Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM7775, Raad van State , 200905482/1/M1

Datum uitspraak: 16-06-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 15 juni 2009 heeft het college met toepassing van de artikelen 8.23 en 8.24 van de Wet milieubeheer de voorschriften 4.1.1 en 4.2.10, verbonden aan de bij besluit van 6 maart 2007 verleende revisievergunning voor de inrichting van [appellante sub 2] voor de inkoop en verwerking van kunststofafval tot regranulaat en het vervaardigen van spuitgietproducten, gelegen aan de [locatie 1] te [plaats], gewijzigd en de voorschriften 4.2.14 en 4.2.15 aan de vergunning verbonden. Dit besluit is op 25 juni 2009 ter inzage gelegd.





Uitspraak

200905482/1/M1.
Datum uitspraak: 16 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.





1. Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2009 heeft het college met toepassing van de artikelen 8.23 en 8.24 van de Wet milieubeheer de voorschriften 4.1.1 en 4.2.10, verbonden aan de bij besluit van 6 maart 2007 verleende revisievergunning voor de inrichting van [appellante sub 2] voor de inkoop en verwerking van kunststofafval tot regranulaat en het vervaardigen van spuitgietproducten, gelegen aan de [locatie 1] te [plaats], gewijzigd en de voorschriften 4.2.14 en 4.2.15 aan de vergunning verbonden. Dit besluit is op 25 juni 2009 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2009, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 25 augustus 2009. [appellante sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 21 augustus 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2010, waar [appellant sub 1] en anderen, van wie [appellant sub 1] in persoon, bijgestaan door mr. M.J. Smaling en ing. P. Colijn, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. B.J.Th. Bouma, advocaat te Enschede, ir. J. Zandbergen, ing. F.P.J. Hendrix en ing. L.F.M. Lemmers, en het college, vertegenwoordigd door J.H. Bos en ing. W.J. van der Veen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.





2. Overwegingen

Intrekking beroepsgronden

2.1. Ter zitting heeft [appellante sub 2] de beroepsgronden dat de termijnen, gesteld in de voorschriften 4.2.14 en 4.2.15, te kort zijn en dat uit voorschrift 4.2.14 niet voldoende duidelijk blijkt welke maatregelen moeten worden getroffen, ingetrokken.

Algemeen

2.2. Bij brief van 13 juli 2007, zoals aangevuld en gewijzigd bij brieven van 16 juli 2007, 14 februari 2008, 27 juni 2008 en 16 juli 2008, heeft [appellante sub 2] verzocht om met toepassing van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer de geluidgrenswaarden van voorschrift 4.1.1, verbonden aan de bij besluit van 6 maart 2007 aan haar verleende revisievergunning, te verruimen tot de waarden, vermeld in tabel 3 van het memo van Peutz B.V. van 15 juli 2008, kenmerk LL/EdV/Lvl/F 18771-1-ME (hierna: het memo van Peutz). In het memo van Peutz worden hierbij de volgende maatregelen genoemd:

• trillingisolatie extrusiemachines;

• omkasting compressoren Trane koelunit (matrijzenkoeling);

• plaatsing scherm Trane koelunit;

• vervanging koeltoren hal 2 door stillere koeltoren;

• vervanging twee koeltorens (oliekoeling) hal 1 door stillere koeltorens.

Bij het bestreden besluit heeft het college de voorschriften 4.1.1 en 4.2.10, verbonden aan de bij besluit van 6 maart 2007 verleende revisievergunning, gewijzigd en de voorschriften 4.2.14 en 4.2.15 aan de vergunning verbonden.

Belanghebbendheid

2.3. Het college heeft aangevoerd dat [appellant sub 1] en [appellant sub 1 A] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]) geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, omdat de geluidnorm ter plaatse van hun woning aan de [locatie 2] te [plaats] ruim onder de richtwaarde voor de gebiedstypering 'stille woonwijk met weinig verkeer' als bedoeld in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) ligt.

2.3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.

2.3.2. De afstand van de woning van [appellant sub 1] tot de inrichting bedraagt ongeveer 130 meter. Gelet op deze afstand is het aannemelijk dat [appellant sub 1] milieugevolgen van de inrichting kan ondervinden. [appellant sub 1] is derhalve aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Of de geluidbelasting vanwege de inrichting bij de woning van [appellant sub 1] toelaatbaar kan worden geacht is, anders dan het college lijkt te stellen, in dit verband niet relevant.

Algemeen toetsingskader

2.4. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.

Ingevolge artikel 8.24, eerste lid, kan het bevoegd gezag op aanvraag van de vergunninghouder beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden.

Ingevolge artikel 8.23, derde lid, en 8.24, tweede lid, in samenhang met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.

Voorschriften

2.5. In voorschrift 4.1.1 is, kort gezegd, bepaald dat de geluidgrenswaarden van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) vanwege het in werking zijn van de inrichting in de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van de woningen aan de [locatie 3, 4 en 5] in de nachtperiode niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 37, 38 en 37 dB(A).

Ingevolge voorschrift 4.2.14 moeten de maatregelen uit het verzoek direct zijn getroffen na het in werking treden van het besluit op het verzoek van [appellante sub 2], als bedoeld in artikel 8.24 van de Wet milieubeheer en door ons ontvangen 16 juli 2007, en dient door middel van een akoestisch onderzoek en een daaruit voortvloeiende rapportage te worden aangetoond wat op bronniveau het effect is van de maatregelen en tevens wat het effect is van de maatregelen op de beoordelingspunten die genoemd zijn in voorschrift 4.1.1. Voornoemde rapportage dient binnen een week na het opstellen ervan te worden toegezonden aan het college.

Ingevolge voorschrift 4.2.15 dient binnen drie maanden na het in werking treden van het besluit op het verzoek van [appellante sub 2], als bedoeld in artikel 8.24 van de Wet milieubeheer, door middel van een akoestisch onderzoek en een daaruit voortvloeiende rapportage te worden aangetoond welke mogelijkheden er zijn om de geluidemissie afkomstig van de extruderafdeling uit Hal 2 te reduceren ten opzichte van voorschrift 4.1.1, wat de kosten daarvan zijn en welke gevolgen dit heeft voor de geluidbelasting op de beoordelingspunten die genoemd zijn in voorschrift 4.1.1. Voornoemde rapportage dient binnen een week na het opstellen ervan te worden toegezonden aan het college.

BBT en geluidgrenswaarden

2.6. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat het college in voorschrift 4.1.1 ten onrechte op basis van een bestuurlijke afweging hogere waarden dan de richtwaarden van de Handreiking heeft gesteld. Daartoe betogen zij dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat de maatregelen 2 (sloop en herbouw van hal 2) en 4 (realisatie van een gebouwschil rond het silopark) uit het rapport van Cauberg Huygen van 31 oktober 2007 (hierna: het rapport van Cauberg Huygen) niet als beste beschikbare technieken (hierna: BBT) zijn aan te merken, maar dat het college dit niet deugdelijk heeft onderzocht, nu het college hierbij ten onrechte de financiële positie van [appellante sub 2] bepalend heeft geacht. Voorts blijkt volgens [appellant sub 1] en anderen uit het verbinden van voorschrift 4.2.15 aan de vergunning dat het college ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet over voldoende informatie beschikte om een weloverwogen bestuurlijke afweging te maken. Volgens [appellant sub 1] en anderen had reeds bij het nemen van het bestreden besluit duidelijk moeten zijn of het mogelijk is de geluidemissie afkomstig van de extruderafdeling uit hal 2 te reduceren.

2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de overschrijding van de richtwaarden ter plaatse van de woningen aan de [locatie 3, 4 en 5] op basis van een bestuurlijke afweging aanvaardbaar kan worden geacht. Volgens het college zijn de maatregelen 2 (slopen en herbouwen van hal 2) en 4 (realiseren gebouwschil om het silopark) economisch en technisch niet haalbaar in de kunststofverwerkende industrie waartoe [appellante sub 2] behoort. Deze maatregelen kunnen volgens het college dan ook niet worden beschouwd als BBT. Voorts betoogt het college dat wat hal 2 betreft reeds voldoende informatie beschikbaar was om een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu mogelijk te maken en dat met de voorgeschreven maatregelen de geluidbelasting van hal 2 reeds tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht. In het belang van omwonenden is echter in voorschrift 4.2.15 met toepassing van artikel 8.13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer een onderzoek voorgeschreven naar mogelijkheden tot verdergaande bescherming van het milieu.

2.6.2. Ingevolge artikel 8.13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer kunnen aan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu andere voorschriften worden verbonden, die inhouden dat in een mate als bij het voorschrift aangegeven, onderzoek moet worden verricht naar mogelijkheden tot verdergaande bescherming van het milieu dan waarin de andere aan de vergunning verbonden voorschriften voorzien.

2.6.3. In tabel 4 van de Handreiking staan richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor bestaande inrichtingen is overschrijding van de richtwaarden mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau tot een maximum van 55 dB(A) kan in sommige gevallen aanvaardbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol spelen.

2.6.4. De door het college gestelde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de nachtperiode ter plaatse van de woningen aan de [locatie 3, 4 en 5] zijn hoger dan de richtwaarden die gelden voor de als 'stille woonwijk met weinig verkeer' te typeren omgeving ter plaatse. De richtwaarden worden bij deze woningen met respectievelijk 2, 3 en 2 dB overschreden. Tevens zijn de gestelde geluidgrenswaarden ter plaatse van deze woningen hoger dan het geschatte referentieniveau van het omgevingsgeluid van 30 dB(A).

2.6.5. Volgens het rapport van Cauberg Huygen zou [appellante sub 2], teneinde aan de richtwaarde van 35 dB(A) in de nachtperiode te kunnen voldoen, de volgende maatregelen moeten treffen:

1. Het aanbrengen van een betonnen fundatievloer onder de extruders en het op trillingsdempers plaatsen van de extruders in hal 2, gecombineerd met het trillingsgeïsoleerd ophangen (ontkoppelen) van de granulaatleidingen (kosten: € 500.000,-).

2. De sloop en zwaardere herbouw van hal 2 (kosten: € 1,5 miljoen).

3. Vervangen van een aantal koeltorens (kosten: € 40.000,-).

4. Het silopark tussen hal 2 en hal 4 voorzien van een gebouwschil (kosten: € 760.000,-).

2.6.6. Het college heeft in kader van zijn bestuurlijke afweging gesteld dat met het treffen van de maatregelen 1 en 3 een geluidreductie van 4 dB kan worden bereikt tegen een kostenpost van € 540.000,00. Deze combinatie van maatregelen kan volgens het college in redelijkheid van [appellante sub 2] worden gevraagd. Het treffen van de maatregelen 2 en 4 tegen een kostenpost van € 2,26 miljoen kan volgens het college niet van [appellante sub 2] worden verlangd. Het college betoogt dat de kosten van deze maatregelen niet in redelijke verhouding staan tot de nog te bereiken verdere geluidreductie van 1 dB. Volgens het college kunnen deze maatregelen dan ook niet worden beschouwd als BBT.

De stelling van het college dat de maatregelen 2 en 4 niet van [appellante sub 2] kunnen worden gevergd, betekent niet dat het college zich heeft gebaseerd op de individuele financiële situatie van [appellante sub 2] in plaats van op de economische haalbaarheid in de betrokken bedrijfstak.

In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat de met de maatregelen 2 en 4 te bereiken geluidreductie van 1 dB niet zal leiden tot een wezenlijke reductie van de door omwonenden ervaren geluidhinder. De huidige hal 2 is volgens het deskundigenbericht conform de ‘stand der techniek'. Er is geen aanleiding om het deskundigenbericht in zoverre niet te volgen.

Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de maatregelen 2 en 4, gezien de daarmee gepaard gaande hoge kosten en de geringe geluidreductie, niet economisch haalbaar bij een inrichting als de onderhavige kunnen worden toegepast en niet als voor de inrichting in aanmerking komende BBT zijn aan te merken.

Het in voorschrift 4.2.15 voorgeschreven onderzoek betreft geen onderzoek naar maatregelen die binnen de inrichting moeten worden getroffen met het oog op de in artikel 8:11, derde lid, van de Wet milieubeheer gestelde eis dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Dat onderzoek was bij het nemen van het bestreden besluit al uitgevoerd. Het voorschrift betreft onderzoek naar de haalbaarheid van maatregelen die op het betrokken punt tot een verdergaande bescherming van het milieu kunnen leiden, als bedoeld in artikel 8.13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer. De uitkomsten hiervan behoefden bij het nemen van het bestreden besluit dan ook nog niet bekend te zijn.

Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de overschrijding van de richtwaarden ter plaatse van de woningen aan de [locatie 3, 4 en 5] in de nachtperiode aanvaardbaar moet worden geacht en dat de gestelde geluidgrenswaarden toereikend zijn.

De beroepsgrond faalt. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond.

Gelijkwaardige voorzieningen

2.7. [appellante sub 2] betoogt dat het college ten onrechte heeft geweigerd ermee in te stemmen dat in voorschrift 4.2.14 twee alternatieve maatregelen worden opgenomen ten opzichte van de in het memo van Peutz vermelde maatregelen. [appellante sub 2] betoogt dat zij drie van de in het memo van Peutz bedoelde maatregelen heeft getroffen maar, in plaats van het isoleren van de extrusiemachines en het plaatsen van een scherm om de Trane koelunit, extrusiemachine 5 heeft ontmanteld en de Trane koelunit zo heeft laten afstellen dat deze op een lager toerental draait. Volgens [appellante sub 2] kan ook door het treffen van deze twee alternatieve maatregelen, in aanvulling op de drie andere, wel in het memo van Peutz genoemde maatregelen, aan voorschrift 4.1.1 worden voldaan. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [appellante sub 2] naar een akoestisch rapport van Peutz van 16 februari 2009.

2.7.1. Het college betoogt dat de alternatieve maatregelen niet toereikend zijn om aan de nieuwe geluidgrenswaarden in voorschrift 4.1.1 te voldoen. Hiertoe merkt het college op dat uit een door het college verrichte geluidmeting van april 2009 blijkt dat, bij toepassing van deze maatregelen, op de woning waar de meeste geluidbelasting is toegestaan, te weten de woning op [locatie 4], de waarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau met 1 dB wordt overschreden.

2.7.2. In haar brief van 27 juni 2008 heeft [appellante sub 2] zich bereid verklaard de maatregelen te treffen uit het daarbij gevoegde memo van Peutz, dat nadien is vervangen door het memo van Peutz van 15 juli 2008, dan wel die alternatieve maatregelen die leiden tot een gelijkwaardig resultaat. Bij haar verzoek tot verruiming van de geluidgrenswaarden heeft [appellante sub 2] evenwel geen gegevens overlegd op grond waarvan aannemelijk is dat ook met het treffen van alternatieve maatregelen aan de verruimde grenswaarden van voorschrift 4.1.1 kan worden voldaan.

2.7.3. Nadien zijn in opdracht van [appellante sub 2], het college en [appellant sub 1] en anderen alsnog verschillende geluidonderzoeken verricht.

In opdracht van [appellante sub 2] is in de nacht van 11 op 12 februari 2009 een geluidonderzoek verricht door Peutz. Ten aanzien van dit geluidonderzoek concludeert het deskundigenbericht dat onduidelijk is of dit onderzoek wel geheel overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (hierna: de Handleiding) is uitgevoerd. In dit geluidonderzoek is met een enkele meting volstaan, terwijl volgens de Handleiding ten minste 2 à 3 afzonderlijke metingen met een tussenruimte van 4 uur zijn vereist. Voorts zijn de metingen uitgevoerd bij een temperatuur van -1°C, zodat de koelinstallaties binnen de inrichting op een laag niveau in werking zijn geweest. Derhalve kan niet worden vastgesteld of de bedrijfssituatie ten tijde van de metingen representatief was. Gelet hierop wordt in het deskundigenbericht geconcludeerd dat aan dit geluidonderzoek slechts een indicatieve waarde kan worden toegekend.

Uit het geluidonderzoek dat in opdracht van het college is uitgevoerd in de nacht van 22 op 23 april 2009 ter plaatse van de woningen aan de [locatie 4 en 3] blijkt dat de geluidgrenswaarde bij de woning aan de [locatie 4] met 0,9 dB wordt overschreden. Volgens het deskundigenbericht wordt in het geluidonderzoek ten onrechte uitgegaan van een rekenkundig gemiddeld geluidniveau van 38,9 dB(A). Volgens het deskundigenbericht dient te worden uitgegaan van een energetisch gemiddeld geluidniveau van 38,7 dB(A). Hoewel een overschrijding van 0,9 dB volgens het deskundigenbericht gering is, is de nauwkeurigheid van de verrichte metingen relatief groot, zodat terecht een overschrijding van de gestelde geluidgrenswaarden is geconstateerd.

Ten aanzien van het geluidonderzoek dat is uitgevoerd door Alcedo in opdracht van [appellant sub 1] en anderen, vermeldt het deskundigenbericht dat de gestelde geluidgrenswaarden ter plaatse van de woningen aan de [locatie 3 en 2] met respectievelijk 4 en 2 dB worden overschreden. Volgens het deskundigenbericht bevat het geluidrapport tekortkomingen, maar is niet aangetoond dat de meetwaarden onvoldoende betrouwbaar zijn om bij de oordeelsvorming te worden betrokken. Door de lange meetduur van ruim anderhalf uur komt volgens het deskundigenbericht aan deze metingen een extra gewicht toe.

In opdracht van [appellante sub 2] zijn in de nacht van 10 op 11 december 2009 wederom geluidmetingen verricht door Peutz. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport van Peutz van 21 december 2009, waarin het rekenmodel nogmaals is aangepast. Blijkens de met het gewijzigde rekenmodel uitgevoerde berekeningen zullen, zo vermeldt het deskundigenbericht, de gestelde grenswaarden op een behoorlijk aantal beoordelingspunten (vooral in de avondperiode) met ongeveer 1 dB worden overschreden.

2.7.4. Gelet op de resultaten van de verschillende in opdracht van [appellante sub 2], het college en [appellant sub 1] en anderen verrichte geluidmetingen wordt in het deskundigenbericht geconcludeerd dat niet is aangetoond dat met de door [appellante sub 2] bedoelde alternatieve maatregelen de gestelde geluidgrenswaarden uit voorschrift 4.1.1 kunnen worden nageleefd. In hetgeen [appellante sub 2] hierover heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre voor onjuist te houden. Het college heeft het dan ook aannemelijk mogen achten dat de door [appellante sub 2] bedoelde alternatieve maatregelen niet toereikend zijn om aan de gestelde geluidgrenswaarden uit voorschrift 4.1.1 te kunnen voldoen. Gelet hierop heeft het college er op goede gronden van afgezien deze alternatieve maatregelen in voorschrift 4.2.14 op te nemen.

De beroepsgrond faalt. Het beroep van [appellante sub 2] is ongegrond.

2.8. De beroepen zijn ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.





Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010

271-651.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl