- rechtspraak
Datum uitspraak: 30-06-2010
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Ingevolge artikel 1:3 van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het betreft een beslissing van een bestuursorgaan die ertoe strekt de rechtspositie (rechten, bevoegdheden, verplichtingen of juridische status) van een rechtssubject of -object vast te stellen.
Artikel 1:1, eerste lid van de Awb bepaalt dat onder bestuursorgaan wordt verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld; of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Zowel voor de vraag of sprake is van een bestuursorgaan als voor de vraag of sprake is van een rechtshandeling is gelet op het voorgaande van belang of de beslissing van verweerster is gericht op rechtsgevolg en of de bevoegdheid bestaat de rechtspositie van de burger eenzijdig te bepalen. Uit de rechtspraak blijkt dat het rechtsgevolg een voldoende zelfstandig karakter moet dragen.
Zo kan de ouder op grond van artikel 1:254, vijfde lid van het BW een verzoek indienen tot vervanging van de gezinsvoogdij-instelling. In voormelde afdeling is bovendien specifiek geregeld dat de kinderrechter dienaangaande bevoegd is bepaalde ingrijpende beslissingen te nemen en controle uit te oefenen. De wetgever heeft verder op een groot aantal onderdelen van de ondertoezichtstelling en de uitoefening van de voogdij in artikel 8:5 van de Awb, met verwijzing naar de bijlage bij de Awb (zie onder A, derde lid en onder H, derde lid), beroep op de bestuursrechter uitgezonderd. De wetgever lijkt daarmee een gesloten stelsel van rechtsmiddelen te hebben beoogd en heeft de rechtsbescherming bij de kinderrechter neergelegd.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een besluit van een bestuursorgaan. Derhalve moet het beroep van eisers, op grond van het bepaalde in artikel 8:1, eerste lid van de Awb, niet-ontvankelijk worden verklaard.
In artikel 1:254 van het BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaren of ouder, de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, die het toezicht heeft, kan vervangen door een zodanige stichting in een andere provincie. De kinderrechter is gelet op de inhoud van voormeld artikel de door de wetgever aangewezen rechter om te oordelen over het verzoek van eisers. De bestuursrechter is daartoe reeds daarom niet bevoegd. Overigens is in het kader van artikel 1:254 van het BW ook geen sprake van een besluit van een bestuursorgaan waarover de bestuursrechter moet oordelen. Voor besluiten op grond van artikel 1:254 tot en met 1:265 van het BW geldt bovendien op grond van artikel 8:5, eerste lid van de Awb juncto de bijlage bij de Awb onder A, derde lid, dat geen beroep kan worden ingediend bij de bestuursrechter tegen een dergelijk besluit.
Klik hier voor de hele uitspraak.
Uwwet.nl