Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM4599, Rechtbank Leeuwarden , AWB 09/463

Datum uitspraak: 10-05-2010
Inhoudsindicatie: Bouw nieuwe burgerwoning in buitengebied. Gebrekkige verklaring van geen bezwaar. Ontoereikende ruimtelijke onderbouwing.





Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht

procedurenummer: AWB 09/463

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 mei 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser, hierna: [X],
gemachtigde: mr. P. Sipma, advocaat te Drachten,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel,
verweerder, hierna: het college,
gemachtigde: R. de Boer, werkzaam bij verweerder.





Procesverloop

Bij brief van 27 februari 2008 heeft het college aan [naam] (hierna: [Y]) onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een woning met een garage op het perceel [omschrijving perceel] (hierna: het perceel).
Tegen dit besluit heeft [X] bezwaar gemaakt. Tevens heeft [X] een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 9 oktober 2008 (registratienummer 08/2023) is dit verzoek toegewezen en zijn de verleende vrijstelling en bouwvergunning hangende de bezwaarfase geschorst.
Bij besluit van 16 februari 2009 heeft het college, op de tegen het besluit van 27 februari 2008 door [X] gemaakte bezwaren beslissend, die bezwaren ongegrond verklaard en dat besluit, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft [X] beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 9 april 2009 (registratienummer 09/462) is dit verzoek afgewezen.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 8 februari 2010. [X] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en J. de Vries. Het college heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is namens [Y], die op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb als derde-belanghebbende aan het geding deelneemt, verschenen mr. A. Kroondijk, advocaat te Wolvega.





Motivering

Feiten

1.1 Wat betreft de voorgeschiedenis van deze zaak verwijst de rechtbank kortheidshalve naar de hierboven genoemde uitspraken van 9 oktober 2008 en 9 april 2009 van de voorzieningenrechter. In aanvulling daarop wordt in deze uitspraak volstaan met de vermelding van de navolgende feiten en omstandigheden, die de rechtbank als vaststaand aanneemt.

1.2 [Y] was voorheen woonachtig op het perceel Doniaweg 123 te Damwoude, dat is gelegen in het buitengebied van Damwoude. Vanwege de aanleg van de Centrale As, de aan te leggen provinciale weg tussen Nijega en Dokkum, is deze woning van overheidswege opgekocht en gesloopt.

1.3 In de overeenkomst "Overeenkomst inzake de Centrale As" van 5 maart 2007 tussen de provincie Fryslân en de bij de aanleg van de Centrale As betrokken gemeenten zijn afspraken neergelegd met betrekking tot degenen wier woning als gevolg van de aanleg van de Centrale As moet worden gesloopt. Terzake is opgenomen dat de gemeenten medewerking krijgen in het planologisch regelen van nieuwbouw op een nader te bepalen locatie in of nabij de huidige woonplaats, voor zover dit in redelijkheid past binnen de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid.

1.4 [Y] heeft op 20 juli 2007 een bouwaanvraag ingediend voor de bouw van een nieuwe woning met garage op het perceel.

1.5 Bij besluit van 27 februari 2008 heeft het college, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO de gevraagde bouwvergunning verleend.

1.6 Tegen dit besluit is door [X], die tegenover de vergunde woning een melkveehouderijbedrijf exploiteert, een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard en zijn de bouwvergunning en vrijstelling, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.

Geschil

2.1 [X] stelt zich op het standpunt dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan strijdig is met het streekplan Fryslân 2007 (hierna: streekplan) en het gemeentelijke ruimtelijk beleid. [X] heeft voorts aangevoerd dat Gedeputeerde Staten van Fryslân (GS) de verklaring van geen bezwaar wegens strijd met het streekplan hadden moeten weigeren. Verder stelt [X] dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Met name vreest [X] dat hij door de oprichting van de woning in zijn (toekomstige) bedrijfsvoering wordt belemmerd. Zijns inziens is er onvoldoende ruimtelijke scheiding tussen de vergunde woning en zijn melkveehouderijbedrijf. Daarbij heeft hij erop gewezen dat op grond van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) een afstandsnorm geldt van 50 meter voor zijn melkveehouderijbedrijf en dat aan deze norm niet wordt voldaan.

2.2 Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat het bouwplan weliswaar strijdig is met de in het streekplan neergelegde beleidsuitgangspunten, maar dat daarvan in dit geval, gelet op de bijzondere situatie waarin [Y] verkeert en de onder 1.3 genoemde overeenkomst, kon worden afgeweken. Het college meent dan ook dat hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de door GS afgegeven verklaring van geen bezwaar. Daarnaast heeft het college naar voren gebracht dat met het bouwplan niet op onevenredige wijze afbreuk wordt gedaan aan de belangen van [X]. Verder is het college van opvatting dat voldoende gemotiveerd is afgeweken van de in het Besluit opgenomen afstandsnorm van 50 meter.

2.3 [Y] heeft zich aangesloten bij het standpunt van het college.

Wettelijk kader

3.1 Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en met ingang van die datum is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Volgens het overgangsrecht blijven de bepalingen uit de WRO respectievelijk de Woningwet van toepassing op aanvragen om bouwvergunning die zijn ingediend vóór 1 juli 2008.

3.2 Op grond van artikel 44, eerste lid, juncto artikel 56a, van de Woningwet mag en moet een reguliere bouwvergunning eerste fase alleen worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening of indien het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan wel indien voor het bouwen een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.

3.3 Tussen partijen is niet in geschil dat het in geding zijnde bouwplan in strijd is met de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998, deelplan 1998" neergelegde bestemming "agrarische cultuurgrond" met de nadere aanduiding "zandgronden".

3.4 Teneinde deze strijdigheid op te heffen heeft verweerder bij het bestreden besluit vrijstelling op de voet van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en gedeputeerde staten vooraf hebben verklaard dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 19a, achtste lid, van de WRO, voor zover van belang, kunnen gedeputeerde staten de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.

3.5 Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval voldaan aan de formele vereisten voor het kunnen verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. GS hebben op 31 januari 2008 een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Uit de gedingstukken blijkt verder dat de gemeenteraad zijn bevoegdheid met betrekking tot de onderhavige projectprocedure heeft gedelegeerd aan het college.

Verklaring van geen bezwaar

4.1 [X] betoogt dat GS de verklaring van geen bezwaar ten onrechte hebben verleend, omdat het bouwplan strijdig is met het streekplan. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.

4.2 Het perceel ligt in een gebied dat in het streekplan als landelijk gebied is aangewezen. In paragraaf 2.2.4 van het streekplan is ten aanzien van functies in het landelijk gebied het volgende opgenomen:
“Het landelijk gebied is primair bestemd voor functies die een ruimtelijk-functionele relatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Voor de andere functies, waaronder nieuwe woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en andere publiektrekkende functies, stellen wij de randvoorwaarde dat ruimte gezocht moet worden in of aansluitend aan kernen en dat een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd is.
Van deze beleidslijn kan worden afgeweken wanneer sprake is van kwaliteitsarrangementen of wanneer het niet mogelijk is om de bedoelde functies in of bij kernen te plaatsen. De locatie zal in zulke specifieke situaties steeds zorgvuldig gekozen moeten worden door zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande bebouwingsconcentraties en bebouwde objecten in het landelijk gebied."

4.3 Hetgeen in paragraaf 2.2.4 van het streekplan is opgenomen, is blijkens het streekplan een richtinggevende uitspraak. Op pagina 35 van het streekplan is vermeld dat aan een richtinggevende uitspraak grote betekenis wordt toegekend en dat GS volgens een bepaalde procedure gemotiveerd kunnen afwijken van een dergelijke uitspraak.

4.4 De rechtbank stelt vast dat het bouwplan voorziet in de bouw van een solitaire burgerwoning in open landschap en dat dit niet strookt met de in paragraaf 2.2.4 van het streekplan opgenomen richtinggevende uitspraak, dat voor nieuwe woningen ruimte gezocht moet worden in of aansluitend aan kernen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de in de desbetreffende paragraaf vermelde afwijkingsmogelijkheden hier niet aan de orde zijn, aangezien in het onderhavige geval geen sprake is van een kwaliteitsarrangement en evenmin is aangetoond dat de woning niet in of nabij kernen kan worden gerealiseerd.

4.5 De rechtbank stelt verder vast dat de afgegeven verklaring van geen bezwaar bestaat uit een stempel op het door het college ingediende aanvraagformulier verklaring geen bezwaar met (onder meer) de tekst "geen bezwaar". GS hebben verder geen enkele nadere motivering gegeven van deze instemming met het bouwplan. Hieruit volgt dat GS niet deugdelijk hebben gemotiveerd waarom afwijking van het streekplan in dit geval gerechtvaardigd is. Het college heeft derhalve van deze gebrekkige verklaring van geen bezwaar ten onrechte gebruik gemaakt. Het op die verklaring gebaseerde bestreden besluit ontbeert in zoverre een deugdelijke motivering en komt derhalve in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep zal gegrond worden verklaard.

Ruimtelijke onderbouwing

5.1 Uit het voorgaande volgt dat het college opnieuw op de bezwaren zal moeten beslissen. Ten behoeve van die nieuw te nemen beslissing zal de rechtbank tevens ingaan op de overige beroepsgronden van [X]. Deze gronden betreffen met name de vraag of voldaan is aan de eis van een goede ruimtelijke onderbouwing.

5.2 De rechtbank stelt voorop dat de eisen die aan de ruimtelijke onderbouwing van een vrijstelling worden gesteld hoger zijn naarmate sprake is van een belangrijke inbreuk op het geldende planologische regime. Naar het oordeel van de rechtbank moet het oprichten van een nieuwe burgerwoning in agrarisch gebied, terwijl het bestemmingsplan dit verbiedt, als een relatief ernstige inbreuk op het geldende planologische regime worden beschouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zowel de gemeente als de provincie het beleid voert om in beginsel niet mee te werken aan verzoeken tot het bouwen van een nieuwe burgerwoning in het buitengebied. Dit betekent dat aan de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan zware eisen gesteld moeten worden.

5.3 De ruimtelijke onderbouwing die het college aan het vrijstellingsbesluit ten grondslag heeft gelegd, is vervat in de "Ruimtelijke onderbouwing, nieuwbouw woning Kooilaan 7 Damwoude". In deze ruimtelijke onderbouwing, en de aanvulling daarop in het bestreden besluit, is gemotiveerd waarom het bouwplan aanvaardbaar wordt geacht. In hoofdzaak komt deze toelichting erop neer dat weliswaar het beleid wordt gevoerd dat niet wordt meegewerkt aan nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied, maar dat hiervan in dit geval kan worden afgeweken omdat de woning van [Y] aan de Doniaweg 123 te Damwoude moet wijken voor de aanleg van de Centrale As. Gelet op het gegeven dat [Y] eigenaar is van het perceel en de omstandigheid dat dit perceel in hetzelfde buitengebied ligt als zijn te slopen woning, ligt het in de rede juist op deze locatie voor hem een nieuwe woning te bouwen, aldus het college. Daarbij wordt erop gewezen dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan de onder 1.3 genoemde overeenkomst. Verder wordt erop gewezen dat het bouwplan geen extra verstening van het buitengebied betekent, nu van toevoeging van een burgerwoning aan dat buitengebied geen sprake is. Het bouwplan brengt volgens de ruimtelijke onderbouwing ook geen nadelige effecten met zich mee voor de omgeving en de daar aanwezige functies.

5.4 Naar het oordeel van de rechtbank is deze ruimtelijke onderbouwing ontoereikend. In de ruimtelijke onderbouwing wordt niet, althans onvoldoende, ingegaan op de relatie van het bouwplan met het geldende bestemmingsplan. Dat een afweging is gemaakt met betrekking tot de vraag of het bouwplan past binnen het toekomstige ruimtelijke beleid voor de omgeving, kan evenmin uit de ruimtelijke onderbouwing worden opgemaakt. Ook overigens gaat de ruimtelijke onderbouwing niet in op de planologische aanvaardbaarheid van de woning op de bewuste locatie. Uit de enkele omstandigheid dat als gevolg van het bouwplan de verstening in zijn algemeenheid niet toeneemt, volgt niet dat het bouwplan juist op die locatie in planologisch opzicht aanvaardbaar is. Bovendien heeft [X] ter zitting onweersproken gesteld dat de woning Doniaweg 123 onderdeel uitmaakte van lintbebouwing, terwijl het onderhavige bouwplan ziet op de oprichting van een solitaire woning in open landschap, zodat deze een grotere ruimtelijke impact heeft. Het argument dat de woning van [Y] moet wijken voor de aanleg van de Centrale As en dat het logisch is dat hij een nieuwe woning wil bouwen op een perceel in hetzelfde buitengebied dat hem in eigendom toebehoort, is niet van planologische aard en kan dus niet leiden tot een goede ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat in een overeenkomst met de provincie is afgesproken dat ernaar wordt gestreefd om planologische medewerking te verlenen aan nieuwbouw in of nabij de huidige woonplaats van degenen wier woning moet wijken voor de aanleg van de Centrale As.

5.5 Voorts heeft het college naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de afstand van 50 meter, die op grond van milieuhygiënische regelgeving in beginsel moet worden aangehouden tussen de (voorgevel van de) vergunde woning en het bouwvlak van het melkveehouderijbedrijf van [X]. Ter zitting is duidelijk geworden dat tussen partijen niet in geschil is dat deze afstand in dit geval minder bedraagt dan 50 meter. Het college acht afwijking van deze afstand in dit geval gerechtvaardigd, omdat de bedrijfsbebouwing binnen dat bouwvlak op minimaal 51,50 meter vanaf de vergunde woning moet worden opgericht vanwege het planvoorschrift dat op minimaal 10 meter uit de wegas moet worden gebouwd en (met name) vanwege het feit dat op grond van de gemeentelijke welstandsnota geen bebouwing mag worden opgericht vóór de voorgevelrooilijn. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat [X] geen concrete bouwplannen heeft en over een zeer ruim bouwvlak beschikt, wordt hij niet in zijn bedrijfsvoering geschaad, aldus het college. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee onvoldoende onderbouwd waarom het oprichten van een nieuwe burgerwoning in agrarisch gebied op een afstand van minder dan 50 meter van het bouwvlak van een bestaande melkveehouderij uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is, in aanmerking genomen dat de primaire functie van het agrarisch buitengebied is dat daar agrarische bedrijven gevestigd zijn die over exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden moeten beschikken en dat gevestigde (bedrijfs)belangen daarom niet licht behoren te wijken voor het belang dat met de vrijstelling wordt gediend. Niet gezegd kan worden dat de oprichting van de woning in het geheel niet van invloed is op de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van [X]. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college heeft miskend dat ook buiten de bedrijfsbebouwing op het bouwvlak hinderveroorzakende activiteiten kunnen plaatsvinden. Evenzeer heeft het college miskend dat welstandseisen de verwezenlijking van uitdrukkelijk in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden niet onmogelijk mogen maken en dat daarvan bovendien in voorkomende gevallen kan worden afgeweken. Dat het bouwvlak kan worden aangepast, doet hier niet aan af, reeds omdat deze aanpassing niet is doorgevoerd.

5.6 Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden vrijstellingsbesluit tevens een goede ruimtelijke onderbouwing mist.

Conclusie

6.1 Gelet op voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van [X] gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.

6.2 Met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb veroordeelt de rechtbank het college in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten worden de proceskosten van [X] vastgesteld op € 644,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00).





Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat het college opnieuw op het bezwaarschrift van [X] beslist;

- bepaalt dat het college het door [X] betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 vergoedt;

- veroordeelt het college in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 644,00.





Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, voorzitter, en door mrs. J.S. van der Kolk en P.G. Wijtsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Hoekstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2010.

w.g. T. Hoekstra
w.g. E.M. Visser

Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:

de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag

In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl