Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Algemene wet bestuursrecht
artikel 1:2 - rechtspraak

LJN: BM0162,Voorzitter Raad van State , 201000666/2/R1

Datum uitspraak: 29-03-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 14 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Gezondheidscentrum Meerkerk" vastgesteld.





Uitspraak

201000666/2/R1.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Zederik,
verweerder.





1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Gezondheidscentrum Meerkerk" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2010, en [verzoeker sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2010, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2010, hebben [verzoeker sub 2] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 16 maart 2010, waar [verzoeker sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. N. Strikwerda, advocaat te Utrecht, [verzoeker sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Stichting Goed Wonen Zederik, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Galen, advocaat te Best, als partij gehoord.





2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. De raad stelt dat [verzoeker sub 2] en anderen gelet op de afstanden van hun woningen tot het plangebied, variërend van 62 tot 83 meter, en gelet op de ter plaatse aanwezige beplanting, niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het bestreden besluit.

2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Gelet op de afstanden van de percelen van [verzoeker sub 2] en anderen aan de [4 locaties] tot het plangebied variërend van ongeveer 40 tot 60 meter verwacht de voorzitter dat, anders dan de raad stelt, in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de belangen van [verzoeker sub 2] en anderen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken en dat zij zullen worden aangemerkt als belanghebbenden.

2.3. Het plan heeft betrekking op het perceel van het voormalige politiebureau aan de Burgemeester Sloblaan 20. Het perceel is grotendeels bestemd als "Gemengd". Ter plaatse is de bouw van een gezondheidscentrum met daarboven twee verdiepingen met appartementen voorzien.

Ingevolge artikel 3.1.1. van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden, voor zover van belang, bestemd voor een gezondheidscentrum, wonen, kantoren, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. Ingevolge artikel 3.1.2., onder b, zijn woningen uitsluitend op de verdiepingen boven de begane grondbouwlaag toegestaan. Ingevolge artikel 3.2.1., onder d, geldt voor parkeren dat binnen de bestemming voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn. Ingevolge artikel 3.2.2. onder a, mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Ingevolge de verbeelding in samenhang bezien met artikel 3.2.2., onder b, mag de bouwhoogte op het grootste deel van het bouwvlak niet meer bedragen dan 11 meter en op een kleine strook aan de noordwestelijke zijde van het bouwvlak niet meer dan 8 meter.

De woning van [verzoeker sub 1] ligt op een afstand van ongeveer 25 meter ten zuidwesten van het bouwvlak.

2.4. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen voeren aan dat de grootte van het bouwvlak van ongeveer 20 bij 40 meter en de toegestane bouwhoogte van 11 meter niet past in de omgeving, die voornamelijk bestaat uit bungalows. De voorzitter ziet in dit niet nader onderbouwde standpunt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een dergelijke bouwmassa heeft kunnen opnemen in het plan. Hierbij betrekt de voorzitter dat direct naast het plangebied een hoge watertoren staat, dat het voormalige politiebureau ter plaatse een bouwhoogte had van 15 meter en dat blijkens de plantoelichting in de in opdracht van de raad opgestelde stedenbouwkundige studie van KOKON Architectuur en Stedenbouw van 10 december 2008 is geconcludeerd dat een dergelijke bouwmassa ter plaatse stedenbouwkundig passend is. Gelet hierop ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze bouwmassa in overeenstemming is met het in de gemeentelijke Woonvisie opgenomen uitgangspunt dat het groene en dorpse karakter van de omgeving behouden moet blijven. In dit kader is van belang dat ter zitting is gebleken dat in het plangebied naast de voorziene bebouwing en parkeerplaatsen eveneens beplanting zal worden aangebracht.

2.5. Voorts ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan de behoefte aan medische en daaraan aanverwante voorzieningen en aan appartementen niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen bij het behoud van hun huidige woon- en leefklimaat. Hierbij betrekt de voorzitter dat de woningen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen op een afstand van minimaal 25 meter van het bouwvlak liggen, dat uit de door de raad gemaakte bezonningsdiagrammen blijkt dat als gevolg van de realisering van het plan ter plaatse van de woningen en tuinen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen geen schaduwhinder zal optreden en dat volgens de plantoelichting het plan slechts zal leiden tot een beperkte toename van het aantal motorvoertuigen per etmaal op de Burgemeester Sloblaan. Voorts betrekt de voorzitter hierbij dat gelet op de afstand van de woningen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen tot het bouwvlak geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een grote aantasting van hun privacy en dat [verzoeker sub 1] geen onaanvaardbare hinder zal ondervinden van de bouw van het gezondheidscentrum en de appartementen.

2.6. De voorzitter ziet voorts in hetgeen [verzoeker sub 2] en anderen hebben aangevoerd - gelet op de omvang van de buiten het bouwvlak gelegen gronden met de bestemming "Gemengd" en artikel 3.1.2., onder d, van de planregels - geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het plangebied de 46 benodigde parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, dat derhalve niet buiten het plangebied behoeft te worden geparkeerd en dat geen gevaarlijke verkeerssituaties zullen ontstaan op de Burgemeester Sloblaan vanwege daar geparkeerde auto's.

2.7. Voorts overweegt de voorzitter met betrekking tot het standpunt van [verzoeker sub 1] dat het bestemmingsplan in strijd is met het in het Streekplan Zuid-Holland Oost 2003 opgenomen beleid met betrekking tot functiewijzigingen, als volgt. De raad dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan het provinciale beleid in zijn afweging te betrekken. Nu uit de stukken blijkt dat de raad dit heeft gedaan, bestaat geen grond voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de raad gelet hierop het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen. Overigens is de voorzitter niet gebleken dat het bestemmingsplan op voornoemd aspect niet in overeenstemming is met het streekplan.

2.8. Met betrekking tot het standpunt van [verzoeker sub 1] dat de raad ten onrechte heeft besloten geen exploitatieplan vast te stellen, overweegt de voorzitter, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2009, in zaaknr. 200901438/1, dat het beroep van [verzoeker sub 1] is gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld zou [verzoeker sub 1] niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat hij geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening heeft gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied, hij geen eigenaar is van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van hem die rechtstreeks betrokken zijn bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van een exploitatieplan.

Gelet hierop kan [verzoeker sub 1] naar het oordeel van de voorzitter niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening. De voorzitter verwacht dat het beroep van [verzoeker sub 1] in de bodemprocedure in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

2.9. Voor zover [verzoeker sub 1] betoogt dat het bestemmingsplan financieel niet uitvoerbaar is omdat de voorziene 14 appartementen nog niet zijn verkocht, overweegt de voorzitter dat uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de raad een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met de stichting en dat de realisering van het plan voor risico en rekening van de stichting komt. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is.

2.10. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.





Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.P. Vroegindeweij, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2010

559.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl