Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM4940,Voorzitter Raad van State , 200910277/2/R2

Datum uitspraak: 11-05-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 10 november 2009, kenmerk 2009INT251034, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Amersfoort bij besluit van 24 februari 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Oost".





Uitspraak

200910277/2/R2.
Datum uitspraak: 11 mei 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Amersfoort,
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Amersfoort,
verzoekers,

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.





1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2009, kenmerk 2009INT251034, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Amersfoort bij besluit van 24 februari 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Oost".

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2010, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2010, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2009, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 13 april 2010, waar [verzoeker sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, [verzoeker sub 2], in persoon en bijgestaan door G.G. Prinsen, en het college, vertegenwoordigd door ing. H.W.P. Hamster, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door W.R.H. van Santen-Buma en R.M. van Assema, beiden werkzaam bij de gemeente, en [eigenares], eigenares van het perceel [locatie A].





2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan is in hoofdzaak een conserverend plan en betreft het meest oostelijk gelegen grondgebied van de gemeente Amersfoort.

2.3. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.4. Het verzoek van [verzoeker sub 1] ziet op de mogelijkheid die het plan biedt om op het perceel [locatie A] naast de bestaande woonboerderij twee extra woningen te bouwen. De gronden die verzoekster aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd hebben betrekking op de aantasting van de natuurwaarden van het gebied en, mede in dit verband, op de discrepantie tussen het plan en de toelichting daarop.

[verzoeker sub 1] heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat haar rechtstreekse persoonlijke belang is gelegen in het feit dat zij vanuit haar woning met name in de avonduren de verlichting van de voorziene woningen zal kunnen waarnemen.

Hieromtrent wordt overwogen dat de afstand van haar woning tot de aanduiding "bouwvlakgrens" op het perceel [locatie A] ruim 875 meter bedraagt. Voorts is op de ter zitting bekeken luchtfoto te zien dat tussen de woning van [verzoeker sub 1] en de voorziene woningen een tweetal hoogopgaande houtwallen aanwezig is. Van enig zicht vanuit haar woning op de voorziene bebouwing, waardoor [verzoeker sub 1] in een rechtstreeks belang wordt getroffen, is mede gezien de hoogte die de woningen gelet op de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden maximaal kunnen krijgen, naar voorlopig oordeel dan ook geen sprake. Voorts acht de Voorzitter niet aannemelijk dat van de voorziene bebouwing anderszins enige ruimtelijke uitstraling op de woning van [verzoeker sub 1] uitgaat.

Hieruit volgt dat [verzoeker sub 1] geen persoonlijk belang heeft bij de door haar bedoelde planontwikkeling waarmee zij zich in voldoende mate van anderen onderscheidt. De bescherming van de natuurwaarden kan als zodanig niet als dergelijk belang worden aangemerkt.

Gelet op het voorgaande verwacht de Voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure het beroep van [verzoeker sub 1] niet-ontvankelijk zal achten. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.

2.5. Het verzoek van [verzoeker sub 2] heeft betrekking op het besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel dat ziet op het perceel [locatie B] met de bestemming "Woondoeleinden W". Bij haar uitspraak van 25 maart 2009, no. 200803773/1 heeft de Afdeling beslist dat op het bedrijfsmatige gebruik van dit perceel het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Leusden 1996" van toepassing was. Ter zitting heeft het college in navolging van de raad onderkend dat, anders dan bij deze uitspraak is vastgesteld, bij het bestreden besluit ten onrechte geen rekening is gehouden met dit feit.

Nu tussen partijen niet in geschil is dat het besluit op dit punt niet juist is, bestaat grond dit besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel dat ziet op het perceel [locatie B] met de bestemming "Woondoeleinden W", te schorsen.

2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.7. Het college dient ten aanzien van [verzoeker sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.





3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 10 november 2009, kenmerk 2009INT251034, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel dat ziet op het perceel [locatie B] met de bestemming "Woondoeleinden W";

II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan [verzoeker sub 2] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.





Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Langeveld
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2010

317-602.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl