijn uitbouwen en bijgebouwen tot een oppervlakte van ten hoogste 40 m2 toegestaan. 10. Ten aanzien van het verzoek van eisers om een principiële uitspraak over de weigering van de vergunning voor de bouw van een brug merkt de rechtbank op dat de bestuursrechter slechts is gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan, indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Nu niet is gebleken dat eiser nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit onderdeel van het beroep, dient dit niet-ontvankelijk te worden verklaard. 11. De rechtbank verwerpt de stelling van eisers dat de aanvragen op 4 november 2008 bij verweerder zijn ingediend. Het voorgeschreven aanvraagformulier is niet gebruikt. Hoewel de brief van 4 november 2008 van [naam] gericht aan de wethouder een verzoek inhoudt om de bouwaanvraag in behandeling te nemen, bevat deze brief verder een verzoek om overleg en bespreking en een globale beschrijving van de bouwplannen. Die brief is daarom te weinig concreet om als een bouwaanvraag te worden opgevat. 12. Aan de orde zijn daarom de aanvraag van 15 januari 2009 voor het vergroten van de bestaande woning en de aanvragen van 25 maart 2009 voor een garage en voor zes nieuwe woningen. 13. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2009, LJN BK1978) dient bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht te worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag een college van burgemeester en wethouders het ten tijde van een aanvraag om bouwvergunning nog wél, maar ten tijde van het besluit daarop, dan wel ten tijde van de heroverweging daarvan in bezwaar, niet meer geldende bestemmingsplan toepassen, indien het desbetreffende bouwplan ten tijde van de aanvraag in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was, dan wel een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was. 14. Ten tijde van de aanvragen van 15 januari 2009 en van 25 maart 2009 was het bestemmingsplan D het geldende bestemmingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de plannen voor de vergroting van de woning, de bouw van een garage en de bouw van zes woningen in strijd met artikel 23 van bestemmingsplan D. De vergroting van de woning en het oprichten van zes nieuwe woningen zijn geen bijgebouwen of uitbouwen als bedoeld in artikel 23, maar zelfstandige hoofdgebouwen. De garage overschrijdt het toegestane maximum van 40 m2. Eisers stellen dat het gehele perceel mag worden bebouwd. De uitleg die eisers geven aan artikel 23 van bestemmingsplan D is onjuist. De drie leden van artikel 23 dienen in samenhang met elkaar te worden gelezen. De bebouwingsmogelijkheden van de leden 2 en 3 hebben betrekking op de bestemming “tuin”. In de opvatting van eiser zou de bestemming “tuin” geen betekenis hebben. Als lid 3 los van de andere leden van het artikel wordt gelezen, is lid 2 een overbodige bepaling. Dat kan niet de bedoeling van de planwetgever zijn geweest. 15. Ten tijde van de aanvragen was reeds een ontwerp voor het nieuwe bestemmingsplan S-D ter inzage gelegd. Gezien de hierboven vermelde uitspraak van 4 november 2009 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de geconstateerde strijd met het geldende bestemmingsplan en het feit dat er reeds een ontwerp-bestemmingsplan ter inzage was gelegd, is er geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. In dit geval dus het bestemmingsplan S-D. 16. Niet in geschil is dat de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan S-D. De gemachtigde van eisers heeft in die zin ter zitting verklaard. De rechtbank is ook die mening toegedaan. 17. De rechtbank ziet geen aanleiding om te wachten op de uitkomst van het beroep van eisers bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gericht tegen de vaststelling van het bestemmingsplan S-D. 18. Gezien de conclusie van de rechtbank dat de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan D is artikel 50 van de Woningwet niet aan de orde. De rechtbank verwerpt daarom de stelling van eisers dat verweerder de aanvragen had moeten aanhouden op grond van artikel 50 van de Woningwet. 19. Als de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, moet de aanvraag op grond van artikel 46, derde lid, van de Woningwet worden opgevat als een verzoek om ontheffing of een projectbesluit. De weigering voor de ontheffing c.q. voor een projectbesluit heeft verweerder gebaseerd op het bestemmingsplan S-D. Ook de structuurvisie Schouwen-Duiveland is toetsingskader bij de vraag of medewerking aan een planologische procedure mogelijk is. Eisers beroepen zich uitsluitend op het bestemmingsplan D en hebben geen gronden aangevoerd die betrekking hebben op het bestemmingsplan S-D of de structuurvisie. Een bespreking van een mogelijke ontheffing van het bestemmingsplan S-D dan wel een projectbesluit ten behoeve van de onderhavige bouwplannen kan de rechtbank daarom achterwege laten. 20. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht vergunning heeft geweigerd voor de vergroting van de woning, de bouw van de garage en de bouw van zes nieuwe woningen wegens strijd met het bestemmingsplan S-D. Het beroep is daarom in zoverre ongegrond. 21. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. |
III. Uitspraak De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep ten aanzien van de weigering van een bouwvergunning voor de brug niet-ontvankelijk; verklaart het beroep voor het overige ongegrond. |
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 29 juli 2010
-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl