wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010
528.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BM7791, Raad van State , 200904325/1/R3
Datum uitspraak: 16-06-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 26 maart 2009, kenmerk 09.03A.02, heeft de raad het bestemmingsplan "Project Gezandebaan" vastgesteld.
Uitspraak
200904325/1/R3. Datum uitspraak: 16 juni 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en anderen, en de raad van de gemeente Asten, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 maart 2009, kenmerk 09.03A.02, heeft de raad het bestemmingsplan "Project Gezandebaan" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 16 juni 2009, beroep ingesteld. De raad, Green Valley Resort B.V., belanghebbende, en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2010, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. F.C.J.J. Jessen, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts is daar als belanghebbende gehoord Green Valley Resort, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven. |
2. Overwegingen Het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen 2.1. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte geen exploitatieplan heeft vastgesteld. In dit kader achten zij van belang, zoals [appellant] en anderen ter zitting hebben toegelicht, dat hen onbekend is of Green Valley Resort aan haar financiële verplichtingen kan voldoen, zodat onduidelijk is of het verhaal van kosten van de grondexploitatie verzekerd is. 2.1.1. Ingevolge artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan. Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.1.2. Het beroep van [appellant] en anderen is gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zouden [appellant] en anderen niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij delen van het exploitatieplan als hiervoor bedoeld. Daartoe is van belang dat [appellant] en anderen geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied, zij geen eigenaar zijn van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant] en anderen die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de desbetreffende delen van een exploitatieplan. Gelet hierop kunnen [appellant] en anderen evenmin worden aangemerkt als belanghebbenden bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep van [appellant] en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk. Het plan 2.2. Het plan voorziet in een bestemming ten behoeve van een reeds in gebruik zijnde golfbaan van 9 holes, een uitbreiding daarvan met een volwaardige 18 holes golfbaan en de realisering van een ecologische verbindingszone. Voorts bevat het plan een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van waterberging. Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ontvankelijk 2.3. [appellant] en anderen betogen dat het door Arcadis opgestelde milieu-effectrapport van 17 augustus 2006 (hierna: het MER) slechts ziet op de met het plan mogelijk gemaakte aanleg van een 18 holes golfbaan, terwijl uit de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2008, nr. 200704040/1 volgt dat het gebruik van de bestaande 9 holes golfbaan in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, zodat in het MER ervan had moeten worden uitgegaan dat ook wat betreft deze 9 holes golfbaan sprake is van nieuwvestiging. 2.3.1. De raad heeft zich in antwoord op de door [appellant] en anderen naar voren gebrachte zienswijze op het standpunt gesteld dat ten tijde van het opstellen van het MER voornoemde uitspraak van de Afdeling nog niet was gedaan, zodat in het MER nog is uitgegaan van nieuwvestiging van een 18 holes golfbaan bij een bestaande 9 holes golfbaan. Op bepaalde onderdelen heeft deze uitspraak wel geleid tot andere uitgangspunten bij het onderzoek naar de effecten van het plan, aldus de raad. 2.3.2. Ingevolge artikel 7.10, eerste lid, onder b, sub 1, van de Wet milieubeheer, voor zover van belang, bevat een milieu-effectrapport ten minste, indien het milieu-effectrapport betrekking heeft op een plan, een beschrijving van de voorgenomen activiteit. Uit voornoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat de bestaande 9 holes golfbaan onder het vorige bestemmingsplan werd gebruikt in strijd met het toepasselijke planologische regime, zodat het voorliggende plan moet worden aangemerkt als het eerste plan dat in de 9 holes golfbaan voorziet, terwijl hiervan in het MER niet is uitgegaan. Gelet hierop is de bestaande 9 holes golfbaan in het MER ten onrechte niet aangemerkt als onderdeel van de voorgenomen activiteit. 2.3.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, gelet op het hiervoor overwogene, aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 7.10, eerste lid, onder b, sub 1, van de Wet milieubeheer. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Niettemin bestaat aanleiding om ook hetgeen [appellant] en anderen voor het overige hebben aangevoerd te bespreken. 2.4. [appellant] en anderen voeren aan dat bij gebrek aan kennis over de financiële positie van Green Valley Resort onduidelijk is of het plan financieel uitvoerbaar is, nu vooralsnog ervan is afgezien de aanvankelijk voorgenomen waterberging te realiseren in het plangebied, als gevolg waarvan inkomsten uit zandwinning wegvallen en daardoor onduidelijkheid bestaat over mogelijk te verstrekken subsidies. 2.4.1. Green Valley Resort heeft ter zitting gesteld dat is voorzien in de financiering voor de uitvoering van het plan en dat in dat verband rekening is gehouden met vergoeding van mogelijke planschade en met de financiële verplichtingen die Green Valley Resort op zich heeft genomen die niet direct samenhangen met de realisatie van de golfbaan. De financiering is mogelijk zonder dat eventuele subsidies daarbij worden betrokken, aldus Green Valley Resort ter zitting. De ter zitting naar voren gebrachte stelling van [appellant] en anderen dat niet ver van de golfbaan nog een andere golfbaan wordt gerealiseerd, leidt niet tot het oordeel dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet is gewaarborgd, nu [appellant] en anderen, wat er van hun stelling ook zij, niet aannemelijk hebben gemaakt dat een rendabele exploitatie van twee golfbanen in de omgeving niet mogelijk zou zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan de financiële en economische uitvoerbaarheid van het plan had moeten twijfelen. 2.5. [appellant] en anderen betogen dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar de effecten van het realiseren van waterberging op de grondwaterstand in de omgeving van het plangebied. [appellant] en anderen voeren voorts aan dat de gevolgen van het plan voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Groote Peel onvoldoende zijn onderzocht. 2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op basis van een berekening volgens tot voor kort door het waterschap gebruikte modellen, aanvankelijk was berekend dat waterberging langs de Euwelse loop noodzakelijk was. Volgens de raad lijkt op basis van meer gedetailleerde verkenningen van het waterschap een waterberging ter plaatse niet noodzakelijk. Mocht toch blijken dat behoefte aan waterberging bestaat, dan kan door het opnemen van de aanduiding 'zoekgebied waterberging' een bestemmingswijziging plaatsvinden die waterberging mogelijk maakt, waarbij omvang en noodzaak van de waterberging zullen moeten worden onderbouwd, en zal moeten worden aangegeven hoe omgegaan wordt met eventuele schade voor omwonenden. Eerste verkenningen tonen aan dat een waterberging tot een omvang van 25.000 m³ geen effecten heeft op het gebied Groote Peel, aldus de raad. 2.5.2. Ingevolge artikel 3, achtste lid, van de planregels, voor zover van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd ter plaatse van de aanduiding "z" zoekgebied waterberging het plan te wijzigen in de (dubbel)bestemming Waterberging. 2.5.3. De resultaten van het ten behoeve van het plan verrichte onderzoek naar de effecten van de realisering van waterberging in het plangebied op de grondwaterstand en naar de mogelijkheden om deze effecten te beperken, zijn vervat in het rapport 'Grondwatermodellering Project Gezandebaan te Asten' (Arcadis, 9 mei 2007). In dit rapport is vermeld dat de effecten van het realiseren van waterberging op de omgeving in aanzienlijke mate kunnen worden beperkt door het aanbrengen van een kleilaag op de bodem van de in het plangebied voorziene vijvers, en dat het voorts mogelijk is om als compenserende maatregel flexibel peilbeheer toe te passen. In het memo 'Herberekening vijvers golfbaan 't Woold Gezandebaan Asten' (Arcadis, 19 november 2009) zijn de effecten van het wegvallen van de aanvankelijk voorgenomen waterbergende functie van deze vijvers inzichtelijk gemaakt. Volgens het memo heeft de aanleg van de vijvers in de zomer geen significante geohydrologische effecten op de nabijgelegen landbouwgronden, met uitzondering van een kleine oppervlakte grond, en leidt deze aanleg alleen in de winterperiode tot significante geohydrologische effecten in de vorm van verlaging van de grondwaterstand ter plaatse van de direct aanliggende percelen. Volgens het memo betreft het een verlaging van de grondwaterstand van 5 tot 30 centimeter binnen een oppervlakte van ongeveer 20 hectare grond. Volgens het door [appellant] en anderen ingebrachte 'Rapport inzake de invloed van de aanleg van twee vijvers (in een aan te leggen golfbaan te Asten) op de grondwaterstanden in omliggende landbouwgronden' (ir. L.J. Vollebregt, 10 februari 2010) zal de aanleg van twee vijvers in het plangebied wel leiden tot significante verlagingen van de grondwaterstand in een deel van de aanliggende landbouwgronden in de omgeving. In het door Arcadis op 9 maart 2010 opgestelde memo is naar aanleiding van het rapport van Vollebregt nader onderbouwd dat de twee voorziene vijvers voor een deel van de aanliggende landbouwgronden in de winter weliswaar leiden tot significante verlagingen van de grondwaterstand, maar dat dit geen negatieve effecten zal hebben op de landbouw. 2.5.4. [appellant] en anderen hebben met het door hen ingebrachte rapport niet aannemelijk gemaakt dat het bij het onderzoek naar de hydrologische effecten van het plan gebruikte model zodanige gebreken vertoont dat de raad zich bij zijn besluitvorming niet in redelijkheid op de uitkomsten van dat onderzoek heeft kunnen baseren. Volgens het ten behoeve van het plan verrichte onderzoek leidt aanleg van de vijvers niet tot negatieve effecten op de landbouw, omdat met uitzondering van een kleine oppervlakte grond slechts in de winter een significante verlaging van de grondwaterstand wordt verwacht. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene vijvers geen ernstige nadelige hydrologische effecten op de omliggende agrarische percelen tot gevolg zullen hebben. Gelet op de hiervoor beschreven mogelijkheden om de effecten van de eventueel te realiseren waterberging op de grondwaterstand van omliggende agrarische percelen op de omgeving aanzienlijk te beperken, geeft het aangevoerde voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang om, indien blijkt van een noodzaak tot waterberging in het plangebied, het plan te kunnen wijzigen ten behoeve van waterberging dan aan de belangen van agrariërs in de omgeving bij het achterwege blijven van een mogelijkheid voor waterberging in het plangebied. 2.5.5. Zoals ter zitting naar voren is gekomen, zijn mogelijke effecten op het gebied Groote Peel volgens [appellant] en anderen met name gelegen in de effecten van het plan op de grondwaterstand ter plaatse van het gebied Groote Peel. De gronden in het plangebied waarop een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van waterberging rust, liggen op een afstand van meer dan 1500 meter tot het gebied Groote Peel. Gelet op de uitkomsten van het hiervoor aangehaalde verrichte onderzoek naar de hydrologische effecten van het plan hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat realisering van deze waterberging, ondanks de afstand tot het Natura 2000-gebied, leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van dit gebied. Voor zover [appellant] en anderen vrezen voor negatieve effecten op het gebied als gevolg van vijvers die bij de inrichting van de golfbaan worden gerealiseerd, hebben [appellant] en anderen voorts niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks de afstand van gronden met de bestemming "Golfaccommodatie" tot het gebied van meer dan 1000 meter, een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied als gevolg van een gewijzigde grondwaterstand niet is uitgesloten. 2.6. [appellant] en anderen voeren aan dat drie holes zijn voorzien in de EHS, terwijl niet wordt voldaan aan het EHS-beleid dat geen significante aantasting plaatsvindt, geen reële alternatieven voorhanden zijn en sprake is van groot openbaar belang. Daarnaast betogen zij dat de compensatie van de aantasting van de natuurwaarden die zal optreden bij uitvoering van het plan onvoldoende is en niet is gewaarborgd. 2.6.1. Volgens de raad is voorzien in voldoende compensatie en wordt voorts een ecologische verbindingszone gerealiseerd tussen de gebieden Starkriet en Groote Peel. 2.6.2. Volgens het rapport 'Golfbaan 't Woold natuurcompensatieplan' (Arcadis, 19 februari 2009) wordt door de aanleg van de golfbaan een oppervlakte van 7,3 hectare van de groene hoofdstructuur aangetast, waarvan 5,2 hectare in het provinciaal beleid is aangemerkt als 'GHS-Natuur, bos' en waarvan 2,1 hectare is aangemerkt als 'GHS-Landschap, leefgebied kwetsbare soorten'. Volgens het natuurcompensatieplan geldt voor de compensatie van eerstgenoemde aantasting van 5,2 hectare een toeslag van twee derden van de aantasting en voor de aantasting van 2,1 hectare een compensatie van één op één. Verder is een compensatietaakstelling berekend van 0,5 hectare bos of andere natuur als gevolg van bos dat betreden gaat worden door mensen. Dit levert volgens het natuurcompensatieplan een compensatietaakstelling op van in totaal 11,3 hectare natuur, waarvan tenminste 5,2 hectare bos. In de op 20 september 2007 tussen de gemeente Asten, Green Valley Resort en Waterschap Aa en Maas gesloten 'Realisatieovereenkomst Integrale inrichting Project Gezandebaan' heeft Green Valley Resort de verplichting op zich genomen om zorg te dragen voor de realisatie van de natuurcompensatie zoals vastgelegd in het natuurcompensatieplan. Ter zitting heeft Green Valley Resort verklaard dat de gronden waarop deze compensatie zal plaatsvinden reeds zijn aangekocht. Volgens het natuurcompensatieplan zal in aanvulling op de vereiste natuurcompensatie nog een oppervlakte van 6,4 hectare extra aaneengesloten natuur worden gerealiseerd, die niet wordt aangemerkt als vereiste compensatie. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de berekende compensatietaakstelling onjuist zou zijn dan wel dat onvoldoende is gewaarborgd dat deze compensatie zal worden gerealiseerd. Nu bij de toetsing aan de 'Spelregels EHS' toepassing is gegeven aan de zogenoemde saldobenadering, waarbij als voorwaarde geldt dat de kwaliteit en/of kwantiteit van de EHS per saldo verbetert, schrijven deze spelregels niet voor dat wordt getoetst of sprake is van groot openbaar belang en dat geen alternatieven voorhanden zijn. Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat is voldaan aan het beleid voor de EHS. 2.7. [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot hinder in de vorm van overvliegende golfballen. 2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het ontwerp voor de inrichting van de golfbaan is rekening gehouden met het voorkómen van mogelijke overlast door golfballen, bijvoorbeeld doordat van de omliggende gronden af wordt geslagen, onder een hoek van 10 tot 20 graden. Op plekken waar desondanks hinder ontstaat, zullen zo nodig op grond van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften worden gesteld om aanvullende maatregelen te treffen, aldus de raad. 2.7.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat op agrarische percelen en woonpercelen nabij de bestaande 9 holes golfbaan golfballen belanden, heeft Green Valley Resort ter zitting aangegeven dat zich sinds de realisering van de golfbaan niemand bij haar heeft gemeld met klachten op dit vlak. Voorts is ter zitting naar voren gebracht dat de inrichting van de 9 holes golfbaan wordt aangepast, waarbij rekening zal worden gehouden met het voorkomen van overlast op de omliggende gronden. Gelet hierop en gelet op de door de raad beschreven wijze waarop wordt beoogd om te voorkomen dat golfballen neerkomen op omliggende percelen, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten aanzien van dit aspect voldoende is gewaarborgd dat onevenredige hinder wordt voorkomen. 2.8. [appellant] en anderen voeren aan dat in de verkeerstellingen de bewegingen van en naar de bestaande 9 holes golfbaan hadden moeten worden gezien als een toename, nu ook wat betreft de 9 holes golfbaan sprake is van nieuwvestiging. Zij betogen daarnaast dat het plan voorziet in onvoldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de golfbaan. 2.8.1. De raad heeft er op gewezen dat berekening van verkeersintensiteiten heeft plaatsgevonden aan de hand van de standaard vuistregels conform CROW publicatie 272, op basis waarvan geconcludeerd is tot een toename van het autoverkeer van 10%, hetgeen niet leidt tot een planologisch relevante verkeershinder. De berekende verkeersintensiteit op de Gezandebaan van maximaal 1824 voertuigbewegingen per dag blijft volgens de raad ver onder het ter plaatse aanvaardbaar te achten aantal voertuigbewegingen per dag. 2.8.2. Volgens het verrichte onderzoek, waarvan de resultaten zijn beschreven in het MER, zal realisering van het plan slechts beperkte effecten hebben op de verkeersintensiteiten en zal geen onaanvaardbare situatie optreden. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het op dit punt verrichte onderzoek gebreken vertoont. Gelet hierop geeft het aangevoerde, ook indien de verkeersbewegingen van en naar de bestaande 9 holes golfbaan worden gezien als een toename ten opzichte van de huidige situatie, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot te hoge verkeersintensiteiten. 2.8.3. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder c, van de planregels dient in het gebied met de bestemming "Golfaccommodatie" voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn. Op eigen terrein dient te worden voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid (zowel voor het eigen personeel, als voor bezoekers), waarbij voldaan moet worden aan de parkeernormen opgenomen in het ASVV 2004 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom). [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks de in de planregels opgenomen regeling om te voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein, onvoldoende is gewaarborgd dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Het betoog faalt. 2.9. Op hetgeen [appellant] en anderen voor het overige aanvoeren, is de raad reeds ingegaan in zijn reactie op de door [appellant] en anderen naar voren gebrachte zienswijze. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift noch ter zitting aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. 2.10. De Afdeling ziet in de nader ingebrachte stukken van de raad en Green Valley Resort aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. In het rapport "Verduidelijking milieueffecten project Gezandebaan" (Arcadis, 21 januari 2010) is nader beschreven wat de effecten zijn van de 9 holes golfbaan op de aspecten bodem en water, woon-, werk- en leefomgeving, natuur en landschap, waarbij de effecten van de voorheen geldende bestemming "Recreatieweide" zijn vergeleken met de voorziene bestemming "Golfaccommodatie". Volgens voornoemd rapport van 21 januari 2010 leidt het aanvullend onderzoek tot de conclusie dat er wat betreft het aspect natuur geen effecten zijn en dat wat betreft de overige aspecten geen sprake is van significante effecten. In het aanvullende toetsingsadvies van de Commissie voor de milieu-effectrapportage van 10 februari 2010 over het rapport staat dat de aanvullende informatie haar geen aanleiding geeft om haar eerdere oordeel dat de essentiële informatie aanwezig is, te herzien. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks de opgestelde aanvulling op het MER, onvoldoende inzicht is geboden in de milieu-effecten van de voorgenomen activiteit. Gelet hierop en gelet op het over voornoemde aanvulling uitgebrachte Aanvullend toetsingsadvies van de Commissie voor de milieu-effectrapportage geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de milieu-effecten van de voorgenomen activiteit onvoldoende zijn onderzocht. Derhalve bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Proceskosten 2.11. De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten. |
3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro; II. verklaart het beroep voor het overige gegrond; III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Asten van 26 maart 2009, kenmerk 09.03A.02; IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven; V. veroordeelt de raad van de gemeente Asten tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen; VI. gelast dat de raad van de gemeente Asten aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen. |
w.g. Van Buuren w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010
528.
-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl